ECLI:NL:RBNHO:2025:11263

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15-244504-24 en 09-106149-25 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor woninginbraken en gevaarlijk rijgedrag

In deze strafzaak is de verdachte beschuldigd van vijf woninginbraken en één poging daartoe, evenals van zeer gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlemmermeer, heeft op 29 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd op heterdaad betrapt bij een inbraak en vluchtte met een auto, wat leidde tot levensgevaarlijke verkeerssituaties. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het stelen van sieraden en andere waardevolle goederen uit woningen, waarbij de bewoners afwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten gevolgd. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd gekregen, met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-244504-24 en 09-106149-25 (gev. ttz) (P)
Uitspraakdatum: 29 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15-244504-24 (zaak A)
Feit 1
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te Heemstede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woning op/aan de [A-straat] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer A] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (ZD1);
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2024 tot en met 29 juli 2024 te Haarlem en/of Heemstede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, in één of meer woningen, te weten:
- de woning gelegen aan de [B-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sierraden en/of een brillenkoker/brillenhoesje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer B] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD2) en/of
- de woning gelegen aan de [C-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sierraden en/of een tas en/of horloges en/of schoenen en/of een zonnebril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD3) en/of
- de woning gelegen aan de [adres D] te Heemstede, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kussensloop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer E] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD4),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2024 tot en met 29 juni 2024 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning, gelegen aan de [adres E] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), één of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer F] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming het slot van de voordeur heeft/hebben geforceerd en/of de woning is/zijn binnengegaan en/of de woning heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (ZD6).
Parketnummer 09-106149-25 (zaak B)
Feit 1
hij op of omstreeks 6 april 2025 te Wassenaar, althans in Nederland, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres F] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een of meer sieraden en/of horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer G] en/of [slachtoffer H] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
dat/die weg te nemen sieraden en/of horloges onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 april 2025 te Voorburg, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- het eenmaal en of meerdere malen negeren van het rode verkeerslicht,
- overschrijding van de maximumsnelheid,
- tegengesteld rijden en/of
- de stoep en/of het fietspad gebruiken als weg,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring als medepleger van alle ten laste gelegde feiten in de zaken A. Een bewezenverklaring dient ook te volgen voor alle ten laste gelegde feiten in de zaken B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de feiten onder parketnummer 09-106149-25 bewezen kunnen worden verklaard gezien de bekennende verklaring van de verdachte.
Voor parketnummer 15-244504-24 heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 (de woninginbraak van 28 juli 2024 aan de [A-straat] te Heemstede) zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring en geen verweer gevoerd.
Voor de overige ten laste gelegde feiten 2 en 3 is vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zou zijn dat de verdachte als medepleger betrokken is bij enig feit. De rechtbank zal hierna waar nodig ingaan op specifieke verweren.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
Zaak B
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle onder parketnummer 09-106149-25 ten laste gelegde feiten. Nu de verdachte deze feiten heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard, noch door of namens hem vrijspraak is bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen in de zin van artikel 359 lid 3 tweede zin Wetboek van Strafvordering.
De bewijsmiddelen zijn voor feiten 1 en 2:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 september 2025;
en voorts voor feit 1:
  • de aangifte van [slachtoffer H] d.d. 6 april 2025 (pg. 11 e.v.)
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2025 (pg. 64 e.v.)
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2025 (pg. 125 e.v.)
en voorts voor feit 2:
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2025 (pg. 56 e.v.)
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2025 (pg. 59 e.v.)
  • de getuigenverklaring van [getuige A] d.d. 7 april 2025 (pg. 86 e.v.)
Zaak A
Ook voor alle onder parketnummer 15-244504-24 ten laste gelegde feiten komt de rechtbank tot bewezenverklaring, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn opgenomen en hetgeen hierna wordt overwogen.
De bewijsmiddelen worden in hun onderling verband en samenhang gebezigd. Aldus hebben de bewijsmiddelen niet alleen betrekking op het feit waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben. Zij versterken ook de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen voor de feiten waarvoor zij niet direct redengevend zijn.
3.3.2
Bewijsmotivering inzake 15-244504-24 feiten 2 en 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
  • De woninginbraken van feit 2 vonden plaats in de periode tussen de nacht van 24 juli 2024 en de nacht van 29 juli 2024, alle in het aangrenzende gebied van Haarlem/Heemstede.
