ECLI:NL:RBNHO:2025:1092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10685903 \ CV EXPL 23-5766
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht wegens gedoogplicht voor hoogspanningsmast op landbouwgrond

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en TenneT TSO B.V. [eiser] vorderde schadevergoeding op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht vanwege een gedoogplicht die rust op zijn perceel landbouwgrond, waar een hoogspanningsmast van TenneT is geplaatst. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat gewasschade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de koper van het perceel, [betrokkene], deze schade al jaarlijks vergoed krijgt van TenneT. Om de overige schade vast te stellen, heeft de kantonrechter een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft de waardevermindering van het perceel als gevolg van de gedoogplicht begroot op € 8.000,-. De kantonrechter heeft de bezwaren van [eiser] tegen het deskundigenrapport verworpen en TenneT veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding zoals begroot door de deskundige. Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten van [eiser] gedeeltelijk toegewezen, evenals de kosten van de deskundige. De totale schadevergoeding die TenneT aan [eiser] moet betalen bedraagt € 12.275,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10685903 \ CV EXPL 23-5766
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A.P. van Delden,
tegen
TENNET TSO B.V.,
te Arnhem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: TenneT,
gemachtigde: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
De zaak in het kort
[eiser] heeft een perceel landbouwgrond verkocht. Op het perceel rust een gedoogplicht als bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht voor een hoogspanningsmast met bovenleiding van TenneT. [eiser] vordert in deze procedure schadevergoeding wegens waardevermindering het perceel als gevolg van de gedoogplicht.
In een tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat gewasschade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de koper van het perceel de gewasschade al jaarlijks krijgt vergoed van TenneT. Ter vaststelling van de overige schade heeft de kantonrechter een deskundige benoemd. In dit eindvonnis veroordeelt de kantonrechter TenneT tot vergoeding van de schade zoals de deskundige die heeft begroot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 maart 2024
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht, tevens wijziging van eis, met bijlage van [eiser]
- de akte na deskundigenbericht van TenneT
- de antwoordakte van TenneT
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de schade die TenneT op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht aan [eiser] moet vergoeden als gevolg van de gedoogplicht die rust op het perceel landbouwgrond dat [eiser] aan [betrokkene] heeft verkocht. Op grond van die gedoogplicht moet [betrokkene] de aanwezigheid van een hoogspanningsmast met bovenleiding op het door haar gekochte perceel dulden.
2.2.
Partijen waren het erover eens dat de schade bestaat uit de waardevermindering van het perceel op het moment dat [eiser] het perceel aan [betrokkene] heeft geleverd op 17 december 2020. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat bij de vaststelling van de schade de gewasschade buiten beschouwing moet blijven, omdat [betrokkene] die schade al jaarlijks van TenneT krijgt vergoed. De kantonrechter heeft daarom in het tussenvonnis geoordeeld dat hij de primaire vorderingen van [eiser], die uitgaan van een waardevermindering die gelijk is aan de vermindering van de koopprijs die [eiser] met [betrokkene] is overeengekomen, zal afwijzen. Het gaat nu dus alleen nog om de subsidiaire vordering van [eiser], waarin hij vordert TenneT te veroordelen tot betaling van de door de kantonrechter vast te stellen vermogensschade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling.
2.3.
Voor de begroting van de schade waarbij de gewasschade buiten beschouwing wordt gelaten, heeft [eiser] verwezen naar het rapport van zijn deskundige Molenaar, voor zover die de schade voor de extra arbeid die jaarlijks moet worden verricht vanwege de te gedogen werken heeft begroot op een bedrag van € 37.800,- en het latere rapport van zijn deskundige De Bruin, die de schade zonder gewasschade heeft begroot op een bedrag van
€ 30.000,-. TenneT heeft verwezen naar het rapport van haar deskundige Hack die de schade heeft begroot op een bedrag van € 10.270,-. Omdat de deskundigen van partijen de waardevermindering van het perceel verschillend waarderen, heeft de kantonrechter de deskundige ir. W.J. Ebbers benoemd om de schade te begroten.
2.4.
