ECLI:NL:RBNHO:2025:11025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
C/15/358358 / HA ZA 24-587
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en verweer op grond van schadevergoeding in aannemingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een besloten vennootschap, betaling van openstaande facturen van gedaagde, Timmerfabriek Oomkens B.V., voor werkzaamheden die zij heeft verricht in opdracht van Oomkens. De rechtbank heeft op 24 september 2025 uitspraak gedaan. Eiseres heeft wanden gemonteerd in twee appartementsgebouwen, maar gedaagde heeft een verrekeningsverweer gevoerd, stellende dat eiseres gebrekkig werk heeft geleverd en dat er schade is ontstaan. De rechtbank heeft het verrekeningsverweer van Oomkens afgewezen, omdat de schadevergoedingsvordering niet eenvoudig is vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet in verzuim is gekomen en wijst de vordering van eiseres grotendeels toe, met een te betalen bedrag van € 56.392,19, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 15 september 2024. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 1.338,92 toegewezen. De vorderingen van Oomkens in reconventie zijn afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor ontbinding en schadevergoeding. De proceskosten zijn voor rekening van Oomkens, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/358358 / HA ZA 24-587
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
die is gevestigd in Drechterland,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. F.M. Wagener,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIMMERFABRIEK OOMKENS B.V.,
die is gevestigd in Middelstum, gemeente Eemsdelta,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Oomkens,
advocaat: mr. P. van Wijngaarden.
De zaak in het kort
[eiseres] heeft in opdracht van Oomkens wanden gemonteerd. [eiseres] vordert betaling van de openstaande facturen. De rechtbank wijst deze vordering van [eiseres] grotendeels toe. Het verrekeningsverweer dat Oomkens heeft gevoerd passeert de rechtbank omdat de schadevergoedingsvordering, waarop Oomkens zich ter verrekening beroept, niet eenvoudig is vast te stellen. De rechtbank wijst deze schadevergoedingsvordering, die Oomkens ook als zelfstandige tegenvordering heeft ingesteld, af. Dat geldt ook voor de partiële ontbinding die Oomkens vordert. De rechtbank oordeelt namelijk dat [eiseres] niet in verzuim is gekomen. Dit staat toewijzing van de vorderingen van Oomkens in de weg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 oktober 2024 met producties 1 tot en met 27,
- de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- het tussenvonnis van 19 maart 2025, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2025 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. De rechter heeft ter zitting de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte overlegging producties met producties 28 en 29 van [eiseres] ,
- de brief van 4 juni 2025 van met producties 8 tot en met 10 van Oomkens.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en Oomkens zijn aannemingsbedrijven. De heer [directeur] is de directeur van [eiseres] . Directeur van Oomkens is de heer [directeur gedaagde] .
2.2.
In mei 2024 heeft Oomkens aan [eiseres] opdracht gegeven om op regiebasis Prefab wanden te monteren. Deze wanden werden door Oomkens aangeleverd en moesten worden geplaatst in twee appartementsgebouwen die in aanbouw waren. De wanden van één woonblok, op de begane grond, werden in opdracht van Oomkens door HDO Groep (hierna: HDO) geplaatst. De door [eiseres] en HDO geplaatste wanden waren onderdeel van een werk dat Oomkens in onderaanneming had aangenomen van Wit Wognum B.V. (hierna: Wit Wognum).
2.3.
[eiseres] is op 20 mei 2024 met de werkzaamheden begonnen. Het feitelijke aanspreekpunt van [eiseres] op de bouw was [aanspreekpunt] (hierna: [aanspreekpunt] ). [aanspreekpunt] werkt bij Oomkens als all-round timmerman en wordt door Oomkens ook ingezet om een werk vlot te trekken.
2.4.
Op 9 juli 2024 heeft de heer [directeur] het volgende whatsappbericht naar de heer [directeur gedaagde] gestuurd:
“(…)
Ik sta nu even naast [aanspreekpunt]
Alle werkzaamheden zijn nagelopen en vanuit [aanspreekpunt] akkoord
Kortom ons werk zit erop
Ook het naloop werk
Morgen, deze week laat ik 2 man achter ter assistentie van HDO
Dit in overleg met [aanspreekpunt]
Hij is er zelf bij geweest tijdens dit gesprek kortom het is geregeld vanuit jullie.
(…)”
2.5.
Naar aanleiding van dit whatsappbericht heeft de heer [directeur gedaagde] telefonisch contact met de heer [directeur] opgenomen en hem daarna op 9 of 10 juli 2024 het volgende terug geappt:
“Ze zijn er morgen
Dus het kan doorgaan
Succes morgen”
2.6.
De heer [directeur] heeft op 12 juli 2024 het volgende naar de heer [directeur gedaagde] gemaild:
“(…)
Ik begreep dat HDO 1 of 2 dagen is geweest.
We hebben de overige werkzaamheden gedaan en hun mee geholpen
Onze werkzaamheden van na loopwerk was al voldaan conform bericht bij [aanspreekpunt] (Oomkens)
Ik ben net nog met een collega geweest om de laatste spullen en materialen van ons op te halen. En gevraagd aan de ass uitvoerder of er nog punten of dingen waren wat gedaan moest worden.
Dat was wat houtvoeren en plastic afvoeren. Dit is gedaan
Onze laatste 2 collega’s hebben vandaag ook hun werkzaamheden afgerond
Ik zal maandag nog een kruiwagen van ons bedrijf ophalen.
Mocht er nog wat vragen of punten zijn dan hoor ik graag.
Dan zit deze Regie opdracht van ons erop.
(…)”
2.7.
De heer [directeur gedaagde] heeft hierop op 13 juli 2024 als volgt per e-mail gereageerd:
“Ik ga dinsdag er nog heen want ik kreeg de melding dat de slagen nog niet uit de wanden waren. Ik ga dit nu zelf beoordelen en kom er dan op terug.”
2.8.
De heer [directeur gedaagde] heeft op 15 juli 2024 het volgende aan de heer [directeur] via whatsapp bericht:
“Dinsdag morgen om 08:00 word ik op de bouw verwacht. Wit is niet tevreden over het rechtzetten van de wanden. Als jij er bij kunt zijn zou mooi zijn. Hdo is er ook”
2.9.
Oomkens is met Wit Wognum op 16 juli 2024 op de bouw geweest om de wanden te bekijken. [directeur] was daar niet bij.
2.10.
Na de week van 8 juli 2024 (week 28) heeft [eiseres] geen werkzaamheden meer voor Oomkens verricht.
2.11.
Op 20 en 22 juli 2024 hebben [directeur] en Oomkens gecorrespondeerd over de openstaande facturen van [eiseres] . Op 22 juli 2024 heeft de heer [directeur gedaagde] het volgende aan de heer [directeur] gemaild:
“Hierbij zoals beloofd mijn uiteenzetting. Ik bel je hier over een uur over. Ik begreep hier dat jij je zorgen maakt over de betaling! Niet doen, komt allemaal goed maar ik moet wel de tijd krijgen om zaken uit te zoeken.
Zoals gezegd ik bel je om 12:15 en dan spreken wij het door en ga ik vandaag over tot betaling.”
2.12.
Oomkens heeft [directeur] niet gebeld. Oomkens heeft op 22 juli 2024 wel haar schriftelijke commentaar op de openstaande facturen gegeven, waar [eiseres] weer op heeft gereageerd. Deze standpunten van partijen zijn opgenomen in een facturenoverzicht (hierna: het overzicht van 22 juli 2024).
2.13.
[eiseres] heeft ruim € 71.000,00 aan Oomkens gefactureerd. De laatste betaling van Oomkens was op 22 juli 2024. Toen heeft Oomkens de facturen tot 18 juni 2024 betaald. In totaal staat nog een bedrag van € 59.564,69 aan facturen open, waaronder de laatste factuur van € 4.545,00 die [eiseres] op 16 juli 2024 aan Oomkens heeft gestuurd voor werkzaamheden ter ondersteuning van HDO (hierna: de factuur van € 4.545,00).
2.14.
