ECLI:NL:RBNHO:2025:11228

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15/382143-24, 15/150120-24, 15/344472-24, 15/344508-24, 15/363060-24, en 15/054141-25 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Oplegging PIJ-maatregel na veroordeling wegens meerdere geweldsdelicten en diefstallen met geweld.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder geweld tegen conducteurs en andere personen, alsook diefstallen met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren op een onbekende datum en momenteel gedetineerd in een Jeugdzorginstelling, zich in de periode van april 2024 tot februari 2025 schuldig heeft gemaakt aan in totaal tien strafbare feiten. De feiten omvatten onder andere openlijk geweld tegen een conducteur in het openbaar vervoer, mishandeling van een ambtenaar, en diefstal van goederen van verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) moet krijgen, omdat alternatieven niet de benodigde intensieve behandeling en begeleiding bieden die hij nodig heeft. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade door de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de beslissing om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/382143-24, 15/150120-24, 15/344472-24, 15/344508-24, 15/363060-24, en 15/054141-25 (ttz gevoegd)
Uitspraakdatum: 4 september 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 21 augustus 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in JJI [JJI] te [plaats] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij aparte dagvaardingen onder bovengenoemde parketnummers zijn aangebracht, eerder al gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, [officier van justitie] , en daarnaast van wat:
- de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn,
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering),
- [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog bij het NIFP en
- [psychiater] , psychiater bij het NIFP,
naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/382143-24 (hierna te noemen: “zaak A”)Feit 1:
hij op of omstreeks 10 november 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een vape, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zijn armen om de nek van die [benadeelde partij 1] te klemmen, en/of
- die [benadeelde partij 1] aan zijn jas/bovenlijf vast te pakken en te duwen, en/of
- die [benadeelde partij 1] achterover te trekken waardoor hij ten val komt, en/of
- ( terwijl het slachtoffer op de grond ligt) meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde partij 1] te slaan, en/of
- ( terwijl het slachtoffer op de grond ligt) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met gestrekt been tegen het (boven)lichaam van die [benadeelde partij 1] te trappen/schoppen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 november 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, openlijk, te weten, ter hoogte van [adres] te Zaandam, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij 1] , door
- zijn armen om de nek van die [benadeelde partij 1] te klemmen, en/of
- die [benadeelde partij 1] aan zijn jas/bovenlijf vast te pakken en te duwen, en/of
- die [benadeelde partij 1] achterover te trekken waardoor hij ten val komt, en/of
- ( terwijl het slachtoffer op de grond ligt) meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde partij 1] te slaan, en/of
- ( terwijl het slachtoffer op de grond ligt) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met gestrekt been tegen het (boven)lichaam van die [benadeelde partij 1] te trappen/schoppen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 13 november 2024 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en/of een of meer (nog) onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- te zeggen ‘haal die P eruit’ en/of (vervolgens)
- in een tasje te grijpen/graaien, en/of (vervolgens)
- te zeggen 'schiet op hem, schiet op hem', en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en/of een of meer (nog) onbekend gebleven personen te richten, en/of (vervolgens)
- de trekker van voornoemd voorwerp over te halen;
Feit 3:
hij op of omstreeks 13 november 2024 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmvuurwapen, van het merk Reck, type Goliath, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 15/150120-24 (hierna te noemen: “zaak B”)
Feit 1:
Primairhij op of omstreeks 30 april 2024 te Purmerend, althans op het treintraject tussen Hoofddorp en Hoorn, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in een passagierstrein van de NS, in elk geval op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 4] , welk geweld bestond uit
- het spugen naar/op, althans in de richting van, die [benadeelde partij 4] en/of
- het slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [benadeelde partij 4] en/of
- het schoppen op/tegen het (onder)lichaam van die [benadeelde partij 4] ;
Subsidiairhij op of omstreeks 30 april 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ambtenaar, [benadeelde partij 4] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij 4] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan/stompen en/of
- die [benadeelde partij 4] op/tegen het (onder)lichaam te schoppen;
Feit 2:
Primairhij op of omstreeks 29 april 2024 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [benadeelde partij 5] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met kracht) met zijn onderarm tegen de keel van die [benadeelde partij 5] aan te duwen;
Subsidiairhij op of omstreeks 29 april 2024 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde partij 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door (met kracht) met zijn onderarm tegen de keel van die [benadeelde partij 5] aan te duwen;
Feit 3:
