ECLI:NL:RBNHO:2025:10944

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
C/15/359878 / HA ZA 24-685
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na gebrekkige uitvoering van herstelwerkzaamheden aan klassieke auto

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een klassieke Alfa Romeo Giulia GTC, gedaagde, een eenmanszaak gespecialiseerd in restauratie en schadeherstel van klassieke auto’s, opdracht gegeven voor herstelwerkzaamheden na een aanrijding. Eiser stelt dat de werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd en vordert schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet in verzuim is, omdat eiser geen rechtsgeldige ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van gedaagde, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de auto in concoursstaat had moeten worden hersteld. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten. De vordering in reconventie van gedaagde wordt niet behandeld, omdat de voorwaarde niet is vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/359878 / HA ZA 24-685
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.P. Raats,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.P. Hoyng.
De zaak in het kort
[eiser] heeft aan [gedaagde] opdracht verstrekt om werkzaamheden te verrichten aan zijn klassieke auto, die door een aanrijding was beschadigd. Wegens gestelde gebreken aan het werk van [gedaagde] vordert [eiser] schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor herstel door een derde.
Om een schadevergoedingsvordering te kunnen toewijzen is, naast een tekortkoming, ook verzuim nodig als nakoming niet blijvend onmogelijk is, zoals hier. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet in verzuim is komen te verkeren. Een rechtsgeldige ingebrekestelling ontbreekt terwijl de uitzonderingen op de voorwaarde van ingebrekestelling niet van toepassing zijn. De vordering tot schadevergoeding stuit al daarop af. Bovendien is deze vordering ook om andere redenen niet toewijsbaar. Aan de (voorwaardelijke) tegenvordering van [gedaagde] komt de rechtbank niet toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 november 2024 met producties 1-13
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1-16
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14-15
- het tussenvonnis van 2 april 2025, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen
- de brief van [eiser] van 8 juli 2025 met producties 16-19
- de akte van [gedaagde] van 18 juli 2025 met producties 17-19.
1.2.
Op 29 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn [eiser] , bijgestaan door mr. G.P. Raats, en [gedaagde] , bijgestaan door mr. P.P. Hoyng, verschenen.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Raats en Hoyng hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die deels zijn voorgedragen, zoals daarop door de rechtsbank aangegeven. Deze zijn daarmee, voor zover voorgedragen, onderdeel geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 17 september 2025 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft onder de naam ‘ [naam 1] ’ een eenmanszaak. Deze onderneming houdt zich onder meer bezig met restauratie en schadeherstel van klassieke auto’s.
2.2.
[eiser] is eigenaar van een Alfa Romeo Giulia GTC uit 1966 (hierna: de auto).
2.3.
In 2020/2021 heeft [gedaagde] in opdracht van [eiser] de auto gerestaureerd. Na de restauratie is op 22 augustus 2021 een taxatie uitgevoerd door [taxateur] (hierna: [taxateur] ), beëdigd register taxateur bij Classic Car Taxaties. In het taxatierapport is vermeld dat de vervangingswaarde van de auto is vastgesteld op € 100.000,-. [taxateur] heeft op grond van zijn bevindingen het volgende geconcludeerd:
“Deze zeldzame Alfa Romeo Giulia GTC met slechts een productieaantal van 1003 eenheden is zeer uitvoerig en met zorg voor detail gerestaureerd. De auto bevindt zich technisch en uiterlijk in een uitstekende staat en heeft een volledig originele uitstraling.”
2.4.
Op 15 oktober 2022 is de auto in Italië aan de achterkant aangereden, met schade als gevolg.
2.5.
[eiser] heeft zich eind november 2022 tot [gedaagde] gewend voor het schadeherstel. [gedaagde] heeft op 25 november 2022 een taxatierapport opgesteld, waarin diverse te verrichten werkzaamheden aan de achterkant van de auto en aan te schaffen materialen staan opgesomd.
2.6.
In opdracht van de verzekeraar van [eiser] heeft CED Nederland B.V. (hierna: CED) ook een inspectie/taxatie uitgevoerd. De bevindingen van CED zijn neergelegd in een inspectie/taxatierapport van 3 februari 2023.