Op 2 september 2024 heeft Wit Wognum een opnamerapport opgesteld. Bij de opname waren aanwezig Wit Wognum, Oomkens en [eiseres] . Oomkens heeft het opnamerapport op 3 september 2024 aan [eiseres] gemaild met het verzoek om, zoals afgesproken, de opleverpunten van de gezamenlijke oplevering van 2 september 2024 nog die week op te lossen. [eiseres] heeft daar op 3 september 2024 afwijzend op gereageerd omdat dit volgens [eiseres] niet was afgesproken en geen sprake is geweest van een gezamenlijke oplevering, aangezien zij het werk al eerder aan Oomkens had opgeleverd.
2.15.
Op 9 september 2024 heeft de advocaat van [eiseres] aan Oomkens een brief gestuurd, waarin hij Oomkens sommeert om binnen vijf dagen de openstaande facturen te betalen. Oomkens heeft niets betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank Oomkens bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van € 59.564,69 en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Verder vordert [eiseres] dat de rechtbank Oomkens veroordeelt in de proceskosten. Ten slotte vordert [eiseres] wettelijke handelsrente over de gevorderde hoofdsom en kosten vanaf de datum van verzuim.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht van Oomkens werkzaamheden heeft verricht op grond waarvan zij € 59.564,69 opeisbaar van Oomkens heeft te vorderen.
3.3.
Oomkens voert verweer. Oomkens concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Oomkens in de proceskosten. Oomkens betwist de opeisbaarheid van de vordering en de hoogte van het gevorderde bedrag. Daarnaast stelt Oomkens dat zij een verrekenbare schadevergoedingsvordering op [eiseres] heeft, omdat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Volgens Oomkens heeft [eiseres] gebrekkig werk geleverd, dat [eiseres] niet wilde herstellen. Na verrekening van de schade, heeft [eiseres] niets meer van Oomkens te vorderen, aldus Oomkens.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Als de rechtbank het beroep van Oomkens op verrekening met haar schadevergoedingsvordering niet honoreert, dan vordert Oomkens dat de rechtbank:
I. de overeenkomst tussen partijen partieel ontbindt (voor zover het de niet betaalde facturen betreft) en de waarde van de prestatie van Oomkens vaststelt op nihil;
II. [eiseres] veroordeelt tot betaling van de door Oomkens geleden schade en gemaakte kosten ter hoogte van het bedrag dat de rechtbank in conventie toewijst en dat de rechtbank daarbij bepaalt dat Oomkens deze schade en kosten mag verrekenen met het bedrag dat de rechtbank in conventie toewijst;
III. [eiseres] veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
Oomkens legt aan haar vordering hetzelfde ten grondslag als wat zij aan haar verweer in conventie ten grondslag heeft gelegd.
3.6.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot afwijzing van de vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Oomkens in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. [eiseres] bestrijdt dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. [eiseres] stelt dat haar werk op 9 juli 2024 is opgeleverd en door Oomkens is goedgekeurd. Ook bestrijdt [eiseres] dat zij in verzuim is. Volgens [eiseres] voldoet Oomkens niet aan haar stelplicht, ook als het gaat om het causaal verband en (de hoogte van) de schade.
3.7.
De rechtbank zal nader ingaan op de stellingen en verweren van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

in conventie
Facturen
4.1.
[eiseres] stelt dat zij in opdracht van Oomkens werkzaamheden heeft verricht en dat Oomkens voor deze werkzaamheden nog € 59.564,69 moet betalen. De rechtbank zal deze vordering tot een bedrag van € 56.392,19 toewijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.2.
Vaststaat dat [eiseres] aan Oomkens facturen heeft gestuurd, die Oomkens voor een bedrag van € 59.564,69 niet heeft betaald. Volgens Oomkens is sprake van minderwerk van € 12.195,00, dat met het bedrag van € 59.564,69 moet worden verrekend. Ook zou [eiseres] de factuur van € 4.545,00 ten onrechte hebben gestuurd.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Oomkens aan de hand van het overzicht van 22 juli 2024 toegelicht hoe het bedrag van € 12.195,00 aan minderwerk is opgebouwd. Het bedrag van € 12.195,00 bestaat volgens Oomkens uit de volgende bedragen:
( i) € 5.760,00, (ii) € 2.430,00, (iii) € 1.080,00, (iv) € 765,00 en (v) € 2.160,00. [eiseres] heeft hierop tijdens de mondelinge behandeling gereageerd en, in navolging op wat zij in randnummers 2.5 tot en met 2.15 van de dagvaarding heeft vermeld, het gestelde minderwerk als zodanig deels erkend. De rechtbank loopt de ‘minderwerkbedragen’ hierna langs.