hij op of omstreeks 29 april 2024 te 's-Gravenhage [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid door die [benadeelde partij 5] dreigend de woorden toe te voegen: "ik neuk je moeder", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4:
hij op of omstreeks 29 april 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'kankerlijer' en/of 'kankermongolen' en/of 'ik neuk je kankermoeder', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Feit 5:
hij op of omstreeks 4 april 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 15/344472-24 (hierna te noemen: “zaak C”)hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Purmerendtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 7] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 15/344508-24 (hierna te noemen: “zaak D”)
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Purmerend [benadeelde partij 8] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 8] (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd te slaan;
Parketnummer 15/363060-24 (hierna te noemen: “zaak E”)hij op of omstreeks 8 november 2024 te Purmerend winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [benadeelde partij 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 15/054141-25 (hierna te noemen: “zaak F”)hij op of omstreeks 1 februari 2025 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een OV-chipkaart, een powerbank en/of een geldbedrag van 15,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 10] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voor die [benadeelde partij 10] te gaan staan, en/of (vervolgens)
- daarbij de woorden te voegen ‘wat heb je bij je’, ‘leeg je zakken’ en/of ‘kijk uit met wat je doet’, althans woorden van gelijke strekking, en/of (vervolgens)
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 10] te stoppen/te doorzoeken, en/of (vervolgens) (opnieuw)
- voor die [benadeelde partij 10] te gaan staan, en/of (vervolgens)
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 10] te stoppen/te doorzoeken, en/of (vervolgens)
- daarbij de woorden te voegen ‘niet de politie bellen, anders zijn jullie de lul’,
althans woorden van gelijke strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 3 in zaak B. Zij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle overige (primair) ten laste gelegde feiten in de zaken A t/m F.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 t/m 3 in zaak A, feit 3 in zaak B en de tenlastegelegde feiten in de zaken D en F. Voor de overige tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 (zaak A)
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier weliswaar voldoende aanknopingspunten dat sprake is geweest van een (gewelds)incident waarbij de verdachte ook aanwezig is geweest, maar kan niet wettig en overtuigend worden bewezen wat zich tijdens dit incident precies heeft afgespeeld, en of de verdachte daarbij een strafbare gedraging heeft verricht.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit.
3.3.2
Vrijspraak feit 3 (zaak B)De rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde feit. Zij overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat aangever [benadeelde partij 5] heeft verklaard dat de verdachte heeft geroepen: “
Ik neuk je kanker moeder” en de verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend deze woorden te hebben geroepen richting [benadeelde partij 5] .
Een mondelinge bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij de bedreigde, in casu [benadeelde partij 5] , de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen van de verdachte, mede gezien in de context waarin deze zijn geuit, niet kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging in de zin van de wet. Daarin heeft de rechtbank ook meegewogen dat uit de verklaring van [benadeelde partij 5] zelf niet blijkt dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door deze geuite bewoordingen van de verdachte.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1 Ten aanzien van zaak A:
Feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Enerzijds omdat geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening van de vape (primair tenlastegelegd) en anderzijds – zo begrijpt de rechtbank – heeft de verdachte geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld, zodat geen sprake is geweest van betrokkenheid van de verdachte bij de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging.
De rechtbank verwerpt deze verweren, komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte aan aangever [benadeelde partij 1] heeft gevraagd of hij van zijn vape mocht proeven, waarop [benadeelde partij 1] de vape aan de verdachte heeft overhandigd. Vervolgens heeft de verdachte tegen [benadeelde partij 1] gezegd dat hij de vape niet terug kreeg en dat deze nu van hem was. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er – naar de rechtbank begrijpt: door de verdachte tegen [benadeelde partij 1] - iets werd gezegd in de trant van ‘
dacht je dat je die vape terugkreeg?’.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op dat moment de feitelijke heerschappij over de vape had en daarbij heeft gezegd deze niet aan [benadeelde partij 1] terug te willen geven.
Vervolgens heeft [benadeelde partij 1] de vape terug gevraagd en ook fysiek geprobeerd deze terug te pakken. Op veiliggestelde beelden van het incident is vervolgens te zien dat de verdachte op dat moment [benadeelde partij 1] op afstand hield door hem weg te duwen, en dat hij tegelijkertijd de vape buiten zijn bereik hield, zodat [benadeelde partij 1] deze niet kon pakken. Direct daarop volgend hebben de verdachte en zijn mededaders [benadeelde partij 1] geschopt en geslagen en zijn zij weggegaan.
Op geen enkel moment heeft de verdachte de vape teruggegeven of geprobeerd terug te geven, terwijl er wel momenten waren waarop dit had gekund.
