ECLI:NL:RBNHO:2025:11262

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15/126863-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na tussentijdse beoordeling

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank heeft deze maatregel eerder opgelegd op 14 september 2023 voor de duur van twee jaar. De betrokkene, die momenteel gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek, heeft op 7 juli 2025 een verzoek ingediend voor een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel. Tijdens de zitting zijn de betrokkene, zijn raadsman mr. A.E.M.C. Koudijs, en de officier van justitie mr. R.P. Peters gehoord.

De rechtbank heeft het voortgangsverslag van de tenuitvoerlegging van de maatregel bestudeerd, waarin verschillende gesprekken en behandelingen zijn beschreven die de betrokkene heeft ondergaan. Ondanks enkele positieve stappen, zoals de aanmelding voor dagbesteding en behandelingen, zijn er ook zorgen over de stabiliteit van de betrokkene, vooral gezien zijn betrokkenheid bij incidenten in de inrichting en de spanningen in zijn persoonlijke leven. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de maatregel, terwijl de raadsman van de betrokkene heeft gepleit voor beëindiging, stellende dat de betrokkene niet betrokken was bij de incidenten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat opheffing van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en dat de betrokkene nog steeds begeleiding nodig heeft om te re-integreren in de maatschappij. Daarom is besloten de maatregel voort te zetten, met de nadruk op het opstellen van een plan van aanpak voor de extramurale fase. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling aan te houden voor het horen van de casemanager, omdat zij zich voldoende geïnformeerd achtte op basis van het voortgangsverslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige kamer
Parketnummer: 15/126863-23
Uitspraakdatum: 2 september 2025
BESLISSING op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van de rechtbank naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank van 14 september 2023 waarin aan:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek en aldaar ingeschreven op het adres: Verlengde Ooyerhoekseweg 21, 7207BJ in Zutphen,
hierna te noemen: de betrokkene,
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de maatregel) is opgelegd.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
  • het verzoek van de betrokkene ex artikel 6:6:14 Sv van 7 juli 2025 strekkende tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
  • het vonnis van deze rechtbank van 14 september 2023 waarin aan de betrokkene de maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaar;
  • het voortgangsverslag van de tenuitvoerlegging van de maatregel van 10 maart 2025, met vanaf pagina 20 de vervolgrapportage ten behoeve van de zitting van 2 september 2025, opgemaakt door [casemanager], senior casemanager, verbonden aan de PI Achterhoek (hierna: de inrichting).
Tijdens de behandeling ter openbare terechtzitting van 2 september 2025 zijn gehoord de betrokkene, zijn raadsman mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. R.P. Peters.

2.Het standpunt van de inrichting

Uit het voortgangsverslag blijkt dat er op 2 april 2025 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de betrokkene, zijn vriendin, de casemanager en de regiebehandelaar over de maatregel van de betrokkene. Tijdens dit gesprek is met de betrokkene afgesproken dat hij op zoek moest gaan naar werk, dat hij aangemeld zou worden voor een verslavingsbehandeling en een behandeling gericht op persoonlijkheidsproblematiek, en dat de mogelijkheden voor relatietherapie zouden worden onderzocht. Indien dit geregeld zou zijn, zou de betrokkene de extramurale fase van de maatregel bij zijn gezin kunnen doorbrengen.
Op 28 april 2025 is de betrokkene via een IFZO-aanmelding bij Reakt aangemeld voor dagbesteding en individuele begeleiding. Op 2 juni 2025 heeft een intakegesprek voor de dagbesteding plaatsgevonden en is akkoord gegeven, waardoor de betrokkene vanaf eind juli 2025 kon starten met de dagbesteding. Op 3 juni 2025 en 17 juni 2025 zijn er intakegesprekken geweest met GGZ Noord-Holland voor ambulante behandeling gericht op agressie- en emotieregulatie, middelengebruik en partnerrelatietherapie. Op 25 juni 2025 is bevestigd dat GGZ Noord-Holland de betrokkene accepteert en een behandeling kan bieden.
Op 17 juni 2025 is de betrokkene teruggeplaatst in het basisprogramma, omdat hij mogelijk een rol heeft gespeeld bij het invoeren van ‘spice’ in de inrichting. Het traject voor de extramurale fase is daardoor tijdelijk on hold gezet. Op 30 juli 2025 is de betrokkene opnieuw gepromoveerd naar het trajectprogramma. Op 15 augustus 2025 is de betrokkene vervolgens extramuraal geplaatst bij zijn vriendin en kinderen in Den Helder.
Uit een e-mail van de reclassering van 26 augustus 2025 blijkt dat er sinds de daaraan voorafgaande week spanningen zijn tussen de betrokkene en zijn vriendin. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de betrokkene, zijn begeleider en zijn vriendin.
In overleg met de inrichting is op 21 augustus 2025 besloten dat betrokkene in het weekend van 22 tot en met 25 augustus 2025 bij zijn broer in Amersfoort zou verblijven. De betrokkene vertrok echter pas op 23 augustus 2025 naar zijn broer, nadat hij opnieuw ruzie had gehad met zijn vriendin. Diezelfde avond heeft de betrokkene zijn geld vergokt in Amsterdam. Hiermee heeft hij zich niet aan de gemaakte afspraken met de reclassering en de inrichting gehouden. In een gesprek op 25 augustus 2025 heeft de vriendin van de betrokkene aangegeven dat zij niet langer wil dat de betrokkene mee naar huis gaat, omdat zij de veiligheid van zichzelf en haar kinderen wil waarborgen. Tijdens een vervolggesprek heeft zij nogmaals bevestigd dat zij niet wil dat de betrokkene mee naar huis gaat. Naar aanleiding hiervan is overleg met de inrichting gevoerd. Aan de betrokkene is te kennen gegeven dat hij zich op 26 augustus 2025 moest melden in de inrichting voor een time-out, waarna gekeken zou worden naar een plan van aanpak. Hij heeft zich op 26 augustus 2025 bij de inrichting gemeld.
Gelet op het voorgaande adviseert de inrichting de maatregel van de betrokkene te continueren. Gedurende zijn verblijf in de inrichting wordt gekeken naar een (nieuw) plan van aanpak voor de extramurale fase en zijn uitstroom. Het ISD-kader dient als vangnet voor de betrokkene, zodat hij op een goede manier kan re-integreren in de maatschappij. Op dit moment zou opheffing van de maatregel betekenen dat hij zonder stabiele basis terugkeert in de maatschappij.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen en dat de maatregel moet worden voortgezet. Zij ziet evenmin reden om de behandeling aan te houden om de casemanager van de betrokkene te horen. Volgens de officier van justitie is de rechtbank op basis van het voortgangsverslag voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen. De vragen die de raadsman wenst te stellen, zijn volgens de officier van justitie niet relevant voor deze beslissing.

