ECLI:NL:RBNHO:2025:11135

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
11756876
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopprijs en contractuele rente in het kader van een betalingsregeling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagden, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee andere gedaagden, aangeklaagd voor het niet betalen van een koopprijs van geleverde goederen. De eiseres vorderde een bedrag van € 4.946,25, vermeerderd met contractuele rente en proceskosten. De gedaagden hebben de vordering gedeeltelijk betwist, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagden de koopprijs moesten betalen, aangezien er geen voldoende onderbouwing was voor hun verweer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een betalingsregeling was getroffen, waardoor de betalingsachterstand niet meer volledig en ineens opeisbaar was. De rechter heeft de vordering tot betaling van de koopprijs en de contractuele rente toegewezen, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, maar heeft de vordering tot betaling van het volledige bedrag ineens afgewezen, gezien de lopende betalingsregeling. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling. Het vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11756876 \ CV EXPL 25-3960
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
te [plaats 1],
de eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen

1.[gedaagde 1] V.O.F.,2. [gedaagde 2],3. [gedaagde 3],

allen te [plaats 2],
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden]
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2025;
- de conclusie van antwoord van 22 juni 2025.
1.2.
[eiser] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 4.946,25, vermeerderd met de contractuele rente over € 3.554,63 en de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij diverse goederen (waaronder pullovers en overhemden) aan [gedaagden] heeft geleverd, en dat [gedaagden] met de betaling van de koopprijs in gebreke is gebleven. Vanwege het betalingsverzuim is [gedaagden] ook de (vervallen) contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
2.3.
[gedaagden] betwist de vordering gedeeltelijk. Op haar verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat het ‘beter was geweest om de vooruitbetaalde bedragen met de oude facturen te verrekenen, teneinde extra kosten te voorkomen’. Zij heeft echter onvoldoende toegelicht en onderbouwd op welke vooruitbetalingen zij doelt en op welke specifieke facturen deze vooruitbetalingen in mindering hadden moeten worden gebracht. [gedaagden] heeft ook geen rechtsgevolg(en) aan haar stellingen verbonden. De kantonrechter gaat daarom aan dit betoog voorbij.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] de koopprijs van de geleverde goederen aan [eiser] moet betalen. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
3.3.
[eiser] vordert daarnaast een bedrag aan verschenen contractuele rente tot 5 juni 2025 en de verdere contractuele rente van 10% per jaar vanaf 5 juni 2025 tot de dag van de algehele voldoening. [gedaagden] heeft hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
3.4.
[eiser] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 581,36 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
3.5.
De conclusie is dat een bedrag van € 4.885,52 (= € 3.554,63 + € 749,53 + € 581,36) toewijsbaar is.
3.6.
[gedaagden] heeft ten slotte aangevoerd dat partijen met ingang van 23 juni 2025 een betalingsregeling zijn overeengekomen op grond waarvan [gedaagden] een bedrag van
€ 356,00 per week moet aflossen. [eiser] heeft hier niet op gereageerd, zodat dit als vaststaand zal worden aangenomen.
3.7.
Het sluiten van een betalingsregeling heeft tot gevolg dat de betalingsachterstand niet meer volledig en ineens opeisbaar is. Door [eiser] is niet gesteld en ook is niet gebleken dat [gedaagden] de betalingsregeling sindsdien niet (correct) is nagekomen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de betalingsregeling nog loopt en [eiser] daarom geen aanspraak kan maken op betaling van het volledige bedrag ineens. De kantonrechter zal de betalingsregeling daarom hierna onder de beslissing opnemen.
3.8.
Omdat partijen eerst ná dagvaarding een betalingsregeling hebben getroffen (en [eiser] dus terecht tot dagvaarding is overgegaan), moet [gedaagden] de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,11
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
271,00
(1 punt × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.045,11
3.9.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.885,52, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 10% per jaar over een bedrag van € 3.554,63, met ingang van 5 juni 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
bepaalt dat [gedaagden] gerechtigd is om het onder 4.1 genoemde bedrag af te betalen met een bedrag van € 356,00 per week, met dien verstande dat deze regeling zonder verdere sommatie of ingebrekestelling komt te vervallen en het totaal verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar wordt, als [gedaagden] deze betalingsregeling niet stipt nakomt,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.045,11, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
De griffier De kantonrechter