Op basis van de bovengenoemde gedragingen en bewoordingen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat de verdachte van meet af aan de intentie had om zich de vape van [benadeelde partij 1] wederrechtelijk toe te eigenen en zich deze ook heeft toegeëigend. Zodra hij de vape in handen had, heeft hij zich als eigenaar daarvan gedragen. Voorts is door zowel de verdachte als zijn mededaders zeer fors geweld tegen [benadeelde partij 1] gepleegd, kennelijk om te zorgen dat [benadeelde partij 1] de vape niet terug zou krijgen. Dat de vape tijdens dat geweld mogelijk op de grond is gevallen laat onverlet dat het geweld is gepleegd in het kader van de diefstal van de vape, waardoor sprake is van een in vereniging gepleegde gekwalificeerde diefstal zoals primair ten laste is gelegd.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij zich niet bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en daarover ook geen beschikkingsmacht had.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte bevond zich op 13 november 2014 in de schuur van een medeverdachte. Hij was hier samen met vier medeverdachten, met wie de politie hem ook eerder vaak heeft aangetroffen. Op het moment dat de politie de schuur in kwam, probeerde medeverdachte [medeverdachte 1] het vuurwapen op de schoot van de verdachte te gooien. Diezelfde [medeverdachte 1] heeft vervolgens verklaard dat het vuurwapen in de schuur een beetje rond is gegaan. Bij medeverdachte [medeverdachte 2] is, na zijn aanhouding in de schuur, munitie aangetroffen die bij het aangetroffen vuurwapen past.
Op basis van het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in de schuur en dat hij daar ook beschikkingsmacht over had. De rechtbank acht ook dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.2 Ten aanzien van zaak B, feit 1:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor het tenlastegelegde spugen naar of op aangever [benadeelde partij 4] , omdat de verdachte dit zelf niet heeft gedaan, maar zijn medeverdachte en de verdachte daartoe niet nauw en bewust heeft samengewerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte en zijn medeverdachte tegen [benadeelde partij 4] in vereniging geweld hebben gebruikt. De verdachte heeft dit ter terechtzitting ook toegegeven. Tijdens dit gezamenlijk gepleegde geweld heeft de medeverdachte in de richting van [benadeelde partij 4] gespuugd. De rechtbank is van oordeel dat dit spugen om die reden onderdeel vormde van het in vereniging gepleegde openlijke geweld en de verdachte daarvoor in strafrechtelijke zin aansprakelijk wordt gesteld.
3.3.3.3 Ten aanzien van zaak D:
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd. Hij ontkent ook dat hij aangever [benadeelde partij 8] (hierna: [benadeelde partij 8] ) op 11 oktober 2024 überhaupt is tegengekomen. De verdediging heeft zich in het verlengde daarvan op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak D ten laste gelegde, omdat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte de tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[benadeelde partij 8] heeft verklaard dat hij op 11 oktober 2024 omstreeks 9.45 uur op het [college] is geslagen op zijn achterhoofd. De jongen die hem heeft geslagen herkent hij als [de verdachte] . Bij deze [de verdachte] was onder andere een meisje aanwezig, dat [benadeelde partij 8] en getuige [getuige 2] allebei herkenden als [naam] . Getuige [getuige 2] heeft daarnaast ook een signalement opgegeven van de jongen die [benadeelde partij 8] heeft geslagen: een licht getinte jongen in een donkerkleurig trainingspak met een enkelband om.
Op basis van deze verklaringen en gegeven signalementen van [benadeelde partij 8] en [getuige 2] is de verdachte op diezelfde dag omstreeks 10.01 uur in de buurt van het [college] door verbalisanten staande gehouden. De verbalisanten hebben voorts gerelateerd dat hij op dat moment samen was met [naam] en vastgesteld dat hij voldeed aan de signalementen die waren doorgegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend op het [college] is geweest om zijn zus naar school te brengen en dat hij vanaf 9.00 uur tot het tijdstip van zijn staandehouding door de politie al die tijd samen was met [naam] .
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de jongen is geweest die [benadeelde partij 8] op 11 oktober 2024 is tegengekomen en vervolgens heeft mishandeld. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3.3.4 Ten aanzien van zaak F
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit in zaak F, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de drie daders is geweest.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte bevond zich op 1 februari 2025 samen met (onder andere) de medeverdachte op het treinstation in Purmerend. Vervolgens is hij samen met twee medeverdachten van het perron de trap af gelopen, waarna even later nog een vierde medeverdachte hen volgde.
Beneden liepen in de buurt van het fietspad drie jongens, aangever [benadeelde partij 10] en twee vrienden van hem. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de drie daders tegen elkaar heeft horen zeggen dat zij spullen gingen pakken van deze drie jongens. Vervolgens hebben drie daders onder bedreiging met geweld (tweemaal) de zakken van [benadeelde partij 10] doorzocht en hierbij diverse spullen van hem meegenomen.