  • De inbraak in de woning aan de
  • Een andere verbalisant die uit de richting Schalkwijk komt aanrijden ziet om 03:38 uur een VW Polo met hoge snelheid een woonwijk uitrijden, waarna de Polo de Schouwbroekerbrug op rijdt. Weer een andere verbalisant ziet circa 5 seconden later een VW Polo uit de richting Schouwbroekerbrug komen rijden met hoge snelheid. Het kenteken wordt gezien: [kentekennummer] . De auto wordt verder gevolgd. Op een bepaald moment stopt de auto midden op de weg, waarna een slanke man uitstapt, die iets in beide handen lijkt te hebben. Daarna rijdt de auto verder, de Groningenlaan op, keert om en reed weer terug over de Groningenlaan. Langs de route van de auto zijn later op de Groningenlaan een bivakmuts en handschoenen aangetroffen, beide goederen bevatten DNA van [verdachte] en zijn blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van hem. De auto stopt vervolgens, waarna de twee inzittenden, te weten [medeverdachte A] als bestuurder en [verdachte] als bijrijder uitstappen en rond 3:46 uur worden aangehouden.
  • De inbraak in de woning aan de
  • De inbraak in de woning aan de
  • De inbraak in de woning aan de
  • Na de aanhouding van [medeverdachte A] en [verdachte] zijn in de Polo goederen aangetroffen afkomstig van de woninginbraak op de [C-straat] en de woninginbraak op de [B-straat] .
  • In de [B-straat] zijn bij buurtonderzoek op 28 juli in de ochtend bij twee niet ver van [B-straat] gelegen huizen ( [perceel B] en [perceel C] ) twee stokjes gevonden in de deursponning. Het plaatsen van een stokje in de deursponning is bij de politie ambtshalve bekend als een door inbrekers toegepaste werkwijze van voorverkenning. Op beide stokjes is een DNA-profiel gevonden dat aan [verdachte] gekoppeld kan worden.
  • Onder [medeverdachte A] is een mobiele telefoon in beslag genomen, met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer A] . Het meest gebelde contact is de broer van [medeverdachte A] . Uit een analyse van de historische registraties en zendmastgegevens blijkt het volgend. De thuismast van * [telefoonnummer A] is de zendmast op de [locatie A] in Haarlem, die zich in de directe nabijheid van de woning van [medeverdachte A] bevindt. Op 24 juli om 00:43 uur maakt * [telefoonnummer A] gebruik van de zendmast [locatie B] te Heemstede, die zich in de nabije omgeving (hemelsbreed circa 308 meter) van [adres D] bevindt. Op 28 juli tussen 2:08 uur en 02:52 uur valt * [telefoonnummer A] onder de dekking van de zendmast [locatie C] in Haarlem West. De adressen aan de [B-straat] , [C-straat] en [perceel D] vallen alle drie binnen het zendbereik van deze mast (alle circa hemelsbreed 780 meter). Tussen 02:52 uur en 03:40 uur zijn er geen registratie of zendmastgegevens voor * [telefoonnummer A] .
  • De inbraak in de woning aan de
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank redengevend voor betrokkenheid van de verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde feiten onder feiten 2 en 3. Daartoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen en van belang geacht.
Er is sprake van een patroon van overeenkomende opvallende kenmerken bij verschillende inbraken. Alle inbraken vonden plaats terwijl de bewoners minimaal enige dagen afwezig waren (onder meer voor uitjes/vakantie). Bij diverse inbraken zijn bij de betreffende woning of bij woningen in de directe nabijheid stokjes naast of tussen de deur of kozijn gevonden. Het plaatsen van dergelijke stokjes is een bekende voorverkenningsmethode van inbrekers om te zien of de bewoners al dan niet thuis zijn. De inbraken waarvan een tijdstip (bij benadering) bekend is vonden plaats in de nachtelijke uren. Bij alle inbraken in de nacht van 28 juli zijn voornamelijk sieraden gestolen, waarbij bij meerdere woningen op bed sieradendoosjes zijn gevonden. Ook bij inbraak op de [adres E] (feit 3) zijn op bed opengemaakte kistjes gevonden (daar zijn uiteindelijk geen goederen vermist en is het bij een poging gebleven).
