ECLI:NL:RBNHO:2025:11083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
AWB 24_1353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek voor uitgave voor een rijksmonumentenpand in het kader van de Wet IB 2001

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrekbaarheid van uitgaven voor een rijksmonumentenpand. Eiser, eigenaar van meerdere rijksmonumenten in [plaats 2], had in 2017 en 2018 uitgaven gedaan voor onderhoudskosten die hij in zijn aangiften inkomstenbelasting als aftrekbaar had opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze kosten echter niet in aftrek toegelaten. Na een gedeeltelijke intrekking van het beroep bleef er slechts één uitgave van € 150.000 over, die eiser als vooruitbetaalde kosten voor funderingsherstel en aftrekbare onderhoudskosten wilde aanmerken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op 8 december 2022 een aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen aan eiser had opgelegd, waartegen eiser op 4 januari 2023 bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd op 17 januari 2024 afgewezen, waarna eiser op 23 februari 2024 beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2025 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden J.P.M. Vester en R. van Trappen.

De rechtbank oordeelde dat de betaling van € 150.000 op 27 december 2018 kwalificeert als aftrekbare uitgave voor het rijksmonumentenpand, omdat er een causaal verband bestaat tussen de vooruitbetaling en de in 2021 uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een persoonsgebonden aftrek van € 95.413, wat 80% van de drukkende onderhoudskosten betreft. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.461.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1353

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 2] , eiser,

(gemachtigden: J.P.M. Vester en R. van Trappen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst te Eindhoven, verweerder.

Waar het in deze zaak over gaat.

Eiser is eigenaar van een aantal rijksmonumenten in [plaats 2] . In de jaren 2017 en 2018 heeft hij in verband hiermee uitgaven gedaan die hij in zijn aangiften inkomstenbelasting als aftrekbare onderhoudskosten rijksmonumentenpanden heeft verantwoord. Verweerder heeft die kosten niet in aftrek toegelaten. Aanvankelijk was de aftrekbaarheid van een groot aantal uitgaven in geschil. Na de gedeeltelijke intrekking van het beroep gaat het geschil nog slechts over één uitgave van € 150.000, waarvan eiser stelt (en verweerder betwist) dat dat vooruitbetaalde kosten voor funderingsherstel en aftrekbare onderhoudskosten zijn.