Zelfs als de rechtbank uitgaat van de verklaring van de verdachte en hij dus niet één van die drie daders is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel nauw en bewust heeft samengewerkt met de drie mededaders ten aanzien van de gepleegde diefstal met bedreiging met geweld. De verdachte is namelijk naar eigen zeggen op een afstand van ongeveer twintig meter blijven staan, terwijl de drie mededaders naar [benadeelde partij 10] en zijn twee vrienden toe liepen. Op dat moment wist de verdachte dat de drie mededaders spullen wilden pakken van [benadeelde partij 10] en zijn vrienden. Hij heeft zich vervolgens niet gedistantieerd, maar zonder in te grijpen toegekeken hoe de mededaders [benadeelde partij 10] hebben beroofd. Na deze beroving voegden de drie mededaders zich weer bij de verdachte en heeft hij – naar eigen zeggen – aan hen gevraagd om de ov-chipkaart van [benadeelde partij 10] te krijgen. Deze is vervolgens door de drie mededaders aan hem gegeven en later ook bij de verdachte aangetroffen.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden, in het bijzonder dat de verdachte wetenschap had van het plan om [benadeelde partij 10] te beroven, hij in de directe nabijheid van de beroving aanwezig is geweest, direct de drie mededaders heeft gevraagd om een deel van de buit te mogen ontvangen en deze ook heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat hij als medepleger kan worden gekwalificeerd van de tenlastegelegde diefstal. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het in zaak F tenlastegelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A (parketnummer 15/382143-24)
Feit 1:
hij op 10 november 2024 te Zaandam tezamen en in vereniging met anderen een vape die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
- zijn armen om de nek van die [benadeelde partij 1] te klemmen, en
- die [benadeelde partij 1] aan zijn jas vast te pakken en te duwen, en
- die [benadeelde partij 1] achterover te trekken waardoor hij ten val komt, en
- ( terwijl het slachtoffer op de grond ligt) meermalen die [benadeelde partij 1] te slaan, en
- terwijl het slachtoffer op de grond ligt meermalen met kracht met gestrekt been tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] te schoppen;
Feit 3:
hij op 13 november 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmvuurwapen, van het merk Reck, type Goliath, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak B (parketnummer 15/150120-24)
Feit 1 primair:
hij op 30 april 2024 te Purmerend, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 4] , welk geweld bestond uit
- het spugen op die [benadeelde partij 4] en
- het stompen tegen het gezicht van die [benadeelde partij 4] en
- het schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 4] ;
Feit 2 primair:
hij op 29 april 2024 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [benadeelde partij 5] , gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht met zijn onderarm tegen de keel van die [benadeelde partij 5] aan te duwen;
Feit 4:
hij op 29 april 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: ‘kankerlijer’ en ‘kankermongolen’ en ‘ik neuk je kankermoeder’;
Feit 5:
hij op 4 april 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander een fiets die aan [benadeelde partij 6] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C (parketnummer 15/344472-24)hij op 10 augustus 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander diverse winkelgoederen die aan [benadeelde partij 7] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak D (parketnummer 15/344508-24)
hij op 11 oktober 2024 te Purmerend [benadeelde partij 8] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 9] met kracht tegen het achterhoofd te slaan;
Zaak E (parketnummer 15/363060-24)hij op 8 november 2024 te Purmerend winkelgoederen die aan de [benadeelde partij 9] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak F (parketnummer 15/054141-25)
hij op 1 februari 2025 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen een OV-chipkaart, een powerbank en een geldbedrag van 15,- die aan [benadeelde partij 10] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voor die [benadeelde partij 10] te gaan staan, en vervolgens
- daarbij de woorden te voegen ‘wat heb je bij je’, ‘leeg je zakken’ en ‘kijk uit met wat je doet’ en vervolgens
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 10] te stoppen/te doorzoeken, en vervolgens opnieuw
- voor die [benadeelde partij 10] te gaan staan, en vervolgens
- zijn handen in de jaszakken van die [benadeelde partij 10] te stoppen/te doorzoeken, en vervolgens
- daarbij de woorden te voegen ‘niet de politie bellen, anders zijn jullie de lul’.
De taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A (parketnummer 15/382143-24)
Feit 1 primair: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B (parketnummer 15/150120-24)
Feit 1 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2 primair: mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 4: belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Zaak C (parketnummer 15/344472-24)Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Zaak D (parketnummer 15/344508-24)
Mishandeling;
Zaak E (parketnummer 15/363060-24)Diefstal;
Zaak F (parketnummer 15/054141-25)
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie die gelijk is aan de duur van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ of PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het buitenproportioneel is om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De verdediging heeft verzocht om de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en te bepalen dat deze in de Catamaran moet worden uitgevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.4.
Hoofdstraf
De verdachte heeft zich in de periode van april 2024 tot februari 2025 schuldig gemaakt aan in totaal tien strafbare feiten, waaronder meerdere ernstige geweldsfeiten.
Zo heeft de verdachte een buitengewoon opsporingsambtenaar in de tram mishandeld en beledigd. Deze had de verdachte staande gehouden omdat hij geen geldig vervoersbewijs had. De verdachte heeft zich vervolgens verzet toen hij werd aangehouden en heeft hierbij zijn arm hard tegen de keel van de ambtenaar gedrukt. Ook heeft de verdachte het slachtoffer beledigd met de woorden ‘kankerlijer’, ‘kankermongolen’ en ‘ik neuk je kankermoeder’.