Op grond van de vrijwel direct op elkaar aansluitende waarnemingen en bevindingen van de politie in de nacht van 28 juli vanaf moment van wegrijden van een auto uit de [A-straat] tot aan het moment dat [medeverdachte A] en [verdachte] uit de VW Polo met kenteken [kentekennummer] (hierna: de VW Polo) stappen en worden aangehouden, is buiten redelijke twijfel verheven dat het de VW Polo met kenteken [kentekennummer] is geweest die bij de woning aan de [A-straat] wegreed enkele minuten na de bewegingsmelding. Daarbij oordeelt de rechtbank – anders dan de verdediging wil - dat dit niet anders wordt doordat de waarnemingen over de kleur van auto niet steeds gelijk luiden, al alleen al omdat het donker was, de auto hard reed en die waarnemingen niet beslist onverenigbaar zijn. Dit gegeven (de VW Polo was bij de [A-straat] ) in samenhang met de overeenkomst tussen de in die woning gevonden twee soorten schoenprofielen met de schoenen die [medeverdachte A] respectievelijk [verdachte] bij aanhouding droegen, is redengevend voor het oordeel dat [medeverdachte A] en [verdachte] dit feit tezamen hebben gepleegd. De verdediging heeft zich bewezenverklaring van dit feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij [verdachte] is in zijn onderbroek een diezelfde nacht op de [C-straat] buitgemaakt horloge is gevonden, dat hij ter terechtzitting heeft verklaard diezelfde nacht in bezit te hebben gekregen. In de VW Polo zijn op de [C-straat] en in diezelfde nacht op de [B-straat] buitgemaakte sieraden gevonden. In de Westerhout is de ochtend na de inbraak bij twee nabije woningen een voorverkenningsstokje gevonden met dna van [verdachte] . Deze constateringen in samenhang met de overeenkomst tussen het signalement van de blanke man bij [B-straat] en de foto van [verdachte] na zijn aanhouding (foto 13 pagina 30) enerzijds en de overeenkomst tussen de kleding op de camerabeelden van [B-straat] en de kleding van [medeverdachte A] bij aanhouding anderzijds, zijn redengevend voor het oordeel dat [medeverdachte A] en [verdachte] de inbraken op de [C-straat] en [B-straat] tezamen hebben gepleegd. Dit wordt voorts ondersteund doordat de telefoon die onder [medeverdachte A] is gevonden, rond de tijd van deze inbraken een zendmast aanstraalt met een bereik waarbinnen deze beide woningen vallen.
De woninginbraak aan de [adres D] past in bovengenoemd patroon dat ’s nachts is ingebroken terwijl de bewoner op vakantie was. Dit gegeven in samenhang met het dna van [medeverdachte A] en het dna van [verdachte] op het balkon waarlangs is ingebroken, acht de rechtbank redengevend voor het oordeel dat beiden dit feit tezamen hebben gepleegd. Dit wordt voorts ondersteund doordat de telefoon die onder [medeverdachte A] is gevonden, rond de tijd van de inbraak een zendmast aanstraalt met een bereik waarbinnen deze woning valt.
De inbraak aan de [adres E] (feit 3) past in bovengenoemd patroon dat er is ingebroken terwijl de bewoonster afwezig was en dat er gericht is gezocht naar de inhoud van kleine kistjes, die open op bed zijn achtergelaten. Deze constateringen in samenhang met het DNA van [verdachte] op een van die kistjes en de drie verschillende schoenzoolprofielen zijn redengevend voor het oordeel dat [verdachte] dit feit tezamen met anderen heeft gepleegd.
Tegenover al het bovenstaande dat in onderling verband en samenhang bezien redengevend is voor het oordeel dat [verdachte] zich aan alle tenlastegelegde feiten schuldig heeft gemaakt als medepleger, heeft de verdachte iedere betrokkenheid bij feiten 2 en 3 ontkend. Zijn verklaring komt erop neer dat hij van spullen in de auto niets wist, het horloge van [medeverdachte A] heeft gekregen, een ander zijn handschoenen kan hebben gebruikt en hij te zwaar was om op het balkon van [adres D] te kunnen klimmen. Nu deze verklaring zowel onaannemelijk is als niet concreet en verifieerbaar, heeft hij aldus geen de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Dat maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van alle tenlastegelegde feiten.
De verweren van de raadsman zien per inbraak op de waardering van de bewijsmiddelen en zijn met bovenstaande afdoende weersproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A (15-244504-24)
Feit 1
hij op 28 juli 2024 te Heemstede, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [A-straat] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, goederen van hun gading, die aan [slachtoffer A] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Feit 2
hij in de periode van 24 juli 2024 tot en met 29 juli 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, in woningen, te weten:
- de woning gelegen aan de [B-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden sieraden en een brillenkoker/brillenhoesje, die aan [slachtoffer B] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD2) en
- de woning gelegen aan de [C-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en een tas en horloges en schoenen en een zonnebril die aan [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD3) en
- de woning gelegen aan de [adres D] te Heemstede, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een kussensloop, die aan [slachtoffer E] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD4),
terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en/of inklimming;
Feit 3
hij in de periode van 28 juni 2024 tot en met 29 juni 2024 te Haarlem tezamen en in vereniging met één of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in een woning, gelegen aan de [adres E] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, één of meer goederen van hun gading die aan [slachtoffer F] , toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak het slot van de voordeur hebben geforceerd en de woning zijn binnengegaan en de woning hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak B (09-106149-25)
Feit 1
hij op 6 april 2025 te Wassenaar, in een woning te weten [adres F] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, sieraden en horloges die aan [slachtoffer G] en/of [slachtoffer H] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2
hij op 6 april 2025 in Nederland, als bestuurder van een auto, daarmee rijdende op de weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- het negeren van het rode verkeerslicht,
- overschrijding van de maximumsnelheid,
- tegengesteld rijden en
- de stoep en/of het fietspad gebruiken als weg,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Voor zover sprake was van in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A (15-244504-24)
Feiten 1 en 2:
Telkens: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311 onder sub 4 en sub 5 van het Wetboek van strafrecht vermelde omstandigheden.
Feit 3: poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311 lid 1 onder sub 4 en sub 5 van het Wetboek van strafrecht vermelde omstandigheden.
Zaak B (09-106149-25)
Feit 1
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311 lid 1 onder sub 5 van het Wetboek van strafrecht vermelde omstandigheid.
Feit 2
overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de feiten die de verdachte heeft bekend zich dient te beperken tot de tijd gelijk aan het voorarrest. Het reclasseringsrapport gaat weliswaar enkel over de feiten van 09-106149-25, maar geeft wel de meest recente beschrijving van het leven van cliënt. Indien de rechtbank meer feiten bewezen zou verklaren, dan kan voor het meerdere een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan vijf woninginbraken en één poging daartoe. Daarbij zijn de verdachte en zijn mededaders geraffineerd te werk gegaan: de daders concentreerden zich op huizen waarvan de bewoners met vakantie waren. Qua buit concentreerden zij zich op kleine luxegoederen, voornamelijk sieraden. Dit betreffen ernstige feiten die niet alleen voor veel schade en overlast zorgen, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen bij de slachtoffers en anderen die van dergelijke feiten kennis nemen. Daarbij komt nog dat buitgemaakte sieraden voor de slachtoffers vaak een niet in geld uit te drukken emotionele waarde vertegenwoordigen. De verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld voor zijn eigen financieel gewin, zonder zich om de gevolgen voor de slachtoffers te bekommeren.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag. Nadat hij op heterdaad was betrapt bij een inbraak is hij met de auto gevlucht. Met deze dollemansrit heeft hij de veiligheid en het leven van anderen op het spel gezet. Een niets vermoedende verkeersdeelnemer heeft daarbij zeer angstige momenten meegemaakt, getuige haar verzuchting ‘ik leef nog’ toen het goed afliep.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten, slechts worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken de LOVS-oriëntatiepunten, die een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt voor een woninginbraak nemen voor een first offender.
De rechtbank neemt verder bij het bepalen van de straf ten nadele van de verdachte mee dat hij blijkens zijn strafblad, twee keer in de voorgaande vijf jaren onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor soortgelijke feiten. Daar komt bij dat hij tijdens een schorsing uit de voorlopige hechtenis voor de feiten onder 15-244504-24 de inbraak van parketnummer 09-106149-25 heeft gepleegd. Voor de verdachte zijn woninginbraken de manier om aan geld te komen. De lichtvaardigheid waarmee hij hiertoe overgaat wordt geïllustreerd doordat hij voor de schuld die hij met het laatste feit zegt te hebben willen inlossen, inmiddels in familiekring een lening heeft kunnen sluiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 1 september 2025, waarin wordt geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het advies is echter gebaseerd op enkel de inbraak in Wassenaar en het daarop volgende zeer gevaarlijke rijgedrag, welke feiten de verdachte heeft bekend. Het advies geeft geen blijk van kennis van de vele andere inbraken, die de verdachte heeft ontkend. Los daarvan is vanwege de ernst van de feiten, in combinatie met het strafrechtelijk verleden van de verdachte en het recidiveren in schorsing, voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen plaats. Eventuele bijzondere voorwaarden, gericht op het voorkomen van recidive in de toekomst, kunnen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring verzocht van de slijptol en de waterpomptang die in de auto van de verdachte lagen ten tijde van zijn aanhouding op heterdaad voor de inbraak in Wassenaar.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de slijptol en de waterpomptang terug te geven aan de verdachte. Zij zijn niet bij de inbraak gebruikt, zijn geen inbrekerswerktuig maar gewoon gereedschap van de verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een slijptol en een waterpomptang, omdat niet is komen vast te staan dat met behulp van deze voorwerpen enig bewezenverklaarde feit is begaan.

