ECLI:NL:RBNHO:2025:1128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
15-003904-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met ontuchtige handelingen en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De feiten vonden plaats in de periode van 1 juli 2023 tot en met 2 januari 2024 in de gemeente Heemskerk. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van € 2.515,44 toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, voor zowel materiële als immateriële schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en betrouwbaar aangemerkt, en deze verklaringen werden ondersteund door de bekentenis van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn stiefdochter en heeft haar lichamelijke integriteit geschonden, wat ernstige psychische gevolgen kan hebben voor het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en psychologische rapportages. Ondanks deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat een gevangenisstraf noodzakelijk was, gezien de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schade en immateriële schade heeft erkend en de verdachte heeft veroordeeld tot betaling aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-003904-24 (P)
Uitspraakdatum: 10 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 december 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli
2023 tot en met 02 januari 2024 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in
Nederland
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,
te weten
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer] ;
Feit 2hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli
2023 tot en met 02 januari 2024 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in
Nederland
ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
door
- de vagina van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] , en/of
- de borsten van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- zijn, verdachtes penis te laten betasten door die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit met betrekking tot het betasten van de vagina van [slachtoffer] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Juridisch kader
In zedenzaken zijn vaak slechts twee personen bij de verweten seksuele gedragingen aanwezig geweest, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de vermeende dader. Wanneer de verdachte in zo’n geval de hem of haar verweten gedragingen ontkent, zijn de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer doorgaans het enige bewijsmiddel.
Het bewijs dat een verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het veronderstelde slachtoffer (artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). De feiten en omstandigheden waarover hij of zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar moeten volgens vaste rechtspraak voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer niet alleen betrouwbaar zijn, maar ook of die verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het benodigde steunbewijs moet zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Toepassing van het juridisch kader
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] authentiek en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen. Zij verklaart op wezenlijke punten gedetailleerd, waaruit blijkt dat zij de gebeurtenissen in haar verklaring niet overdrijft, maar wat er is gebeurd juist specifiek probeert te omschrijven. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij verstijfde de eerste keer dat de verdachte haar aanraakte, dat het een keer pijn deed en hij doorging, maar ook dat zij het een fijn gevoel vond. Ook heeft zij verklaard dat zij, als ze samen met de verdachte in de werkbus zat, moest stoppen met aftrekken als er een vrachtwagen aankwam, anders zouden de inzittenden het kunnen zien. Deze omschreven handelingen komen op de rechtbank authentiek over en passen bovendien bij de ten laste gelegde, deels door de verdachte bekende, seksuele handelingen.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] gebaseerd lijkt te zijn op de dingen die zij heeft gezien bij het kijken van anime-porn. De rechtbank verwerpt dit verweer. De bekendheid van [slachtoffer] met seksuele handelingen vanuit anime-porno is een digitale verkenning die niet gelijk te stellen staat aan het fysieke seksuele contact zoals dat door [slachtoffer] is omschreven in de door haar afgelegde verklaring.
Daarnaast heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] mogelijk beïnvloed is door haar moeder, die op de hoogte is van (het vermeende) seksueel misbruik van de zus van de verdachte. De verklaring van [slachtoffer] zou op enkele punten gelijkenissen vertonen met dit misbruik. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier blijkt niet dat de moeder met [slachtoffer] over dit misbruik heeft gesproken en haar zou hebben gevraagd een voor de verdachte belastende maar onware verklaring af te leggen. [slachtoffer] en haar moeder zeggen daar zelf niks over in hun verklaring, enkel de moeder van de verdachte verklaart hierover. [slachtoffer] verwijst in haar verklaring enkel naar wat haarzelf is overkomen, zij verwijst nergens naar iets wat haar moeder zou hebben gezegd. De rechtbank herhaalt dat [slachtoffer] in haar verklaring op wezenlijke punten authentiek en gedetailleerd heeft verklaard, zoals hiervoor is omschreven, zodat ook daaruit voor de rechtbank blijkt dat zij daarbij niet het verhaal van de zus van de verdachte aanhoudt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en daarom tot uitgangpunt kan worden genomen bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de verklaring van [slachtoffer] sprake is van voldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier, namelijk in de verklaring van de verdachte zelf. Hij bekent dat er op twee momenten ontuchtige handelingen tussen hem en [slachtoffer] hebben plaatsgehad, te weten in juli en december 2023, waarbij hij de vagina van [slachtoffer] heeft aangeraakt, in haar borst heeft geknepen en zich heeft laten aftrekken door [slachtoffer] .
De verklaring van de verdachte over de aard, duur en frequentie waarmee de ontuchtige handelingen plaatsvonden, wijkt af van de verklaring die [slachtoffer] hierover heeft afgelegd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, neemt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt ten aanzien van de aard, duur en frequentie waarmee de ontuchtige handelingen plaatsvonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 juli 2023 tot en met 2 januari 2024 in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
Feit 2
hij in de periode van 1 juli 2023 tot en met 2 januari 2024 in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , door
- de vagina van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] , en/of
- de borsten van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 3 jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel en/of een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn minderjarige stiefdochter, waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam. De verdachte heeft in dat kader misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van zijn stiefdochter en het vertrouwen geschaad dat zij in hem stelde. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden en het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind bij een (stief)ouder moet kunnen hebben, op grove wijze beschaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik nog zeer lang de psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is aangedaan en kunnen worden belemmerd in het doormaken van een gezonde (seksuele) ontwikkeling. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport gedateerd 4 maart 2024, opgesteld door E.C. Wendt, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en ADHD. Mede vanwege de ontkennende houding van de verdachte is er onvoldoende zicht gekomen op zijn gedachten, gevoelens en motieven ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten om enige doorwerking van zijn pathologie in het tenlastegelegde aan te kunnen tonen. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies gedateerd 27 mei 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland en de aanvulling daarop gedateerd 3 december 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
Geen contactverbod
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod als bijzondere voorwaarde te koppelen aan het voorwaardelijk strafdeel. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte en de moeder van [slachtoffer] niet meer samen zijn, dat de verdachte niet meer bij hen woont en dat er in de periode vanaf de schorsing (te weten 11 september 2024) tot het moment van de terechtzitting geen contact is geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] .

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.530,88 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade en € 30,88 aan materiële schade.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade dient te worden afgewezen en de immateriële schade dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 15,44, te weten de reiskosten ten behoeve van het gesprek met de officier van justitie, rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De reiskosten ten behoeve van de zitting, te weten € 15,44, zullen worden afgewezen. De kosten zijn niet toewijsbaar, omdat er geprocedeerd is met bijstand van een gemachtigde. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
3 (drie) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.515,44, bestaande uit € 15,44 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.515,44, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.s
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2025.