( i) € 5.760,00
4.4.
Dit minderwerk ziet op een onjuiste wandmontage die op 13 juni 2024 werd geconstateerd. [aanspreekpunt] heeft dit met vier man aangepast. Volgens Oomkens waren hier vier dagen mee gemoeid. Oomkens wil daarom vier dagen gecrediteerd hebben (voor vier man € 1.440,00 per dag). [eiseres] stelt zich echter op het standpunt dat het maar om één dag ging en dat [aanspreekpunt] dit zelf heeft gezegd. [eiseres] erkent een bedrag van € 1.440,00 als minderwerk.
4.5.
De rechtbank neemt slechts het erkende bedrag van € 1.440,00 in aanmerking, omdat Oomkens onvoldoende heeft gemotiveerd dat [eiseres] meer uren, dan [eiseres] erkent, ten onrechte in rekening heeft gebracht.
(ii) € 2.430,00
4.6.
Dit minderwerk ziet op een ongeval dat op 20 juni 2024 op de bouw is gebeurd. [eiseres] heeft wanden laten vallen, waardoor [eiseres] die dag niet verder kon werken en voor die dag dus ook geen uren meer in rekening kon brengen. Oomkens wil daarom € 2.430,00 gecrediteerd hebben. [eiseres] stelt zich echter op het standpunt dat het ongeval niet in de ochtend is gebeurd maar om 14:42 uur. [eiseres] erkent een bedrag van € 427,50 aan minderwerk.
4.7.
De rechtbank neemt slechts het erkende bedrag van € 427,50 als minderwerk in aanmerking, omdat Oomkens onvoldoende heeft gemotiveerd dat [eiseres] meer uren, dan [eiseres] erkent, ten onrechte in rekening heeft gebracht.
(iii) € 1.080,00
4.8.
Dit minderwerk ziet op het puin dat op 21 juni 2024 moest worden geruimd als gevolg van het ongeval op 20 juni 2024. Oomkens wil € 1.080,00 als minderwerk in mindering brengen omdat [aanspreekpunt] hier de hele dag mee bezig is geweest. De inzet van [aanspreekpunt] erkent [eiseres] voor € 540,00 als minderwerk.
4.9.
De rechtbank neemt het erkende bedrag van € 540,00 in aanmerking, omdat Oomkens niet heeft toegelicht waarom € 1.080,00 gerekend zou moeten worden.
(iv) € 765,00
4.10.
[eiseres] erkent het bedrag van € 765,00. De rechtbank neemt dit bedrag daarom als minderwerk in aanmerking.
(v) € 2.160,00 - de factuur van € 4.545,00
4.11.
Op de mondelinge behandeling heeft Oomkens gezegd dat dit minderwerk van € 2.160,00 te maken heeft met de factuur van week 28. Daarbij heeft Oomkens verwezen naar het overzicht van 22 juli 2024, waarop staat dat deze factuur volgens Oomkens voor circa de helft herstelwerk betreft. Dit herstelwerk dient, naar de rechtbank begrijpt, volgens Oomkens voor rekening van [eiseres] te blijven. Oomkens wil daarom € 2.160,00 op deze factuur in mindering brengen. De factuur van week 28 is echter (zo blijkt ook uit het overzicht van 22 juli 2024) de factuur van € 4.545,00 met nummer 24000405 van 16 juli 2024 die Oomkens volgens haar oorspronkelijke stelling geheel onterecht vindt. Dit omdat [eiseres] met deze factuur haar werkzaamheden ter ondersteuning van HDO in rekening heeft gebracht en Oomkens daartoe geen opdracht zou hebben gegeven. De rechtbank begrijpt het standpunt van Oomkens daarom zo dat Oomkens de factuur van 16 juli 2024 voor € 2.160,00 betwist omdat dit bedrag zou zien op herstelwerkzaamheden die Oomkens [eiseres] weliswaar heeft opgedragen maar die voor rekening van [eiseres] dienen te komen. Het andere deel van de factuur (een bedrag van € 2.385,00) betwist Oomkens omdat Oomkens [eiseres] niet zou hebben opgedragen HDO te ondersteunen.