2.7.
In beide rapporten is de schade op basis van reparatiekosten vastgesteld op een bedrag van € 21.727,21 (inclusief btw). CED heeft in haar rapport vermeld dat deze schadevaststelling is besproken met [gedaagde] en dat zij daarover een akkoord bereikten.
2.8.
De verzekeraar van [eiser] heeft het schadebedrag van € 21.727,21 (onder inhouding van het eigen risico en expertisekosten) aan [eiser] op diens verzoek uitgekeerd. [gedaagde] is vervolgens aan de slag gegaan en heeft zijn werkzaamheden en aankoop van materialen in rekening gebracht bij [eiser] .
2.9.
[gedaagde] heeft drie facturen op 2 februari 2023, 13 maart 2023 en 6 april 2023 aan [eiser] toegestuurd. Het ging om een totaalbedrag van € 17.256,94. [eiser] heeft dat bedrag aan [gedaagde] betaald.
2.10.
In april 2023 heeft [gedaagde] aangegeven dat de auto kon worden opgehaald. In die periode heeft [gedaagde] nog een bedrag van € 1.061,77 aan meerwerk bij [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft dat bedrag onder protest betaald.
2.11.
Bij e-mail van 29 april 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende bericht, voor zover van belang:
“(…) Bedankt voor de betaling,Snap u onvrede niet, na dat u bij mij in de werkplaats juist erg te vrede was. De reparatie is uitgevoerd in overleg en heb div punten wensen door u aangegeven mee genomen. Zelf heeft u voor de onderdelen gezorgt waar van de rvs kenteken plaat houder en af dek strip op u verzoek is hersteld e de nieuwe delen uit de caculatie retour zijn gegaan. Heb tijdens u bezoeken steeds de moeiten genomen om de wensen op te noteren om onvreden te voor komen. (…) U bent nu ontevreden wat jammer. De auto staat klaar en de prullenbak bol is gelast en ligt er in. Veel rij plezier en succes met de aankomende rally’s.”
2.12.
Op 1 mei 2023 heeft [N.] (hierna: [N.] ), werkzaam bij [N.] Engineering, in opdracht van [eiser] de auto opgehaald bij [gedaagde] , per auto-ambulance omdat de auto niet zelfstandig kon rijden. [eiser] had in januari 2023 namelijk de accu verwijderd en [N.] de radiateur, in opdracht van [eiser] .
2.13.
Bij e-mail van 3 mei 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende bericht, voor zover van belang:
“ [gedaagde] ,Met grote teleurstelling moet ik je melden dat er bij [N.] -engineering een aantal ernstige mankementen zijn vastgesteld die voor rekening komen resp. op jou zullen worden verhaald. Ik biedt jou de mogelijkheid om bij [N.] -Engineering langs te gaan en zelf indien gewenst te zien waar het omgaat. Het betreft o.a. de volgende zaken, welke nog kunnen worden aangevuld: (…)(opsomming van 10 punten, toevoeging rb)
Tot zover de eerste opgaaf waarvoor ik je aansprakelijk stel (…)”
2.14.
[eiser] heeft [gedaagde] op 5 mei 2023 per WhatsApp foto’s toegezonden van de door hem gestelde mankementen. [gedaagde] heeft diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met [eiser] .
2.15.
Op 6 mei 2023 heeft [eiser] het volgende gemaild aan [gedaagde] :
“ [gedaagde] ,
Gisteren 5 mei, belde je mij met de mededeling dat je de ontstane problemen wilde oplossen en als teken van goede wil, het door mij aan jou betaalde bedrag van € 1.061,77 inclusief btw van rekening P2315 zou terug storten. Na ontvangst van deze terugstorting, zal ik contact met je opnemen inzake de afwikkeling van de overige punten, waaronder die in mijn onderstaande email(van 3 mei 2023, zie 2.13, toevoeging rb)
gemeld”.
2.16.