8.Vorderingen benadeelde partij

Bewoners van twee verschillende woningen waar is ingebroken en goederen zijn weggenomen hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Elk van de benadeelde partijen heeft de rechtbank verzocht om – bij toewijzing van hun vordering – die bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is door ieder van hen verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.
8.1
De ingediende vorderingen
De benadeelde partij
[slachtoffer E], heeft terzake zaak A. feit 2 een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 2.350,-- voor materiële en immateriële schade ingediend tegen de verdachte. Als materiële schade wordt een bedrag ad € 775,- gevorderd. De verzekeraar heeft hierop reeds € 575,- vergoed, zodat een bedrag ad € 200,- (eigen risico) ter zake van materiële schade resteert. De immateriële schade ad € 1.000,- bestaat uit het afbreken van een vakantie en het hebben van een onveilig gevoel na de inbraak.
De benadeelde partij
[slachtoffer A]heeft terzake zaak A. feit 1 een vordering tot schadevergoeding van € 21.996,78 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van dat feit zou hebben geleden. De schadeposten zijn weggenomen goederen, kosten voor herstel van de braakschade en verlies van inkomen. De verzekeraar heeft een bedrag ad € 7.089,78 vergoed, zodat resteert een bedrag ad € 17.196,78. In een excell-schema als bijlage bij de vordering is per schadepost de schade en de vergoeding uitgewerkt.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
[slachtoffer A]niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn.
De vordering van benadeelde partij
[slachtoffer E]kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 200,- wegens materiële schade. Dit bedrag ziet op het eigen risico. De benadeelde moet niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van de vordering, te weten de immateriële schade.
8.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft hetzelfde standpunt als de officier van justitie ingenomen ten aanzien van beide vorderingen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer E]kan worden toegewezen tot een bedrag ad € 200,- wegens materiële schade. Deze schade is voldoende onderbouwd en rechtstreeks gevolg van het in Zaak A. onder feit 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen.
Wat de immateriële schade betreft, verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer E] niet-ontvankelijk in zijn vordering, op grond van het volgende.
De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade (smartengeld) tot een bedrag van € 1.000,-. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 sub b BW). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het door de benadeelde partij gestelde is onvoldoende om het vereiste geestelijk letsel te onderbouwen. De afgebroken vakantie en het onveilige gevoel vormen, hoe vervelend ook, onvoldoende grond om volgens de wet in aanmerking te komen voor smartengeld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op grond van de wet ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in een woning in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer A]die ziet op de materiële schade voor de onderdelen verlies sieraden en schadeherstel toewijsbaar is. Met de bijlage van het excell-schema heeft de benadeelde partij deze schadeposten voldoende gemotiveerd gesteld. Hiertegen zijn deze posten onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij stelt de rechtbank vast dat - anders dan de raadsman heeft aangestipt - aan de hand van de bedragen en beschrijvingen in het voegingsformulier in samenhang met het excell-schema duidelijk is dat met ‘factuur slo’ in dat schema wordt bedoeld ‘factuur slot’. Gelet op de blijkens het excell-schema reeds door de verzekering op deze onderdelen uitgekeerde bedragen, stelt de rechtbank de materiële schade vast op een bedrag ad € 5.307,-. De rechtbank zal daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen.
De rechtbank zal benadeelde [slachtoffer A] niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering die ziet op vergoeding van gederfde inkomsten. Deze schadepost is onvoldoende onderbouwd, alleen al omdat een commercieel uurtarief niet gelijk staat aan inkomen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op grond van de wet ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in een woning in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 5a en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 [dertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer A]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.307,-, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer A] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (verlies inkomsten) niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.307,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer E]geleden schade tot een bedrag van € 200,- , als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer E] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (immateriële schade) niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer E] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK slijptol
1. STK waterpomptang
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.F. van Halderen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2025.