De kantonrechter heeft na overleg met partijen de deskundige gevraagd wat de waardevermindering is van het perceel op de peildatum 17 december 2020 ten gevolge van de aanwezigheid van de twee elektriciteitsmasten (masttype windrack W2S350+5, bestaande uit twee pylonen) op het perceel en de hoogspanningskabels boven het perceel. De kantonrechter heeft de deskundige daarbij verzocht de gewasschade buiten beschouwing te laten.
De begroting van de waardevermindering van het perceel door de deskundige
2.5.
De deskundige heeft in zijn rapport de waarde van het perceel per 17 december 2020 voorafgaand aan het opleggen van de gedoogplicht begroot op € 1.081.300,-. De waarde van het perceel per 17 december 2020 na de het opleggen van de gedoogplicht heeft hij begroot op € 1.073.300,-. De deskundige concludeert daarom tot een waardevermindering als gevolg van de gedoogplicht van € 8.000,-.
De eiswijziging van [eiser]
2.6.
[eiser] heeft in zijn conclusie na het deskundigenbericht zijn subsidiaire eis gewijzigd, in die zin dat hij de wettelijke rente vordert vanaf 17 december 2020,
althans vanaf 25 mei 2016[cursivering kantonrechter]. [eiser] stelt dat hij de schade vanwege waardevermindering van het perceel lijdt vanaf de datum van inwerkingtreding van de gedoogbeschikking op 25 mei 2016. Volgens [eiser] moet TenneT daarom de wettelijke rente aan hem vergoeden over de periode waarin zij de waardevermindering nog niet aan hem heeft vergoed. Tennet heeft in haar antwoordakte bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [eiser].
De kantonrechter laat de eiswijziging buiten beschouwing
2.7.
De kantonrechter zal de eiswijziging buiten beschouwing laten. Hoewel de wet een eiswijziging in beginsel toestaat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen [1] , is de kantonrechter van oordeel dat de eiswijziging van [eiser] in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. [eiser] is zelf ook steeds uitgegaan van 17 december 2020 als peildatum voor de waardevermindering van het perceel en heeft ingestemd met de vraagstelling aan de deskundige die uitgaat van die peildatum. De kantonrechter heeft daarom in het tussenvonnis in de vraagstelling aan de deskundige de peildatum van 17 december 2020 tot uitgangspunt genomen. De suggestie van [eiser] dat de deskundige bij een peildatum van 25 mei 2016 tot dezelfde waardevermindering zou zijn gekomen, vindt geen grondslag in het rapport van de deskundige. Begroting van de waardevermindering per 25 mei 2016 zou daarom alsnog aan de deskundige moeten worden voorgelegd. Omdat de deskundige zijn eindrapport al heeft opgesteld en partijen daarop hebben gereageerd, zou dat leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure.
De bezwaren van [eiser] tegen het deskundingenbericht
2.8.
[eiser] heeft bezwaren naar voren gebracht tegen de inhoud van het rapport van de deskundige en zijn conclusie waarin hij de waardevermindering van het perceel begroot op een bedrag van € 8.000,-. [eiser] heeft aangevoerd dat de deskundige in zijn rapport bij de begroting van de waardevermindering van het perceel ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verkoop van het perceel van [eiser] aan [betrokkene], waarbij partijen als redelijk handelende verkoper en koper bij het bepalen van de koopprijs rekening hebben gehouden met de gedoogplicht die op het perceel rust.
2.9.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat bij het bepalen van de schade van [eiser] ten tijde van de verkoop van zijn perceel uitgegaan moet worden van de werkelijke waarde van het perceel op dat moment, dat de verkoopprijs daarvoor een aanwijzing kan zijn, maar dat de verkoopprijs in dit geval niet doorslaggevend is. De deskundige heeft in zijn rapport opgemerkt te twijfelen aan de lagere overeengekomen verkoopprijs tussen [eiser] en [betrokkene] als rechtstreeks en onlosmakelijk gevolg van de aanwezigheid van de werken en de voortdurende gedoogplicht, maar dat dat verder niet relevant is voor zijn aanpak en taxatie. De deskundige heeft in lijn met het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis bij de begroting van de waardevermindering de werkelijke waarde van het perceel op het peilmoment tot uitgangspunt genomen en in zijn rapport gemotiveerd toegelicht welke schadecomponenten hij daarbij wel en niet in aanmerking heeft genomen. Op basis van een weging van die factoren heeft hij de waardevermindering van het perceel vervolgens begroot. De deskundige heeft naar het oordeel van de kantonrechter daarmee voldoende toegelicht hoe hij de werkelijke waarde van het perceel op het peilmoment heeft begroot en dat de tussen [eiser] en [betrokkene] overeengekomen verkoopprijs daarop niet van invloed is.