4.12.
De rechtbank volgt Oomkens daarin niet. Oomkens heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de factuur voor € 2.160,00 ziet op herstelwerkzaamheden. Als het gaat om de ondersteuning van HDO, vindt de rechtbank de whatsapp-berichten en e-mails die in 2.4 tot en met en 2.7 van dit vonnis zijn weergegeven van belang. In haar whatsapp-bericht van 9 juli 2024 laat [eiseres] Oomkens weten dat zij in overleg met [aanspreekpunt] twee man achterlaat om HDO te assisteren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Oomkens gezegd dat zij [eiseres] toen gelijk heeft gebeld met de vraag waarom [eiseres] twee man zou moeten achterlaten. Oomkens heeft tijdens de mondelinge behandeling echter niet gezegd dat zij tijdens dat telefoongesprek afwijzend op de aangekondigde ondersteuning heeft gereageerd. Het werk moest, ook volgens Oomkens, zo snel mogelijk af. De rechtbank is het eens met [eiseres] dat ook uit wat Oomkens aan [eiseres] op 9 of 10 juli 2024 heeft terug geappt geen afwijzende reactie blijkt. Integendeel, Oomkens lijkt in dit whatsapp-bericht de ondersteuning van [eiseres] te coördineren. Ook reageert Oomkens in haar e-mail van 13 juli 2024 niet afwijzend op de mededeling van [eiseres] van een dag eerder dat [eiseres] HDO heeft meegeholpen. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat [eiseres] HDO heeft ondersteund in opdracht van Oomkens. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat Oomkens de factuur van € 4.545,00 onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat [eiseres] deze factuur dus terecht heeft gestuurd.
4.13.
Het voorgaande betekent dat op het openstaande bedrag van € 59.564,69 een bedrag van € 3.172,50 (€ 1.440,00 + € 427,50 + € 540,00 + € 765,00) in mindering dient te worden gebracht, zodat een te betalen bedrag van € 56.392,19 resteert.
Verzuim en opschorting
4.14.
Oomkens heeft zich in haar conclusie van antwoord beroepen op een tussen partijen gemaakte afspraak dat Oomkens de facturen van [eiseres] pas hoeft te betalen als het werk is opgeleverd. Omdat geen sprake was van een oplevering, kon Oomkens haar betalingsverplichting (in de bewoordingen van Oomkens) opschorten. De rechtbank gaat aan deze niet nader gemotiveerde (en door [eiseres] betwiste) stelling voorbij, omdat Oomkens tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat deze afspraak niet is gemaakt.
4.15.
Ook [eiseres] is tijdens de mondelinge behandeling teruggekomen op een eerdere stelling. In haar conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiseres] gesteld dat zij met Oomkens een fatale betalingstermijn van zeven dagen heeft afgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] echter gezegd dat partijen geen betalingstermijn hebben afgesproken.
4.16.
Dit betekent dat Oomkens per 15 september 2024 in verzuim is komen te verkeren met de betaling van de facturen, vijf dagen na ommekomst van de termijn die [eiseres] Oomkens had gegeven (zie 2.15 van dit vonnis). Oomkens heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij op dat moment een opeisbare tegenvordering had op grond waarvan Oomkens haar betalingsverplichting kon opschorten (artikel 6:52 BW) en/of dat sprake was van schuldeisersverzuim (artikel 6:59 BW). Dat [eiseres] vanaf 9 juli 2024 mededelingen heeft gedaan waaruit Oomkens moest afleiden dat [eiseres] tekort zou schieten in de nakoming van haar (herstel)verplichtingen blijkt nergens uit. Dit zou, zo begrijpt de rechtbank Oomkens, moeten blijken uit de e-mail van [eiseres] van 12 juli 2024 (zie 2.6 van dit vonnis). Die conclusie kan echter niet uit die e-mail worden getrokken. En dat [eiseres] op 16 juli 2025 niet op de bouw is geweest om te kijken naar de wanden die volgens Wit Wognum niet recht genoeg waren, maakt ook niet dat Oomkens ervan uit moest gaan dat [eiseres] haar verplichtingen toch niet zou nakomen. Dat geldt ook voor wat Oomkens nog op de mondelinge behandeling heeft gezegd. Dat [eiseres] niets van herstelwerkzaamheden wilde weten, is volgens Oomkens af te leiden uit het feit dat [eiseres] in aanloop naar de oplevering van 2 september 2024 heeft laten weten dat deze oplevering [eiseres] niet aangaat omdat zij het werk al aan Oomkens had opgeleverd. Daarmee heeft [eiseres] echter nog niet geweigerd om concreet door Oomkens aan te geven gebreken te herstellen.