Het slachtoffer heeft aangegeven dat het incident hem geestelijk behoorlijk heeft aangegrepen. Daarnaast heeft hij er nog dagenlang last van gehad dat de verdachte zijn arm tegen zijn strottenhoofd heeft gedrukt. Deze feiten zijn bovendien overdag rond 17.15 uur gepleegd in een tram, zodat er mensen getuige van zijn geweest. Dit soort feiten maakt dat men zich minder veilig voelt in de openbare ruimte. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij deze ambtenaar tijdens zijn reguliere werk zo onnodig in het openbaar gewelddadig heeft bejegend.
De volgende dag heeft de verdachte samen met een andere jongen openlijk geweld gepleegd tegen een conducteur in de trein. Zij hadden dezelfde conducteur kort daarvoor ook al getroffen bij een controle waarbij de verdachte geen vervoersbewijs had, waardoor zij elkaar herkenden. Bij deze nieuwe ontmoeting hebben zij de conducteur vervolgens geschopt, geslagen en bespuugd. Hierbij heeft de conducteur letsel opgelopen, onder andere een wond vlak onder zijn oog en een blijvend litteken op zijn hand. Dit incident heeft hem zodanig aangegrepen dat het blijvend invloed heeft op zijn werkvreugde en hij op zoek is gegaan naar ander werk. Ook bij dit feit zijn medereizigers getuige geweest van het geweld van de verdachte.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte zich, na nota bene de dag ervoor te zijn aangehouden voor een openlijke geweldpleging in het openbaar vervoer, opnieuw zeer fors geweld in vereniging pleegt tegen een conducteur tijdens diens werkzaamheden. Het geeft blijk van een zekere mate van onverschilligheid bij de verdachte in het gebruik van fors geweld tegen gezagsdragers in het openbaar vervoer.
De verdachte heeft zich vervolgens tweemaal schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met geweld en/of bedreiging met geweld. Bij beide diefstallen was het slachtoffer een onbekende, nietsvermoedende persoon – wederom – in de openbare ruimte waar iedereen zich veilig moet kunnen voelen.
De eerste keer was het slachtoffer op klaarlichte dag buiten een vape aan het roken. Desgevraagd leende hij deze uit aan de verdachte, die het zonder aanleiding niet terug wilde geven. Toen het slachtoffer de vape terug wilde pakken, heeft de verdachte deze bij hem weggehouden en hem een duw gegeven. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachten tegen het slachtoffer fors geweld gepleegd. Tijdens het geweld is het slachtoffer bovendien gevallen en is hij toen (ook) geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer heeft logischerwijs letsel aan dit incident overgehouden, onder andere een scheur boven zijn wenkbrauw die gehecht moest worden. Het litteken herinnert hem steeds weer aan de nare gebeurtenis, die hem ook angstig en alert heeft gemaakt. Daarnaast heeft hij zijn vape nooit meer teruggekregen of gevonden.
Bij de tweede diefstal hebben de verdachte en de mededaders ook een onbekende persoon en zijn vrienden benaderd. Zij hebben hem vervolgens gezegd dat hij zijn zakken moest legen en hem daarbij ernstig bedreigd. Daarna hebben zij de zakken van het slachtoffer doorzocht, waarbij zij spullen van hem hebben afgenomen. De verdachte heeft tijdens deze diefstal op een aantal meter afstand staan kijken zonder in te grijpen en heeft een deel van de buit opgeëist, te weten de ov-chipkaart van het slachtoffer.
Tot slot heeft de verdachte een jongen mishandeld door hem uit het niets hard op het achterhoofd te slaan. Hij heeft zo hard geslagen dat het slachtoffer duizelig werd en daarna een pijnlijke plek had. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden op een school, en er waren meerdere omstanders bij. Zulke feiten kunnen ertoe leiden dat jongeren zich onveiliger voelen op school.
Naast deze (gewelds)feiten acht de rechtbank het tot slot uiterst zorgelijk dat de verdachte samen met zijn groep vrienden – die veelvuldig als medeverdachten in de procesdossiers terugkeren – is aangetroffen met een verboden wapen. Het voorhanden hebben van dit wapen toont een zeer zorgelijke en risicovolle escalatie aan in het gewelddadig strafbaar gedrag van de nog jonge verdachte. Het wapen voegt een nieuwe dimensie toe aan de reeks strafbare feiten die de verdachte daarvoor heeft gepleegd. Het was weliswaar een gas/alarmpistool, maar wel één waarmee potentieel dodelijk letsel kan worden toegebracht. Ook gaat van een dergelijk wapen een grote dreiging uit vanwege de gelijkenis met een origineel vuurwapen. Dat mensen dergelijke wapens bij zich dragen, vergroot bovendien de angst en onrust in de samenleving en leidt ertoe dat mensen zich preventief bewapenen.