Procesverloop

Met dagtekening 8 december 2022 heeft verweerder aan eiser over het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd.
Eiser heeft op 4 januari 2023 een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Dat bezwaar is bij uitspraak van 17 januari 2024 afgewezen.
Tegen die uitspraak op bezwaar is op 23 februari 2024 namens eiser een beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift is diverse keren aangevuld: met een memo van [naam makelaar] van 24 mei 2024, met een reactie op het verweerschrift van 30 september 2024, en met een schrijven van 21 mei 2025 waarin het beroep gedeeltelijk is ingetrokken. Op 25 juli 2024 heeft verweerder zijn verweerschrift ingediend en de stukken die op de zaak betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 30 juli 2025. Aldaar zijn namens eiser J.P.M. Vester RB en R. van Trappen RMT RT verschenen, en namens verweerder mr. [naam 1] en mr. [naam 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar van de rijksmonumenten gelegen aan de [adres] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te [plaats 2] (hierna: de panden). Deze panden zijn in gebruik bij het ‘ [naam 2] .’
2. Tijdens een door de gemeente [plaats 2] uitgevoerd casco funderingsonderzoek is vastgesteld dat er één gemeenschappelijk onderdeel van de panden is dat niet meer voldoet aan de wettelijke eisen van het Bouwbesluit. Volgens de gemeente is het noodzakelijk om de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur van de panden te vernieuwen.
3. Op 17 april 2018 schrijft de gemeente aan eiser dat tijdens een inspectie in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving van de Woningwet op 21 november 2017 is geconstateerd dat de panden gebreken hebben en in een staat verkeren die in strijd is met de bepalingen uit de Woningwet en het Bouwbesluit. Eiser wordt erop gewezen is dat hij als eigenaar van die panden in overtreding is. Het gebrek betreft de fundering die niet meer aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoet. De fundering moet worden vernieuwd. Aan eiser wordt onder een dwangsom de last opgelegd om binnen een termijn van 12 weken een aanvang te maken met het funderingsherstel, en ervoor te zorgen dat die werkzaamheden binnen een termijn van 6 maanden zijn voltooid.
4. In oktober 2018 ontvangt [bedrijf 1] B.V., de persoonlijke houdstervennootschap van eiser, [bedrijf 2] B.V. (hierna: het aannemingsbedrijf) een offerte met een indicatief overzicht van de kosten gemoeid met het vernieuwen van de fundering van de panden:
“(…) Deze offerte:
 betreft een indicatie voor het vernieuwen van de fundering en de inwendige aanpassingen aan de [adres] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te [plaats 2] (zie bijlage)
 heeft slechts betrekking op uw eigendom van de percelen ter plaatse zoals weergegeven in de bijlage met geel gemarkeerde kleur en aangegeven als kadastrale nummers [# 1] , [# 2] , [# 3] en [# 4] welke uw eigendom zijn. Totaal oppervlakte van deze kadastrale nummers tezamen is 354 m2.
De omliggende en aangrenzende percelen (…) zijn eveneens uw eigendom. Deze percelen vormen één bouweenheid met de naastgelegen voornoemde percelen [# 1] , [# 2] , [# 3] en [# 4] en zijn in gebruik bij het aldaar gevestigde bedrijf “ [naam 2] ”. (…) Aangezien alle percelen gezamenlijk één bouweenheid vormen zal nader onderzoek gewenst zijn voor het mogelijk vernieuwen van alle funderingen van uw voormeld eigendom hetgeen een substantiële verhoging van de totale funderingskosten zal inhouden.
Specificatie:
 verwijderen en afvoeren van het interieur, binnenwanden
en de oude (gedeeltelijk beton) vloer € 138.960,00
 uitkasten vd muren, palen pulsen, wapening aanbrengen
en beton storten € 366.755,00
 terugplaatsen binnenwanden en kozijnen
€ 233.875,00Totaal, excl.BTW € 739.590,00
Deze offerte betreft een indicatie welke nog aangepast zal worden nadat de constructeur zijn exacte berekeningen, de wapening en de sondering bekend heeft gemaakt (…)”
5. Het aannemingsbedrijf stuurt op dezelfde dag in oktober 2018 ook een offerte aan eiser:
“(…) Voor het vernieuwen van de fundering en het interieur aan de [adres] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te [plaats 2] .
 verwijderen en afvoeren van het interieur, binnenwanden
en de oude (gedeeltelijk beton) vloer € 38.750,00
 uitkasten vd muren, palen pulsen, wapening aanbrengen
en beton storten € 66.125,00
 terugplaatsen binnenwanden en kozijnen
€ 36.300,00Totaal, excl.BTW € 141.175,00
(…)”
6. Op 12 december 2018 stuurt het aannemingsbedrijf een factuur met als omschrijving ‘Werk [naam 2] , [adres] , [huisnummer 1] - [huisnummer 2] , Voorschot werkzaamheden t.b.v. Fundering en herstellen pand’. Het gefactureerde bedrag is € 150.000. Deze nota wordt op 27 december 2018 voldaan door de persoonlijke houdstermaatschappij van eiser. Voor deze uitgave wordt eiser in rekening courant gedebiteerd.
7. In maart 2021 is de noodzakelijke bouwvergunning verleend en het funderingsherstel is daadwerkelijk uitgevoerd in 2021. Het dossier bevat facturen die in de jaren 2020-2022 aan het aannemingsbedrijf zijn uitgereikt door [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V., en [bedrijf 9] B.V. Met deze facturen heeft eiser de kosten van het herstel van de fundering van zijn panden willen onderbouwen.
8. Eiser heeft als volgt aangifte gedaan voor de IB/PVV 2018:
Pensioen/uitkering € 14.978
[bedrijf 1] B.V. Arbeidsvergoeding “ 45.000
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning “ -/- 10.469
Grondslag voor berekening voordeel uit sparen en beleggen “ 4.373.424
Kosten voor rijksmonumentenpanden
Aftrekbaar bedrag kosten rijksmonumentenpanden “ 170.419
[betreft [adres] [huisnummer 1] ]
Onderhoudskosten rijksmonumentenpand “ 213.023
Aftrekbare uitgaven rijksmonumentenpand “ 170.419

