ECLI:NL:RBNHO:2025:11006

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11071894 \ CV EXPL 24-2591
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake precontractuele informatieplichten en oneerlijke bedingen in autoverhuur

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 september 2025 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een autoverhuurbedrijf en een consument. De eisende partij, een B.V., heeft de gedaagde partij gedagvaard, maar deze is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eisende partij vordert betaling van € 4.027,60, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, waarbij de eisende partij moet voldoen aan de precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230l BW. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de eisende partij aan deze verplichtingen heeft voldaan. Het oordeel is dat de eisende partij niet voldoende heeft onderbouwd dat zij aan deze verplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft de eisende partij de gelegenheid gegeven om bij akte toe te lichten hoe zij aan de informatieverplichtingen heeft voldaan.

Daarnaast heeft de kantonrechter de algemene voorwaarden van de eisende partij getoetst op oneerlijke bedingen. Een beding dat de eisende partij in staat stelt om onbeperkte administratiekosten in rekening te brengen, is voorlopig als oneerlijk beoordeeld. De kantonrechter heeft de eisende partij ook de gelegenheid gegeven om zich over dit voornemen uit te laten. De overige bedingen zijn niet als oneerlijk bevonden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 22 oktober 2025, waarbij de eisende partij zich moet uitlaten over de precontractuele informatieplichten en de oneerlijkheid van het beding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11071894 \ CV EXPL 24-2591
Uitspraakdatum: 24 september 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] B.V.
te [plaats 1]
de eisende partij
gemachtigde: mr. M. Snoek
tegen
[gedaagde]
te [plaats 2]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 4.027,60, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Zij heeft in de daarvoor bedoelde productie bij de dagvaarding immers slechts gesteld dat de overeenkomst in de verkoopruimte is overeengekomen en ondertekend. Voor zover zij hiermee beoogt te stellen dat de informatie van artikel 6:230l BW is opgenomen in de overeenkomst en dat de gedaagde partij daar voorafgaand aan het sluiten van overeenkomst kennis van heeft kunnen nemen, is dit niet voldoende. Producties kunnen stellingen ondersteunen, maar niet vervangen. De partij die producties overlegt, moet inzichtelijk maken welke delen daarvan relevant zijn voor welk standpunt van die partij. Een enkele verwijzing naar de producties is daarom onvoldoende. Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie. Dat betekent dat de eisende partij expliciet en op een duidelijke manier moet aangeven op welke manier zij welke informatie van artikel 6:230l BW heeft verstrekt (bijvoorbeeld door de relevante onderdelen in de producties te onderstrepen of te arceren). De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van deze toelichting in eventuele vervolgzaken [2] kan leiden tot afwijzing van de vordering. In dit geval zal de eisende partij echter in de gelegenheid worden gesteld om bij akte toe te lichten op welke manier zij heeft voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.4.
De kantonrechter moet onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. [3] Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.5.
Op de overeenkomst(en) zijn de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing verklaard: ‘Algemene voorwaarden verhuur- en deelautobedrijven BOVAG’ van 1 februari 2021 (hierna: de algemene voorwaarden).
2.6.
Artikel 14 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
“1. Voor rekening van huurder zijn alle sancties en gevolgen van maatregelen die in verband met het ter beschikking hebben of gebruiken van het voertuig van overheidswege worden opgelegd, tenzij deze verband houden met een defect dat bij aanvang van de huur reeds aanwezig was of de sancties verband houden met omstandigheden die in de risicosfeer van verhuurder liggen.
2. Krijgt verhuurder zo’n sanctie of maatregel opgelegd, dan moet huurder op verzoek van de verhuurder meteen de schade vergoeden. Ook moet huurder de administratiekosten met een minimum van € 25,- betalen. Verhuurder dient die kosten zoveel mogelijk te beperken. Indien verhuurder in verband met enige gedraging of nalaten van huurder, zoals een verkeersovertreding, informatie aan autoriteiten verstrekt, is huurder gehouden de daarmee gepaard gaande kosten te vergoeden, met een minimum van € 10,-. (…)”
2.7.
De voorwaarde dat (kort gezegd) eventuele bekeuringen voor rekening van de huurder komen is op zichzelf niet oneerlijk, omdat het redelijk is dat de huurder zelf betaalt voor de verkeersovertredingen die met het gehuurde voertuig worden begaan. Ten aanzien van de administratieve kosten is het beding echter wel oneerlijk omdat het de eisende partij de mogelijkheid biedt om eenzijdig kosten te bepalen en door te belasten. Dat in het beding is opgenomen dat de kosten ‘zoveel mogelijk’ dienen te worden beperkt, neemt niet weg dat er geen objectief maximum voor de hoogte van de kosten is vastgesteld. Dit maakt het beding onevenredig nadelig voor de huurder. Daarom is het beding vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is voornemens om het beding op dit punt te vernietigen en de gevorderde administratiekosten af te wijzen. De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld om zich over dit voornemen uit te laten.
2.8.
De overige bedingen uit de algemene voorwaarden die op de vordering van toepassing zijn, te weten de artikelen 6 lid 5 en 8 lid 7, zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.9.
Indien en voor zover de eisende partij ook vergoeding van andere schade, boetes, administratiekosten of andersoortige kosten vordert, moet zij aangeven wat de grondslag is van deze onderdelen van de vordering en of, als de vordering is gegrond op een beding in de Algemene Voorwaarden, al dan niet sprake is van een oneerlijk beding.
Conclusie
2.10.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten, over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het hiervoor genoemde beding en over hetgeen hiervoor onder 2.9 is overwogen.
2.11.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 22 oktober 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten, over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het hiervoor genoemde beding en over hetgeen hiervoor onder 2.9 is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 oktober 2025.
3.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia).