In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 26 september 2025, wordt de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal behandeld, die handhavend optrad tegen een zwembad/zwemvijver op het perceel van eiseres. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhaving. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de last onder dwangsom in stand bleef.
Het proces begon met een besluit van het college op 6 februari 2024 om handhavend op te treden tegen een bijgebouw en een zwembad/zwemvijver op het perceel van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college handhaafde zijn standpunt in een beslissing op bezwaar van 24 september 2024. Eiseres had op 25 juni 2025 laten weten dat haar gemachtigde niet langer optrad, en op 5 juli 2025 gaf zij aan geen vertegenwoordiging door een advocaat te wensen.
De rechtbank behandelde het beroep op 18 juli 2025, maar eiseres was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was, omdat er op het moment van het bestreden besluit geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ter beoordeling voorlag. Eiseres had ook geen overtuigende argumenten aangedragen die de handhaving onterecht zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand bleef en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.