[gedaagde] heeft daarop bij e-mail van 7 mei 2023 als gevolg gereageerd:
“Beste [eiser] ,Het bedrag van € 1.061,77 is vandaag naar u overgemaakt zo als telefonisch afgesproken. Laat weten waarneer u de auto brengt om de punten samen door te nemen en op te lossen.”
2.17.
Bij e-mail van 10 mei 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende bericht, voor zover van belang:
“ [gedaagde] ,De onderdelen die moeten worden vervangen zijn de volgende:1) script Giulia GTC (…) E 125,00
2) veertje benzine-klep E 5,90
3) stoelhoes E 189,00
4) verzendkosten E 30,00
5) de en montage stoelhoesen aanpassing voor GTC vlgs offerteE 465,85Totaal E 815,75
Ik stel voor dat jij me dit bedrag overmaakt waarna ik de problemen/mankementen zelf verder laat oplossen.”
2.18.
[gedaagde] heeft daarop bij e-mail van 11 mei 2023, verzonden om 06:56 uur, als volgt geantwoord:
“Beste [eiser] ,Fijn dat het bedrag van € 1061,77 wat naar u is over gemaakt om de schade/gebreken te herstellen voldoende is, dit heb ik ook aan gegeven in ons laaste telefoon gesprek.Kijk ook even naar de karterbescherm plaat of deze niet uit de bevestiging is gescheurt. Deze werd er onder uit getrokken dat de auto werd opgehaald om dat hij hem hier aan vast had gemaakt, ook erg professioneel.”
2.19.
[eiser] heeft [gedaagde] op 11 mei 2023 een aangetekende brief gestuurd, met als kop ‘INGEBREKESTELLING’, waarin hij de bezwaren/gebreken heeft beschreven die naar zijn zeggen nog konden worden aangevuld, en hem verder het volgende heeft meegedeeld, voor zover van belang:
“U hebt de periode januari/april 2023 de mogelijkheid gehad eea zo in orde te brengen dat U de auto in topstaat/concours kon afleveren zoals afgesproken. Teneinde U die mogelijkheid te bieden was Uw oorspronkelijk begrote prijs door U aanzienlijk verhoogd v.w.b. de benodigde uren.
Daar U de mogelijkheid om eea conform af te leveren bewust hebt gefrustreerd, bent u in verzuim en behoud ik mij het recht voor om rechtsmaatregelen te nemen. Bovendien stel ik U nu al aansprakelijk voor alle door mij geleden en nog te lijden schade. Onder voorbehoud van alle rechten en weren.”
2.20.
In opdracht van [eiser] heeft Splinter Expertise (hierna: Splinter) onderzoek verricht aan de auto. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2023, waarin Splinter concludeert dat “
de kwaliteit van de restauratie en vervolgens de reparatie (…) onvoldoende[is]
voor een auto met het predicaat ‘concoursstaat’, en (…) zelfs op veel punten slecht[is]
te noemen”.
2.21.
Bij brief van 2 november 2023 heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] , onder verwijzing naar het rapport van Splinter, [gedaagde] het volgende meegedeeld, voor zover van belang:
“Derhalve staat vast dat [naam 1] in gebreke is gebleven met de uitvoering van de opdracht waaruit, naar wettelijke regelingen aansprakelijkheid en vergoeding van schade volgt.Client stelt zich op het standpunt dat gelegenheid tot herstel van de tekortkomingen door uw bedrijf niet aan de orde is, nu de aard en de ernst van deze tekortkomingen zodanig is dat van enig vertrouwen in de uitvoering daarvan geen sprake is. Derhalve zal, na vaststelling van de vermoedelijke kosten voor herstel door een onafhankelijk expertisebureau, de auto voor de werkzaamheden aan een gespecialiseerd restauratiebedrijf worden aangeboden. De volledige kosten daarvoor zullen aan [naam 1] worden doorberekend. (...)”
2.22.