Berekening verzamelinkomen

Totaal persoonsgebonden aftrek (PGA) “ 170.419
PGA box 1 “ 49.509
Inkomen box 1 “ 0
Voordeel uit sparen en beleggen “ 223.341
Restant PGA (box 3) “ 120.910
Belastbaar inkomen box 3 “ 102.431
Verzamelinkomen € 102.431
9. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV over 2018 van eiser is het verzamelinkomen van eiser als volgt vastgesteld:

Berekening verzamelinkomen

Totaal persoonsgebonden aftrek (PGA) € 0
Inkomen box 1 voor PGA “ 49.509
PGA box 1 “ 0
Inkomen box 1 “ 49.509
Voordeel uit sparen en beleggen “ 223.341
Restant PGA (box 3) “ 0
Belastbaar inkomen box 3 “ 223.341
Verzamelinkomen € 272 .850

Geschil en standpunten van partijen10. In geschil is of de op 27 december 2018 verrichte betaling van € 150.000:

  • kwalificeert als aftrekbare uitgave voor een rijksmonumentenpand als bedoeld in het toentertijd geldende artikel 6.1, lid 2, onderdeel g, Wet inkomstenbelasting 2001, zoals eiser verdedigt; of
  • dat niet aannemelijk is dat die uitgave kwalificeert als onderhoud aan het monumentenpand zodat eiser niet in aanmerking komt voor de bedoelde aftrek, wat door verweerder wordt betoogd.
11. Eiser voert aan dat het herstel van de fundering van de panden noodzakelijk was, en dat uit overgelegde nota’s blijkt dat de onderaannemers voor die werkzaamheden in 2021 zeker € 119.266 (excl. BTW) in rekening hebben gebracht. De wijzigingen die zijn aangebracht zoals het verdiepen van het souterrain ontnemen aan de werkzaamheden niet het karakter van onderhoud. Eiser verdedigt nader dat dit gedeelte van het vooruitbetaalde bedrag van € 150.000 als persoonsgebonden aftrek ter zake van uitgaven voor monumentenpanden (80% van € 119.266) in aanmerking kan worden genomen.
12. Verweerder voert aan dat de noodzaak van het funderingsherstel en het causale verband tussen de vooruitbetaling in 2018 en de in 2021 verrichte werkzaamheden niet aannemelijk is gemaakt. Uit de kostenindicatie van het aannemingsbedrijf volgt dat de nog uit te voeren werkzaamheden voor een deel betrekking hebben op vernieuwing van het interieur en inwendige aanpassingen. Dat is geen onderhoud, maar een verbetering. Bij het funderingsherstel is het souterrain uitgediept en ook dat maakt dat sprake is van een verbetering en niet van fiscaal aftrekbaar onderhoud. Er zijn ook werkzaamheden aan de niet-monumentale delen van de panden uitgevoerd, en ook die uitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking. De vooruitbetaling ad € 150.000 valt bovendien niet te herleiden tot het in 2021 uitgevoerde funderingsherstel. Verweerder vermoedt dat ten tijde van de vooruitbetaling in december 2018 nog geen bouwkundig plan voor de funderingswerkzaamheden bestond.
Beoordeling van het geschil
13. In het jaar 2018 voorzag de Wet inkomstenbelasting 2001 in een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor monumentenpanden: 80% van de drukkende onderhoudskosten konden als zodanig in aanmerking worden genomen. Onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt. Voor aftrek moet sprake zijn onderhoudskosten, bij kosten van verbetering of radicale vernieuwing bestond geen recht op aftrek. Deze persoonsgebonden aftrekpost is per 1 januari 2019 vervallen. Met zijn betaling op 27 december 2018 heeft eiser op de valreep nog van deze aftrekmogelijkheid gebruik willen maken.
14. Eiser heeft onweersproken gesteld dat sprake is van drukkende uitgaven aan monumentenpanden en de rechtbank heeft geen reden daar anders over te oordelen.