4.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat een bedrag van € 56.392,19 in beginsel toewijsbaar is. De rechtbank oordeelt dat ook de wettelijke handelsrente, die [eiseres] over dit bedrag vanaf de datum van verzuim (15 september 2024) vordert, toewijsbaar is.
Verrekening
4.18.
Of de rechtbank Oomkens ook daadwerkelijk zal veroordelen tot betaling van € 56.392,19 hangt af van de vraag of het beroep van Oomkens op verrekening slaagt.
4.19.
Oomkens stelt dat zij een schadevergoedingsvordering op [eiseres] heeft die zij met de te betalen facturen kan verrekenen, zodat Oomkens per saldo niets meer aan [eiseres] zou zijn verschuldigd. Daaraan legt Oomkens ten grondslag dat [eiseres] wanden te laat en niet goed heeft geplaatst en dat zij daardoor schade heeft geleden van € 70.010,00, waarin is begrepen het door Oomkens gestelde minderwerk. Bij de schade gaat het volgens Oomkens om door Oomkens gemaakte herstelkosten en om schade die Oomkens aan Wit Wognum heeft vergoed.
4.20.
[eiseres] betwist de schadevergoedingsvordering van Oomkens. [eiseres] voert aan dat het werk op 9 juli 2024 is opgeleverd en toen door Oomkens is goedgekeurd. Volgens [eiseres] is geen sprake van aan haar toe te rekenen gebreken. Zij is in ieder geval niet in de gelegenheid gesteld om gebreken te herstellen, aldus [eiseres] . Verder wijst [eiseres] erop dat Oomkens het verband tussen de gebreken en de schade niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat Oomkens ook de hoogte van de schade niet concreet heeft toegelicht. Het verrekeningsverweer dient volgens [eiseres] sowieso gepasseerd te worden omdat de tegenvordering van Oomkens niet liquide is (artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.21.
Het beroep van [eiseres] op artikel 6:136 BW slaagt. De rechter kan op grond van dit wetsartikel een vordering, ondanks een beroep op verrekening van de gedaagde partij, toewijzen als de tegenvordering (waarop de gedaagde partij zich ter verrekening beroept) niet eenvoudig is vast te stellen. Deze situatie doet zich hier voor. De rechtbank vindt de schadevergoedingsvordering van Oomkens, mede door de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , niet eenvoudig vast te stellen. Het beroep op verrekening passeert de rechtbank dus. Dit betekent dat de rechtbank Oomkens zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 56.392,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 15 september 2024.
Buitengerechtelijke kosten
4.22.
[eiseres] vordert een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten volgens de staffel. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal een bedrag van € 1.338,92 toewijzen. Dit bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Wettelijke handelsrente daarover is niet toewijsbaar. De rechtbank zal de ‘gewone’ wettelijke rente over € 1.338,92 toewijzen vanaf veertien dagen na aanschrijving.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.23.
De voorwaarde waaronder Oomkens haar vorderingen in reconventie heeft ingesteld, is in vervulling gegaan. De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling van de vorderingen van Oomkens.
4.24.
De rechtbank zal de vorderingen van Oomkens afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
4.25.