4.Het standpunt van de betrokkene en zijn raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de maatregel moet worden beëindigd. Hij heeft aangevoerd dat de betrokkene werd verdacht van betrokkenheid bij het invoeren van ‘spice’ in de inrichting, waardoor vertraging in zijn traject is ontstaan.
De betrokkene ontkent enige betrokkenheid en stelt dat de vertraging is veroorzaakt door omstandigheden die buiten zijn macht liggen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de betrokkene zijn relatie als een beschermende factor ziet. Als de betrokkene niet kan toewerken naar een verblijf bij zijn vriendin en kinderen, heeft het resterende deel van de maatregel geen effect meer voor hem.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de behandeling moet worden aangehouden om de casemanager van de betrokkene te horen. Hij wil de casemanager vragen stellen over het verloop van de maatregel, waaronder over de vermeende verdenking van betrokkenheid bij het invoeren van ‘spice’ in de inrichting en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, en over de vraag hoe het resterende deel van de maatregel zal worden ingevuld, nu de betrokkene weer in de inrichting verblijft.

5.De beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van recidive en, indien de betrokkene verslaafd is, een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek. De rechtbank beëindigt de maatregel indien zij, naar aanleiding van de inlichtingen over de noodzaak de voortzetting van de maatregel, van oordeel is dat de verdere tenuitvoerlegging niet langer is vereist. Daarbij geldt het volgende. Allereerst moet worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna moet worden bezien of voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van de betrokkene ligt.
De rechtbank is op grond van het voortgangsverslag en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat bij beëindiging van de maatregel onveiligheid, ernstige overlast dan wel verloedering van het publieke domein te verwachten is. De rechtbank wijst in dit verband op het recidiverisico dat in het voortgangsverslag als hoog is ingeschat, het uitgebreide strafblad van de betrokkene en het ontbreken van een plan van aanpak voor het verdere verloop van de extramurale fase. De rechtbank acht het noodzakelijk de maatregel van de betrokkene voort te zetten, zodat hij zich kan richten op uitstroom vanuit de inrichting, te beginnen met het opstellen van een passend plan van aanpak. Dit waarborgt dat de betrokkene de juiste begeleiding en ondersteuning krijgt om te re-integreren in de maatschappij.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden voor het horen ter terechtzitting van de casemanager van de betrokkene. Op basis van het voortgangsverslag acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen over het voorliggende verzoek. De rechtbank stelt vast dat er een plan van aanpak zal worden opgesteld voor de laatste maanden van de maatregel ten behoeve van de extramurale fase. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de inrichting daar niet voortvarend mee aan de slag zal gaan. Bijkomende informatie over de door de directeur van de inrichting opgelegde terugplaatsing van juni 2025 en de (beperkte) vertraging die de betrokkene heeft opgelopen in het ISD-traject acht de rechtbank voor de beoordeling van onderhavig verzoek niet doorslaggevend. Het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden voortgezet.

6.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wordt voortgezet.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2025.