2.10.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat de deskundige ten onrechte niet is ingegaan op het rapport van zijn deskundige De Bruin. Volgens [eiser] heeft de door de kantonrechter benoemde deskundige alleen rekening gehouden met de feitelijke gevolgen van de aanwezigheid van de werken op het perceel, terwijl volgens De Bruin ook de volgende elementen de waardevermindering bepalen omdat een redelijk handelend koper bij de bepaling van de koopprijs daarmee rekening zal willen houden:
  • de aan de werken verbonden gedoogplicht en planologische gebruiksverboden en -beperkingen,
  • de aan de werken verbonden achteruitgang van de bodemkwaliteit en van de agrarische exploitatiemogelijkheden, en
  • de administratieve last die is verbonden aan het verkrijgen van een jaarlijkse gewasschadevergoeding.
2.11.
Ook daarin volgt de kantonrechter [eiser] niet. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat hij kennis heeft genomen van de hiervoor genoemde door De Bruin in aanmerking genomen elementen. [2] In zijn analyse heeft de deskundige vervolgens verschillende gebruiksbeperkingen betrokken: de doorrijhoogte (aspirant-kopers zullen hiermee in enige mate rekening houden), de beregening (aspirant-kopers zullen hiermee in enige mate rekening houden, het meeste onder de verbindingskabels), de bouwmogelijkheden (omdat ter plaatse van het tracé van de hoogspanningsverbinding geen bouwvlak is opgenomen, is er naar het oordeel van de deskundige geen aanleiding te veronderstellen dat hierdoor een waardevermindering ontstaat) en het gebruik van drones (de benodigde goedkeuring van de Inspectie Leefomgeving en Transport met aanverwante beslommeringen beschouwt de deskundige als een bestendig aan het object verbonden last).
2.12.
De gestelde achteruitgang van de bodemkwaliteit en de agrarische gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de hoogspanningsmast kan worden geacht te zijn begrepen in de gewasschade, die bij de beoordeling van de schade van [eiser] buiten beschouwing moet blijven. Daarnaast heeft de deskundige in het door hem toegepaste controlemodel de footprint van de hoogspanningsmast (5m x 2m) afgewaardeerd naar nihil en een strook daaromheen van 6m met 50%.
2.13.
Tenslotte heeft de deskundige in zijn waardering ook de ‘rompslomp ter zake het claimen van vergoeding van opbrengstderving’ betrokken. [3] In samenhang met de genoemde gebruiksbeperkingen, de gezondheidsrisico’s en procedures of beperkingen rond het gebruik van drones, concludeert de deskundige vervolgens dat het samenstel van deze elementen ertoe leidt dat het vastgoed zonder hoogspanningsverbinding een niet-significante, wat hogere waarde vertegenwoordigt dan mét hoogspanningsverbinding. Blijkens de toelichting van de deskundige heeft ook hij daarbij de overwegingen van een redelijk handelend koper tot uitgangspunt genomen, die zal kiezen voor een perceel zonder hoogspanningsverbinding als hij voor de keuze wordt geplaatst.
2.14.
Bij het voorgaande heeft de deskundige bovendien verwezen naar het rapport van Wageningen Universiteit en Research van 12 januari 2018 ‘Waarde-effect van hoogspanningsverbindingen op agrarische grond’. [4] Daarin staat onder meer het volgende:

De aanwezigheid van […] een bovengrondse verbinding en/of een hoogspanningsmast heeft op landelijke schaal geen aantoonbaar waarde-effect op het grondprijsniveau van agrarische grond. In twee situaties waarin op landelijke schaal wél een significant verschil tussen de verdeling van prijzen in de testset en de prijzen in de referentieset is aangetoond, blijkt de verklarende waarde van de aanwezigheid van de onderdelen van de hoogspanningsverbinding gering te zijn.