[gedaagde] heeft daarop diezelfde dag per e-mail als volgt gereageerd, voor zover van belang:
“We hebben elkaar op 5 mei telefonisch gesproken naar dat u foto’s had gestuurd via WhatsApp over punten waar u ontevreden mee was. Ik heb u toen direct gebeld om met u te overleggen om dit met elkaar op te lossen en voor gesteld met de auto te komen en de punten door te spreken enzo samen tot een oplossing te komen en deze punten te herstellen. (…) Normaal krijg een reparateur de gelegenheid om punten welke niet naar tevredenheid te bespreken en te herstellen. In ons telefoongesprek op 5 mei heb ik dit voorgesteld maar daar is het tot nu toe nog niet van gekomen. (…) Ik stel voor om met elkaar in gesprek te gaan en dit op te lossen.”
2.23.
Op 22 januari 2024 heeft [eiser] DEKRA Automotive (hierna: Dekra) opdracht gegeven om de schade aan de auto vast te stellen. Dekra heeft in haar rapport van 28 februari 2024 vermeld dat de kosten om de auto in de juiste staat te brengen € 35.832,06 (inclusief btw) bedragen.
2.24.
Bij brief van 22 mei 2024 heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] het rapport van Dekra aan [gedaagde] toegezonden en daarbij aangegeven dat [eiser] het bedrag van € 35.832,06 aan schadevergoeding in rechte zou vorderen, tenzij [gedaagde] akkoord zou gaan met zijn schikkingsvoorstel.
2.25.
[gedaagde] heeft daarop zijn verzekeraar ingeschakeld. In opdracht van deze verzekeraar heeft Lengkeek B.V. (hierna: Lengkeek) op 8 november 2024 een expertiserapport opgesteld, waarin onder meer het volgende wordt opgemerkt:
“Door tegenpartij wordt een bedrag geclaimd om het voertuig in concoursstaat te brengen. Naar onze mening was het voertuig in 2020 deugdelijk gerestaureerd maar niet naar concoursstaat. De toepassing was ook voor rallygebruik. Voertuigen in concoursstaat worden/zijn of niet gerestaureerd of zeer minutieus voor een relatief hoog bedrag (…)”
Lengkeek heeft daarbij vermeld dat zij met [gedaagde] de auto wilde bekijken, maar dat de advocaat van [eiser] had aangegeven dat de auto op dat moment werd bewerkt.
[eiser] had namelijk de auto toen al door een bedrijf in Limburg onder meer laten demonteren en schuren.
2.26.
Tussen de advocaat van [eiser] en de verzekeraar van [gedaagde] is gecorrespondeerd over de kwestie. Bij e-mail van 12 november 2024 heeft de verzekeraar aan de advocaat van [eiser] laten weten dat de kwestie aan de hand van de polisvoorwaarden is beoordeeld en dat de verzekeraar deze kwestie niet verder in behandeling neemt.
2.27.
De advocaat van [eiser] heeft zich vervolgens, ter verkrijging van een schadebedrag, rechtstreeks en tevergeefs tot [gedaagde] gewend.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 35.382,06, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor zoveel nodig daartoe de overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [gedaagde] ontbindt;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.766,27 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en
III. [gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is in de periode januari 2023 tot 25 april 2025 toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De opdracht aan [gedaagde] luidde dat de auto zodanig zou worden gerestaureerd, althans gerepareerd dat de auto weer in concoursstaat
- de staat waarin de auto vóór de aanrijding verkeerde - zou zijn. [gedaagde] heeft, gelet op de rapporten van Splinter en Dekra, niet aan deze opdracht voldaan. [eiser] heeft [gedaagde] op 3 mei 2023 aansprakelijk gesteld. Omdat [gedaagde] in verzuim was, heeft [eiser] bij brief van 11 mei 2023 zijn vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De schade wegens de gebreken aan het werk van [gedaagde] bedraagt, gelet op het rapport van Dekra, € 35.832,06. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] schade geleden bestaande uit door hem gemaakte kosten voor de rapporten van Splinter en Dekra en uit door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten voor werkzaamheden van zijn toenmalige advocaat ten bedrage van in totaal (€ 1.052,70 +€ 4.713,57 =) € 5.766,27.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Volgens [gedaagde] gaan [eiser] en de door [eiser] ingeschakelde deskundigen er namelijk ten onrechte van uit dat de opdracht inhield dat de auto in concoursstaat zou worden gerepareerd. Dat is niet afgesproken. De auto van [eiser] reed bovendien rally’s waarbij de concoursstaat – volledig origineel en in perfecte toestand of perfect gerestaureerd zonder enige gebreken of gebruikssporen – niet kon worden gehaald. Daarnaast is [gedaagde] nimmer in verzuim geweest. [eiser] heeft hem niet de gelegenheid gegeven de gestelde gebreken te beoordelen en eventueel te herstellen, terwijl [gedaagde] dat aanbod wel heeft gedaan. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] tot betaling van de volledige kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na wijziging van eis ter zitting - samengevat - voorwaardelijk dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat er sprake is van schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van [eiser] ;