De verdachte lijkt zich ogenschijnlijk niet bewust te zijn van de ernst van de grote hoeveelheid gepleegde feiten in een zeer korte periode, laat staan wat deze voor gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de maatschappij in zijn algemeenheid. Dit soort ernstige feiten veroorzaken evident gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder gelet op de gebeurtenissen en onrust die al langere tijd in Purmerend spelen.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere andere diefstallen (zonder geweld). Zo heeft hij met een mededader een fiets weggenomen uit de fietsenstalling van een school en heeft hij zich tweemaal schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, eenmaal samen met een mededader. Dit zijn vervelende feiten, die verder laten zien dat de verdachte een onverschillige houding heeft ten aanzien van andermans eigendommen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte van 13 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
- het geïntegreerd psychiatrisch en psychologisch onderzoek van [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, van 6 juli 2025 houdt onder meer in dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende-gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Hij vertoont onverantwoordelijk, vandalistisch gedrag met een gebrek aan prosociale emoties en berouw. Verder is hij belast met vroegere ervaringen en acculturatieproblemen.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten.
Voor een deel van de feiten beïnvloedden zijn psychische stoornissen zijn functioneren ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Dit is het geval bij de feiten 1 tot en met 3 in zaak B en de feiten in de zaken D en E. De onderzoekers hebben geadviseerd deze feiten in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Voor de overige feiten hebben de stoornissen van de verdachte zijn functioneren niet beïnvloed.
De onderzoekers hebben ingeschat dat de kans op recidive van gewelddadig en antisociaal gedrag hoog is. Eerdere ambulante juridische kaders, schorsingsvoorwaarden en een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing hebben recidive niet voorkomen. Deze ambulante hulp en de uithuisplaatsing hebben er tot op heden niet toe geleid dat de gedragsproblematiek van de verdachte is omgebogen, waarbij nog steeds sprake is van een zorgelijke antisociale ontwikkelingsgang. De verdachte heeft zich tot op heden nauwelijks opengesteld voor hulp, hij is steeds bezig geweest met een schijnaanpassing en sociaal wenselijk gedrag, terwijl de bestaande gedragsproblematiek niet veranderde. De ingezette ambulante kaders konden daarnaast niet erg lang worden toegepast, omdat de verdachte zich niet hield aan afspraken dan wel telkens werd verdacht van nieuwe strafbare feiten. De ernst van zijn gedragsproblematiek en scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling zijn echter dusdanig, dat de onderzoekers geen alternatief voor behandeling zien dan intensieve en langdurige behandeling binnen een strikt juridisch kader. Daarom adviseren zij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel om de benodigde behandeling mogelijk te maken.
Ter terechtzitting hebben de psychiater en psycholoog nog toegelicht dat er, ondanks het traumatische verleden van de verdachte, op basis van hun onderzoek geen sprake is van actieve trauma’s waar hij op dit moment last van heeft. PTSS is niet duidelijk naar voren gekomen. Het is wel belangrijk dat er tijdens de behandeling aandacht wordt besteed aan trauma’s en de doorwerking daarvan. De kern van de psychische problematiek is en blijft de normoverschrijdende-gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. De ernst van de problematiek bij de verdachte is ook groot en is alleen maar verergerd sinds de psycholoog het eerste rapport heeft uitgebracht in september 2024.
Zonder behandeling is er volgens hen een grote kans dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt. Ambulante hulpverlening heeft geen verandering te weeg gebracht, ondanks dat de hulpverleners erg hun best hebben gedaan om behandeling op gang te brengen. Inmiddels is gebleken dat de agressie van de verdachte niet alleen voortkomt uit gebrekkige copingsvaardigheden, maar dat hij deze ook instrumenteel inzet.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet haalbaar en geeft onvoldoende aanknopingspunten voor behandeling. De Catamaran biedt een psychiatrische setting die voor de verdachte niet passend is. Ter terechtzitting hebben de psychiater en psycholoog dan ook hun advies gehandhaafd, te weten dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies en adviezen van dit rapport en neemt de inhoud daarvan over.
- het voorlichtingsrapport van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 augustus 2025.
De Raad heeft in haar rapport aangegeven niet tot een andere conclusie te kunnen komen dan de psycholoog en psychiater. Ook de Raad adviseert de verdachte daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De Raad heeft gezocht naar alternatieven, maar deze waren allemaal niet mogelijk of niet passend.