[…]
In een aantal regio's zijn in sommige jaren wél afwijkende gemiddelde grondprijzen én / of significante prijseffecten geconstateerd. […] In deze gebieden is echter
duidelijk geworden dot het prijsverschil maar voor een heel klein gedeelte door de
aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding wordt verklaard. De statistische analyse suggereert dat andere prijsbepalende factoren zoals kavelvorm, schaarste in de regio en ontsluiting een veel grotere verklarende waarde hebben.
Dit onderzoek vormt een nadere onderbouwing voor het door de deskundige aangenomen beperkte, niet-significante gevolg van de aanwezigheid op het perceel van de hoogspanningsmast voor de waarde van het perceel.
2.15.
Partijen zijn het met de deskundige eens dat de waardevermindering van het perceel in één bedrag kan worden getaxeerd, zonder dat die taxatie ook rekenkundig inzichtelijk wordt gemaakt. De deskundige mag zich door zijn kennis, ervaring en intuïtie laten leiden, zolang zijn gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de deskundige voldoende inzichtelijk gemaakt welke schadefactoren hij in welke mate bij zijn inschatting van de waardevermindering heeft betrokken, waardoor hij tot een waardevermindering concludeert van € 8.000,-. Die uitkomst heeft de deskundige vervolgens gecontroleerd aan de hand van een door hem vaker toegepast rekenmodel. In dat model heeft hij voor verschillende zones rond de hoogspanningsmast een schadepercentage berekend voor de door hem in aanmerking genomen schadefactoren. De deskundige heeft daarbij zelf al opgemerkt dat bij dat rekenmodel de nodige kanttekeningen zijn te plaatsen. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de berekening van de deskundige aan de hand van dat model niet geheel inzichtelijk is, maar de kantonrechter is van oordeel dat dat geen afbreuk doet aan de wijze waarop de deskundige in zijn rapport heeft toegelicht hoe hij tot de door hem getaxeerde waardvermindering is gekomen. Het door de deskundige toegepaste rekenmodel diende slechts ter controle en is daarom niet bepalend voor zijn eindconclusie, vooral ook omdat volgens de deskundige zelf daar maar een beperkte betekenis aan kan worden toegekend.
Tussenconclusie: het deskundigenrapport is voldoende inzichtelijk, de kantonrechter neemt daarom zijn conclusie over
2.16.
De conclusie van het voorgaande is dat de deskundige in zijn rapport voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan hand van de door hem relevant geachte schadefactoren de waardevermindering van het perceel ten gevolgde van de gedoogplicht heeft begroot. De deskundige heeft daarbij dezelfde schade-elementen in aanmerking genomen als de deskundigen van [eiser] en zoals die ook in het rapport van de deskundige van TenneT terugkomen. Dat de deskundige de verschillende schade-elementen anders waardeert dan de deskundigen van [eiser] en sommige elementen niet relevant acht voor de waarde, maakt niet dat niet van de bevindingen van de door de kantonrechter benoemde deskundige kan worden uitgegaan. De kantonrechter zal daarom de conclusie van de deskundige overnemen en de schade van [eiser], bestaande uit de waardevermindering van het perceel als gevolg van de gedoogplicht en de aanwezigheid van de hoogspanningsmast op het perceel, begroten op € 8.000,-.
De kantonrechter bepaalt geen nieuwe mondelinge behandeling
2.17.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter ook geen aanleiding gezien een nadere mondelinge behandeling te bepalen, zoals [eiser] heeft verzocht, om de deskundige nog nadere vragen te stellen.
De door de deskundige van TenneT begrote schade is geen ondergrens
2.18.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen grond is om de door de deskundige van TenneT begrote waardevermindering van € 10.270,- als ondergrens van de te begroten schade te beschouwen waaraan TenneT is gebonden. [eiser] heeft het aanbod van TenneT om dat bedrag te betalen niet aanvaard, waarna beide partijen hebben ingestemd met de benoeming van een deskundige voor de begroting van de schade. TenneT heeft zich vervolgens verenigd met de conclusie van de door de kantonrechter benoemde deskundige die de waardevermindering heeft begroot op € 8.000,-. Partijen hadden dus geen overeenstemming om de waardevermindering te begroten op minimaal een bedrag van
€ 10.270,-
TenneT moet ook de buitengerechtelijke kosten van juridische en deskundige bijstand van [eiser] (gedeeltelijk) vergoeden
2.19.