Oomkens stelt dat [eiseres] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst op grond waarvan zij partiële ontbinding en schadevergoeding vordert. Tenzij nakoming blijvend onmogelijk is, is voor zowel ontbinding (artikel 6:265 lid 2 BW) als schadevergoeding op grond van wanprestatie (artikel 6:74 lid 2 BW) nodig dat [eiseres] in verzuim is geraakt. Uitgangspunt is dat een schuldenaar door middel van een ingebrekestelling (met daarin een termijn voor deugdelijke nakoming) in verzuim gebracht moet worden (artikel 6:82 lid 1 BW). Een ingebrekestelling is echter niet nodig als bijvoorbeeld uit een mededeling van de schuldenaar moet worden afgeleid dat hij in de nakoming zal tekortschieten (artikel 6:83 sub c BW).
4.26.
Volgens Oomkens heeft zij vóór de opname op 2 september 2024 een flink aantal gebreken zelf kunnen herstellen. Het enige dat Oomkens over deze gebreken concreet stelt is dat [eiseres] stelregels niet juist heeft geplaatst, waardoor wanden scheef gingen staan, en dat ook wanden zelf niet verticaal door [eiseres] zijn gemonteerd. Volgens de concrete toelichting van Oomkens op de mondelinge behandeling was op 2 september 2024 nog maar één gebrek actueel. Oomkens heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat de door [eiseres] gemonteerde wanden ook hobbelig waren. Volgens Oomkens heeft een stukadoorsbedrijf de wanden uitgevlakt en daar € 2.400,00 voor gerekend. Dit bedrag is onderdeel van de door Oomkens gevorderde schade.
4.27.
Oomkens stelt niet dat zij [eiseres] voor de gestelde gebreken een ingebrekestelling heeft gestuurd. Aangezien de gestelde gebreken konden worden hersteld, had Oomkens [eiseres] in beginsel wel een ingebrekestelling moeten sturen, wat Oomkens dus niet heeft gedaan. Oomkens heeft de noodzaak om direct zelf tot herstel over te gaan en een stukadoorsbedrijf in te schakelen, in plaats van [eiseres] eerst de gelegenheid tot herstel te bieden, niet duidelijk gemaakt. [eiseres] heeft geen mededeling gedaan waaruit Oomkens moest afleiden dat [eiseres] haar verplichtingen niet zal nakomen, zoals de rechtbank in 4.16 van dit vonnis al heeft geoordeeld. Als het gaat om het volgens Oomkens op 2 september 2024 nog bestaande gebrek (de hobbelige wanden), voegt de rechtbank daar het volgende aan toe. Het aanvankelijke standpunt van Oomkens was dat alle gebreken in het (47 pagina’s tellende) opnamerapport van Wit Wognum van 2 september 2024 aan [eiseres] waren toe te rekenen. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft Oomkens gezegd dat het op 2 september 2024 slechts nog ging om hobbelige wanden. Oomkens heeft niet gemotiveerd gesteld dat zij [eiseres] op dit concrete gebrek heeft gewezen en dat zij uit een mededeling van [eiseres] moest afleiden dat [eiseres] dit gebrek niet wilde herstellen. Dat [eiseres] afwijzend op het opnamerapport heeft gereageerd, wil dan ook niet zeggen dat [eiseres] dit gebrek niet wilde herstellen (voor zover Oomkens heeft willen stellen dat de hobbelige wanden in het opnamerapport zijn vermeld). Kortom: een ingebrekestelling kon niet achterwege blijven.
4.28.
De conclusie van de rechtbank is dat [eiseres] niet in verzuim is geraakt, zodat niet is voldaan aan dit vereiste voor ontbinding en schadevergoeding. Daarom kan in het midden blijven of [eiseres] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en zullen de vorderingen worden afgewezen.
en verder in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.29.
Oomkens is in conventie (grotendeels) en in reconventie in het ongelijk gesteld. Oomkens moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van [eiseres] op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat in conventie
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- salaris advocaat in reconventie
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
8.138,22.
4.30.
De rechtbank zal niet de gevorderde wettelijke handelsrente maar de ‘gewone’ wettelijke rente over de proceskosten toewijzen, vanaf veertien dagen na aanschrijving.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Oomkens om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 56.392,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Oomkens om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.338,92 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van Oomkens af,
en verder in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt Oomkens in de proceskosten van € 8.138,22, te betalen te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Oomkens niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt Oomkens tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis, wat betreft 5.1, 5.2, 5.4 en 5.5, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda, rechter, bijgestaan door mr. N.M. Bindhammer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.