II. voor recht verklaart dat [gedaagde] op 10 mei 2023, althans op een datum die de rechtbank juist acht, is bevrijd van zijn verbintenis tot nakoming van enige tekortkoming jegens [eiser] , en
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de volledige kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat uit de onder 2.13 tot en met 2.18 weergegeven e-mailwisseling tussen hem en [eiser] volgt dat [eiser] vanaf 10 mei 2023 in schuldeisersverzuim verkeert. [eiser] verhindert hem namelijk om de gestelde gebreken te herstellen. [gedaagde] stelt verder dat hij tijdens het schuldeisersverzuim van [eiser] niet in verzuim kan geraken. [gedaagde] verzoekt de rechtbank daarom de verbintenis voor zijn deel te beëindigen. Daarbij baseert hij zich op artikel 6:60 BW in samenhang met artikel 6:61 lid 2 BW. [gedaagde] maakt tot slot aanspraak op een volledige proceskostenveroordeling aan de zijde van [eiser] , omdat [eiser] hem onnodig op kosten heeft gejaagd.
3.6.
[gedaagde] heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat aan zijn vordering in reconventie niet wordt toegekomen als de vorderingen in conventie door de rechtbank worden afgewezen: zijn vordering in reconventie is in die zin een voorwaardelijke vordering.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiser] maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding in plaats van (correcte) nakoming. [eiser] stelt dat hij [gedaagde] op 11 mei 2023 een aangetekende brief heeft gezonden, die als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW heeft te gelden. In die brief heeft [eiser] geschreven dat [gedaagde] in verzuim is en dat hij aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en nog te lijden schade wegens gebreken aan het werk aan de auto. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief betwist.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat in het midden kan blijven of [gedaagde] de brief van 11 mei 2023 heeft ontvangen (wat hij betwist), en zo niet, voor wiens risico dat komt. Zelfs als [gedaagde] deze brief wél heeft ontvangen, maakt dat namelijk niet dat [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren.
De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wettelijk kader
4.3.
Om een schadevergoedingsvordering te kunnen toewijzen is, naast een tekortkoming, ook verzuim nodig als nakoming niet blijvend onmogelijk is. [eiser] heeft niet aangevoerd dat herstel van de gestelde gebreken aan het werk van [gedaagde] in mei 2023 niet mogelijk was. Er is dus geen sprake van het blijvend onmogelijk zijn van correcte nakoming in de zin van artikel 6:74 jo. 6:81 BW. Verzuim van [gedaagde] treedt in als [eiser] [gedaagde] schriftelijk in gebreke heeft gesteld, een redelijke termijn voor nakoming heeft gesteld en nakoming binnen deze termijn is uitgebleven. Als uit de houding van [gedaagde] blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling van [eiser] waaruit blijkt dat [gedaagde] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. In een aantal in de wet nader omschreven gevallen treedt het verzuim in zonder ingebrekestelling. Zo is een ingebrekestelling niet vereist als [eiser] uit een mededeling van [gedaagde] moest afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [1]
Verzuim?
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan bovenstaande wettelijke vereisten voor het intreden van verzuim. Anders dan [eiser] meent is de onder 2.13 weergegeven e-mail van 3 mei 2023 niet als een ingebrekestelling aan te merken, omdat daarin geen termijn voor nakoming wordt gesteld. Deze e-mail houdt slechts een opsomming van mankementen in waarvoor [eiser] [gedaagde] aansprakelijk stelt. Gesteld noch gebleken is dat op dat moment uit de houding van [gedaagde] bleek dat aanmaning nutteloos zou zijn.