Namens de Raad is op de zitting naar voren gebracht dat de Raad het de verdachte had gegund om zijn problematiek aan te pakken met een gesloten of besloten uithuisplaatsing. Dit is echter niet gelukt. Inmiddels is een gesloten uithuisplaatsing niet meer passend vanwege de verergerde problematiek. Sinds de Raad betrokken is, zijn de trauma’s bij de verdachte steeds naar voren gekomen, zodat het opmerkelijk is dat dit niet uit de Pro Justitiarapportage blijkt. De Raad heeft gemerkt dat de verdachte tot rust is gekomen op de langverblijfafdeling van de JJI [JJI] en spreekt de hoop uit dat hij daar kan blijven als een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd.
- De jeugdreclassering heeft tot slot ter terechtzitting verklaard achter het advies te staan om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De jeugdreclassering heeft ervaren dat de verdachte zegt te willen meewerken, maar dat hij dit vervolgens telkens niet doet. De jeugdreclassering acht het civiele kader niet passend voor de verdachte en vindt een forensisch kader noodzakelijk. Bij een gesloten uithuisplaatsing krijgen de jongeren immers snel vrijheden, wat in het geval van de verdachte gecompliceerd zou zijn.
De rechtbank neemt ten nadele van de verdachte in aanmerking dat meerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis, met daaraan verbonden strenge voorwaarden, hem er niet van hebben weerhouden zich in zeer korte tijd structureel opnieuw schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk en onderstreept de door de deskundigen gegeven (unanieme) adviezen over de noodzaak van een gedegen behandeling met een zo hoog mogelijke slagingskans.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Hoewel de bewezenverklaarde feiten ernstig zijn, acht de rechtbank het niet passend om de verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank wijst hierbij op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de bewezenverklaarde feiten.
Naast deze strafoplegging, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte zal worden behandeld en overweegt daartoe als volgt.
6.5.
Vrijheidsbenemende maatregel
Op grond van de hiervoor genoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie ook een vrijheidsbenemende maatregel moet worden opgelegd in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zware maatregel is die terughoudend moet worden ingezet.
Echter, op basis van de adviezen van de deskundigen, de Raad en de jeugdreclassering, is de rechtbank van oordeel dat voor de verdachte intensieve behandeling en begeleiding in een strikt gereguleerde setting van cruciaal belang is. Dit is nodig om hem in de gelegenheid te stellen zich zo gunstig mogelijk verder te ontwikkelen en om vaardigheden te leren om uiteindelijk op een veilige manier te kunnen terugkeren in de maatschappij.
De deskundigen, jeugdreclassering en de Raad hebben ondubbelzinnig geadviseerd waarom zij behandeling en begeleiding in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet kansrijk en daarom niet passend achten. Daar komt wat de rechtbank betreft bij dat het deels aan de verdachte zelf te wijten is geweest dat de eerder ingezette hulpverlening tijdens de diverse schorsingen van de voorlopige hechtenis niet van de grond is gekomen. Hij heeft zich immers telkens niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en na zeer korte tijd nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hierdoor raakte hij steeds opnieuw gedetineerd en kon de hulpverlening nooit opstarten. De rechtbank concludeert op basis daarvan dat de verdachte zelfs niet met stevige schorsingsvoorwaarden in staat is gebleken om het tij te keren, daadwerkelijk en effectief hulpverlening aan te gaan, en zo recidive te voorkomen.
De rechtbank acht dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet passend.
De rechtbank ziet daarnaast dat de behandeling ook van lange duur moet zijn, omdat een verandering van de (gedrags)patronen zonder de nodige intrinsieke motivatie veel inzet en begeleiding zal vragen. De deskundigen hebben in dit verband ook gewaarschuwd voor schijnaanpassingen, zelfs tijdens een klinische behandeling. De verdachte heeft ter zitting aangegeven mee te willen werken met de PIJ-maatregel als deze zou worden opgelegd. Hij heeft echter al eerder toegezegd mee te werken met hulpverlening, maar heeft dit uiteindelijk niet gedaan. De rechtbank vreest daarom dat zijn bereidheid alleen is ingegeven door de wens om zo snel mogelijk naar huis te kunnen. De rechtbank twijfelt tot slot of de verdachte daadwerkelijk de ernst van de situatie ziet en beseft dat hij erg veel, ernstige strafbare feiten heeft gepleegd.
Gelet op de ernst van de problematiek die bij de verdachte is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hem in de toekomst de behandeling, begeleiding en structuur kan bieden die hij nodig heeft voor een positieve ontwikkeling, en om het risico op recidive te verminderen. Zonder klinische behandeling – waarvoor hij tot nu toe niet (intrinsiek) gemotiveerd is gebleken – zal het gedrag van de verdachte niet worden doorbroken en blijft hij bovendien in zijn antisociale vriendenkring.