15. Volgens verweerder is geen sprake van onderhoud, maar van verbetering zoals vernieuwing van het interieur en inwendige aanpassingen. Ook wijzigingen bij het funderingsherstel zoals het maken van doorbraken en het uitdiepen van het souterrain maken volgens verweerder dat geen sprake is van fiscaal aftrekbare onderhoudswerkzaamheden. Eiser heeft facturen overgelegd die in de periode 2020-2022 aan het aannemingsbedrijf zijn uitgereikt. De rechtbank neemt aan dat deze facturen betrekking hebben op de werkzaamheden aan de fundering van de panden. De soms zeer technische omschrijving van de geleverde goederen en diensten op deze facturen geven geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat daaronder ook vernieuwing van het interieur is begrepen, of inwendige aanpassingen, of werkzaamheden ten aanzien van niet-monumentale delen van de panden. De rechtbank kent meer gewicht toe aan deze facturen dan aan de offerte uit oktober 2018 waarin naast herstel van de fundering ook ‘vernieuwen van het interieur’ werd genoemd. De rechtbank wijst erop dat eiser meer uitgaven aan de panden heeft gedaan dan wat in dit geding aan aftrek wordt geclaimd. Daardoor is in wezen al een verdeling gemaakt waarbij de onderhoudskosten van het totaal aan uitgaven zijn afgesplitst. Daardoor is voldoende rekening gehouden met verbetering in de vorm van gemaakte doorbraken (wat dat ook moge zijn) en een iets uitgediept souterrain.
16. De noodzaak om onderhoud aan de fundering te plegen is eveneens voldoende aangetoond. Dat volgt uit het schrijven van de gemeente [plaats 2] waarin eiser wordt gewezen op het gebrek aan de fundering en hem onder een dwangsom de last wordt opgelegd om een aanvang te maken met het funderingsherstel.
17. Anders dan verweerder ziet de rechtbank wel een rechtstreeks causaal verband tussen de vooruitbetaling in 2018 en de in 2021 verrichte werkzaamheden. Eiser wordt in 2018 door de gemeente [plaats 2] gewezen op gebreken aan de fundering van de panden. Hij geeft zijn aannemer de opdracht om de herstelwerkzaamheden te verrichten. In oktober van dat jaar ontvangen hij en zijn persoonlijke houdstervennootschap een kostenraming, en in december van dat jaar wordt een aanbetaling gedaan. Vervolgens is lange tijd gemoeid met een vergunningstraject en voorbereidende werkzaamheden, waarna in 2021 het funderingsherstel wordt gerealiseerd. Dat er ten tijde van de vooruitbetaling in december 2018 nog geen bouwkundig plan voor de funderingswerkzaamheden bestond, is niet van belang. Duidelijk is dat er in 2018 een betaling heeft plaatsgevonden voor werkzaamheden die in 2021 zijn verricht. En het stond eiser vrij om met een vooruitbetaling op de valreep gebruik te maken van een fiscale regeling die in het volgende jaar niet meer zou bestaan. De slotsom is dat het beroep gegrond wordt verklaard. Dat betekent dat eiser recht heeft op een persoonsgebonden aftrek van (80% * € 119.266 =) € 95.413.
Proceskosten
18. Omdat het beroep gegrond is, is er reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt eiser in aanmerking voor vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, forfaitair vast te stellen op € 2.461 (€ 647 voor het indienen van een bezwaarschrift en 2 x € 907 voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op om de definitieve aanslag IB/PVV over 2018 van eiser te verminderen door een persoonsgebonden aftrek van € 95.413 in aanmerking te nemen;
  • bepaalt dat de belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt;
  • bepaalt dat de overige gevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser en stelt deze vast op € 2.461;
  • draagt verweerder op om aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 51) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Snitker, mr. G.H. de Soeten, en mr. M.E. Kiers, leden van de rechtbank, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).