[eiser] heeft verder als schadevergoeding gevorderd de kosten voor deskundige en juridische bijstand die hij heeft gemaakt om een schadevergoeding van TenneT te verkrijgen. Bom heeft daarvoor de declaraties van zijn gemachtigde overgelegd, inclusief verschotten en de werkzaamheden van de deskundige De Bruin, met een totaalbedrag van
€ 26.266,63. Volgens [eiser] bedragen de kosten voorafgaand aan de procedure tot en met augustus 2023 een bedrag van € 10.563,67 (inclusief btw) en de kosten na aanvang van de procedure sinds september 2023 een bedrag van € 16.103,06 (inclusief btw).
2.20.
[eiser] heeft recht op vergoeding van deze schade voor zover hij de kosten in redelijkheid heeft moeten maken en de omvang van die kosten redelijk zijn. [5] Kosten die verband houden met de procedure en met de voorbereiding van de procedure komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die kosten vallen onder een eventuele proceskostenveroordeling. [eiser] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke kosten betrekking hebben op de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten. De door hem gemaakte scheiding in de declaraties van zijn gemachtigde per september 2023 biedt daarvoor een onvoldoende aanknopingspunt. De dagvaarding is immers al uitgebracht op 10 juli 2023 en ook daarvoor zullen er al werkzaamheden zijn verricht te voorbereiding van de procedure.
2.21.
De kantonrechter acht het wel aannemelijk dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt om een schadevergoeding van TenneT te verkrijgen. Bij gebreke aan concrete aanknopingspunten om die schade vast te stellen, begroot de kantonrechter die kosten aan de hand van Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zoals TenneT heeft voorgesteld. Op basis van de hoofdsom van € 8.000,- die de kantonrechter zal toewijzen, komt dat neer op een bedrag van € 775,-.
2.22.
Daarnaast acht de kantonrechter het redelijk dat TenneT de kosten van de deskundige De Bruin vergoedt. De kantonrechter zal daarbij aansluiten bij het door TenneT voorgestelde bedrag van € 3.500,-, omdat dat bedrag in verhouding tot de toe te wijzen hoofdsom zonder meer redelijk is.
Conclusie: TenneT moet aan [eiser] een bedrag van € 12.275,- aan schadevergoeding betalen
2.23.
De kantonrechter zal dus de vordering tot schadevergoeding van [eiser] toewijzen tot een bedrag van (8.000 + 775 + 3.500 =) € 12.275,-. De wettelijke rente zal de kantonrechter toewijzen over de hoofdsom van € 8.000,-, zoals gevorderd met ingang van 17 december 2020.
Iedere partij moet de eigen proceskosten betalen
2.24.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] door de opgelegde gedoogplicht genoodzaakt was om deze procedure te beginnen, omdat TenneT voorafgaand aan de procedure slechts bereid was een bedrag van € 1.500,- aan hem te vergoeden. Aan de andere kant wijst de kantonrechter een groot deel van de vordering van [eiser] af. In die omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De kosten van de deskundige zijn voor rekening van TenneT
2.25.
Ook de kosten van de deskundige Ebbers die TenneT (in zijn geheel) heeft voorgeschoten, blijven voor rekening van TenneT. In de omstandigheid dat [eiser] het (hogere) aanbod van TenneT niet heeft aanvaard, waarna de kantonrechter een deskundigenonderzoek heeft bevolen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [eiser] in de kosten van het deskundigenonderzoek te veroordelen, zoals TenneT heeft bepleit. Het stond [eiser] vrij om het aanbod van TenneT niet te aanvaarden en een vonnis van de kantonrechter te vragen. Het stond niet op voorhand vast dat het aanbod van TenneT een redelijk aanbod was. Dat is pas gebleken na het rapport van de door de kantonrechter benoemde deskundige.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn gevorderde verklaring voor recht,
3.2.
veroordeelt TenneT tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 12.275,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 8.000,-, met ingang van 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Paragraaf 7.1 van het deskundigenrapport
3.Pagina 19 van het deskundigenrapport
4.Pagina 17 van het deskundigenrapport.
5.Artikel 6:96 lid 2, onder b en c van het Burgerlijk Wetboek (BW)