Hoewel de rechtbank – met de deskundigen – betreurt dat het om verschillende redenen, waaronder de houding en het gedrag van de verdachte, in een eerder stadium niet is gelukt om de problematiek van de verdachte aan te pakken door bijvoorbeeld een gesloten of besloten uithuisplaatsing of een voorwaardelijke PIJ-maatregel, stelt zij vast dat deze thans niet meer passend zijn en ziet zij, gelet op het voorgaande, in combinatie met de hoeveelheid feiten en de stoornis van de verdachte, geen andere mogelijkheid meer dan aan hem een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om verder te onderzoeken of er alternatieve mogelijkheden zijn om de verdachte te behandelen binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank zal daarom het daartoe gedane verzoek tot aanhouding van de raadsman afwijzen.
Ter terechtzitting heeft de Raad benadrukt dat de verdachte rust heeft gevonden op de afdeling waar hij nu verblijft en dat verplaatsen niet in zijn belang is. Zij adviseren dan ook om de verdachte daar te plaatsen in het kader van een eventueel op te leggen PIJ-maatregel. De rechtbank onderschrijft het belang dat de verdachte heeft bij plaatsing in de setting waarin hij nu verblijft en geeft nadrukkelijk in overweging om de verdachte ook in het kader van de PIJ-maatregel op zijn huidige afdeling in JJI [JJI] te plaatsen.
Formele vereisten
De rechtbank stelt tot slot vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De feiten die de verdachte heeft gepleegd, zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de deskundigen in hun rapportages vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van deze misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. De rechtbank acht de maatregel bovendien in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen. Dit met uitzondering van de kosten voor de reparatie van de iPhone van benadeelde partij [benadeelde partij 4] . De officier van justitie heeft gevorderd dat hij niet ontvankelijk zal worden verklaard voor dit deel van de vordering. Voor de feiten die de verdachte in vereniging heeft gepleegd, heeft de officier gevorderd dat de vorderingen hoofdelijk worden toegewezen. Zij heeft gevorderd dat alle vorderingen zullen worden toegewezen inclusief de wettelijke rente. Tot slot heeft zij gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Alleen voor wat betreft de reparatiekosten van de telefoon van benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid bepleit.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A feit 1:
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 698,49 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het hierboven genoemde ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 83,49,- voor de gemaakte kosten voor een niet-behaald examen en € 15,- voor de weggenomen vape. De gestelde immateriële schade is € 600,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder bovengemeld bewezen verklaarde feit. Ook een vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 in zaak A bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Zaak B:
Feit 1:
De benadeelde partij
[benadeelde partij 4]heeft een vordering tot schadevergoeding van €1.289,-ingediend tegen de verdachte wegens materiele en immateriële schade die hij als gevolg van voornoemd ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiele schade bestaat uit € 489,- voor de reparatie van zijn telefoon. Voor het opmaken van het verslag van de huisartsenpost heeft de benadeelde partij € 43,46 gevraagd. De gestelde immateriële schade is € 800,-.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade en de kosten voor het verslag van de huisartsenpost rechtstreeks voortvloeien uit bovengenoemd bewezen verklaard feit. De rechtbank acht toewijzing van de vordering voor wat betreft deze bedragen billijk, gelet op de onderbouwing van de vordering en wat op de zitting is besproken. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal echter bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is voor wat betreft de reparatiekosten van de telefoon. De rechtbank kan namelijk op basis van de onderbouwing van de vordering of het dossier niet goed vaststellen hoe de schade is ontstaan, en of deze een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Ook kan de rechtbank niet vaststellen waar de reparatie uit bestond.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 in zaak B bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Feiten 2 en 4:
De benadeelde partij
[benadeelde partij 5]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van voornoemde ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en wat op de zitting is besproken. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 2 en 4 in zaak B bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Zaak F:
De benadeelde partij
[benadeelde partij 10]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 81,81 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van voornoemd ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 24,95,- voor een nieuwe powerbank, € 15,- contant geld dat bij de diefstal is weggenomen en € 41,86,- aan gemist loon.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit voornoemd bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder zaak F bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77aa, 77gg, 141, 267, 300, 304, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 in zaak A (15/382143-24) en onder feit 3 in zaak B (15/150120-24) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
200 dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 698,94, bestaande uit € 98,94 voor de materiële en
€ 600,- voor de immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat als een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk betaalt, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 698,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag al aan de benadeelde partij en/of de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 800,-, bestaande uit immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat voor zover een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag al aan de benadeelde partij en/of de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 43,46,en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 843,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag al aan de benadeelde partij en/of de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 350,-, bestaande uit immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 10]geleden schade tot een bedrag van
€ 81,81, bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 10] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat als een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 10] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 81,81, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover een (van de) de medeverdachte(n) dit bedrag al aan de benadeelde partij en/of de Staat heeft betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. C.E. Voskens en mr. J.J. Veldheer, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T. Alexander en mr. J.E. van Veen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2025.
mrs. Veldheer en Van Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.