4.5.
[eiser] betoogt verder dat hij uit een mededeling van [gedaagde] op 11 mei 2023 kon afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten. Volgens [eiser] bood [gedaagde] in zijn e-mail van 11 mei 2023 namelijk niets aan (om te herstellen) en suggereerde hij dat [eiser] het allemaal zelf kon oplossen. De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich hiermee beroept op artikel 6:83 aanhef en sub c BW. Dat beroep slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.1.
[gedaagde] heeft in zijn e-mail van 11 mei 2023 aan [eiser] bericht dat hij het fijn vond, zoals ook telefonisch op 5 mei 2023 aangegeven, dat het overgemaakte bedrag van € 1.061,77 voldoende was om de schade/gebreken te herstellen.
Aan dit bericht is een e-mailwisseling tussen [eiser] en [gedaagde] voorafgegaan. [eiser] heeft op 6 mei 2023 meegedeeld dat hij na de terugbetaling van € 1.061,77 contact zou opnemen met [gedaagde] over de afwikkeling van de punten uit zijn e-mail van 3 mei 2023. [gedaagde] heeft daarop op 7 mei 2023 [eiser] laten weten dat de terugbetaling was gedaan, met het verzoek aan [eiser] om aan te geven wanneer hij de auto zou brengen om de punten samen door te nemen en op te lossen. Deze correspondentie wijst erop dat partijen samen nog zouden kijken naar de auto. Op 10 mei 2023 heeft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] voorgesteld de problemen/mankementen zelf verder te laten oplossen, als [gedaagde] een bedrag van € 815,75 zou overmaken voor een aantal te vervangen onderdelen. De e-mail van [gedaagde] van 11 mei 2023 bevat vervolgens een reactie op de e-mail van [eiser] van 10 mei 2023, zoals [gedaagde] die heeft begrepen: [gedaagde] ging ervan uit dat het overgemaakte bedrag voldoende was. Als dat niet is geweest zoals door [eiser] was bedoeld, had het op de weg van [eiser] gelegen om dat aan [gedaagde] duidelijk te maken.
In het licht van de correspondentie en de contacten tussen partijen begin mei 2023 vindt de rechtbank de e-mail van [gedaagde] van 11 mei 2023 onvoldoende om daaruit een mededeling van niet-nakomen te destilleren. Dat [gedaagde] in de dagen na 3 mei 2023 onbegrijpelijk en met miskenning van de geconstateerde ‘onvrede’ heeft gereageerd, zoals [eiser] stelt, ziet de rechtbank in de processtukken niet terug. [gedaagde] heeft zich blijkens de overgelegde correspondentie juist meermaals bereid getoond om tot een oplossing te komen.
4.6.
[eiser] stelt nog dat hij [gedaagde] met de aangetekende brief van 11 mei 2023 ook in verzuim heeft gebracht, maar deze stelling verwerpt de rechtbank. [gedaagde] is geen termijn voor nakoming gesteld en het verzuim is ook anderszins niet ingetreden. Voor zover [eiser] met zijn stelling over een gebrek aan vertrouwen in [gedaagde] voor wat betreft de uitvoering van het herstelwerk bedoeld heeft een beroep te doen op de uitzonderingen van artikel 6:82 lid 2 BW en/of de redelijkheid en billijkheid (intreden van verzuim zonder ingebrekestelling) gaat dit beroep niet op. [eiser] heeft onvoldoende concrete feiten aangevoerd om deze conclusie te kunnen trekken.
Conclusie verzuim
4.7.
Gelet op het voorgaande staat vast dat [eiser] geen rechtsgeldige ingebrekestelling heeft gestuurd en dat geen sprake is van één van de al of niet in artikel 6:82 en 6:83 BW genoemde uitzonderingsgevallen waarin verzuim zonder een ingebrekestelling intreedt.
[eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat in redelijkheid niet van hem kon worden gevraagd [gedaagde] een termijn voor nakoming te geven. De conclusie luidt dan ook dat van verzuim aan de zijde van [gedaagde] geen sprake is. [eiser] heeft dus geen recht op vervangende schadevergoeding in plaats van herstel van de gestelde gebreken op grond van artikel 6:87 BW, zoals gevorderd bij brief van 11 mei 2023. De vordering tot schadevergoeding stuit al daarop af.
Tekortkoming en schade?
4.8.
Hoewel bij deze stand van zaken niet behoeft te worden toegekomen aan de beoordeling van de beweerdelijke gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden door [gedaagde] - immers, ook als sprake zou zijn van gebrekkige uitvoering kan dat niet leiden tot toewijzing van schadevergoeding omdat van verzuim geen sprake is - ziet de rechtbank aanleiding nog het volgende op te merken.
4.9.
[eiser] baseert zijn vordering uit wanprestatie op de gestelde afspraak dat de auto door [gedaagde] in concoursstaat zou worden gerepareerd. Volgens [gedaagde] is een dergelijke afspraak niet gemaakt. [eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde definitie van concoursstaat - volledig origineel en in perfecte toestand of perfect gerestaureerd zonder enige gebreken of gebruikssporen - niet betwist. Door [eiser] is tegenover de betwisting van [gedaagde] geen nadere onderbouwing gegeven voor de gestelde afspraak ‘
herstel in concoursstaat’. Dit betekent dat deze afspraak niet is komen vast te staan.
4.10.
[eiser] heeft de gestelde tekortkomingen van [gedaagde] en daaruit voortvloeiende schade onderbouwd met de rapporten van Splinter en Dekra. Ook die onderbouwing is gebaseerd op een
in concoursstaatverkerende auto, terwijl niet is komen vast te staan dat de auto die staat had vóór de aanrijding in oktober 2022. De verwijzing naar het taxatierapport van [taxateur] is daartoe onvoldoende. Zonder een nadere toelichting van [eiser] , die ontbreekt, is een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] dan ook niet komen vast te staan.
4.11.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] de auto volgens de overeenkomst
in de zeer goede (perfecte) staatwaarin deze zich vóór de aanrijding bevond, had moeten terugbrengen en dat niet heeft gedaan, met schade als gevolg, kan dit hem evenmin baten. [eiser] heeft zijn schadevordering immers onderbouwd met bovengenoemde rapporten die uitgaan van herstel(kosten) om de auto
in concoursstaatte brengen. Daarmee is de gestelde schade niet deugdelijk onderbouwd. Ook op het voorgaande stuit de vordering tot schadevergoeding dus af.
4.12.
Voor zover [eiser] beoogt ontbinding van de overeenkomst te vorderen, is deze vordering niet toewijsbaar. Ook voor ontbinding geldt immers het verzuimvereiste.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat de vordering onder 3.1 onder I. zal worden afgewezen. De nevenvorderingen delen in het lot van de afwijzing. Wat partijen voor het overige nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Proceskosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] om de volledige proceskosten te vergoeden afwijzen. Los van het feit dat [gedaagde] deze vordering niet heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat er noch ten tijde van de dagvaarding, noch naderhand sprake was van onrechtmatig handelen of misbruik van procesrecht door [eiser] . Het feit dat de vordering van [eiser] is afgewezen, maakt niet dat de vordering evident ongegrond is en dat [eiser] , gelet op zijn belangen, niet had mogen dagvaarden. Gelet op de terughoudende toets die hiervoor geldt, zal de rechtbank geen volledige proceskostenvergoeding in conventie toewijzen. De proceskosten van [gedaagde] worden daarom aan de hand van het liquidatietarief begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.931,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
in voorwaardelijke reconventie
4.16.
Aan de beoordeling van en beslissing op de vordering in reconventie wordt niet toegekomen, omdat de daaraan verbonden voorwaarde (het niet honoreren van de verweren in conventie, zie hierboven onder 3.6) niet is vervuld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.5.
verstaat dat de vorderingen van [gedaagde] geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
ST/SA

Voetnoten

1.Artikelen 6:74, 6:82 en 6:83 BW