ECLI:NL:RBNHO:2025:10901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
15.124423.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van poging tot ontploffing en brandstichting in Alkmaar met bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en brand bij een woning in Alkmaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de gedragingen van de verdachte voldoende gericht waren op de voltooiing van het strafbare feit van brandstichting of ontploffing. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

De rechtbank legde de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 100 uren opgelegd, subsidiair 50 dagen hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 9 september 2025, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.124423.24 (P)
Uitspraakdatum: 23 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich op 4 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
-
primair:het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en brand bij de woning aan de [A straat] in Alkmaar;
- s
ubsidiair:medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het veroorzaken van een ontploffing en brand bij de woning aan de [A straat] in Alkmaar.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verdachte degene is geweest die de explosieven bij de woning heeft geplaatst.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit, omdat de opzet van de verdachte niet gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing, maar op een bedreiging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de verdachte van het primair ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primaire feit (medeplegen poging tot brandstichting)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandighedenDe rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast.
De [medeverdachte A] heeft op 2 februari 2024 de [medeverdachte B] de opdracht gegeven om tegen betaling vuurwerk-brandstof-combinaties (VBC’s) bij een woning in Alkmaar te plaatsen. [medeverdachte B] heeft deze opdracht aanvaard en heeft daarop de verdachte ingeschakeld als uitvoerder. De verdachte heeft zich tegen betaling bereid verklaard de VBC’s voor de woning te plaatsen. [medeverdachte B] heeft met [de verdachte] via Snapchat gecommuniceerd over het verkrijgen van materialen voor de VBC’s. [medeverdachte A] heeft [medeverdachte B] via Snapchat laten weten waar hij cobra’s kon ophalen.
Op 4 februari 2024 heeft [medeverdachte B] de cobra’s vervolgens opgehaald in Amsterdam waarna hij eigenhandig twee cobra’s aan twee flessen wasbenzine heeft vastgeplakt. Diezelfde avond heeft [medeverdachte B] met zijn auto de verdachte opgehaald in Utrecht. De VBC’s bevonden zich in een plastic tas in de auto. [medeverdachte B] en de verdachte zijn vervolgens samen naar Alkmaar gereden. Op enig moment is de verdachte uit de auto gestapt en heeft hij twee VBC’s voor de voordeur van de woning aan de [A straat] neergezet. Daarna is hij met versnelde pas weggelopen.
Poging tot ontploffing: begin van uitvoering?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of voornoemde handelingen van de uitvoerders een strafbare poging tot het teweegbrengen van een ontploffing dan wel het veroorzaken van brandstichting opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarvan is sprake in het geval de door de verdachte(n) verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een begin van uitvoering, komt het aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Een belangrijke beoordelingsfactor daarbij is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij een poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele andere deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
Voor de beoordeling of in deze zaak sprake is van een begin van uitvoering acht de rechtbank het volgende van belang.
Vast staat dat de verdachte twee VBC’s voor de deur van de [A straat] in Alkmaar heeft gezet. Hij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris (RC) verklaard geen aansteker of lucifers bij zich te hebben gehad. [medeverdachte B] heeft bij de RC verklaard dat de aansteker in de auto is achtergebleven en dat de verdachte niet van plan was om de VBC’s aan te steken. Voor het bewijs dat sprake is van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing of het veroorzaken van brandstichting moet in ieder geval komen vast te staan dat de uitvoerder een vuurbron of ander ontstekingsmechanisme bij de hand had om de explosie tot stand te brengen. Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting van 9 september 2025 kan echter niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte, op het moment dat hij de VBC’s voor de woning in de [A straat] plaatste, een dergelijk middel voorhanden had. Ook is niet gebleken dat de VBC’s spontaan vlam konden vatten of ontploffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet bewezen worden dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van het strafbare feit van brandstichting of ontploffing. Een strafbare poging tot ontploffing of brandstichting kan daarom niet bewezen worden. Dat brengt mee dat ook niet bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken was bij die strafbare poging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van subsidiair ten laste gelegd feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 februari 2024 in Alkmaar tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting bij het pand gelegen aan de [A straat] waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten twee zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinaties, te weten een explosief (een cobra 6) en een fles met snel ontbrandende vloeistof waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en waarmee brand kan worden gesticht en een auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
- medeplegen van voorbereiding van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
- een locatieverbod voor Alkmaar;
- een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte B] , [medeverdachte A] en [medeverdachte C] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte, en (daarmee) met zijn kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid. Daarbij is de verdachte first offender en is hij na dit incident niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Hij heeft zich de afgelopen tijd in positieve zin ontwikkeld, in die zin dat hij bezig is met de afronding van zijn studie en inmiddels een baan heeft gevonden. De raadsman heeft verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 46 dagen met aftrek en daarbij eventueel een aanvullende voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing. Het aantal explosies met VBC’s met het kennelijke doel personen te intimideren is de laatste jaren ernstig toegenomen.
Dit feit is begaan in een periode waarin bij meerdere woningen in Alkmaar ontploffingen plaatsvonden. Dergelijke incidenten hebben een enorme impact op de direct betrokkenen en omwonenden, maar ook meer in het algemeen op de stad Alkmaar en haar inwoners. Onder andere tijdens bewonersbijeenkomsten is gebleken dat veel inwoners erg bang zijn. Dit soort feiten leiden tot ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid en maken een grote inbreuk op de rechtsorde. Als gevolg van de ontploffingen en pogingen daartoe zijn meerdere locaties in Alkmaar aangewezen als veiligheidsrisicogebied en is ingezet op permanent cameratoezicht op en observatie van de betreffende woningen. Alle daarmee samenhangende hoge kosten komen voor rekening van de samenleving. De verdachte heeft met zijn gedrag aan deze gevoelens van onveiligheid een bijdrage geleverd. Daarbij heeft hij zich laten leiden door geldelijk gewin, met grove veronachtzaming van de voor de hand liggende belangen en gevoelens van de bewoners van de betreffende woning, omwonenden en overige inwoners van Alkmaar.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Het strafblad van de verdachte weegt daarom niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 26 juni 2024 en 28 augustus 2025. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij schat het recidiverisico laag in. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat door de (positieve) ontwikkeling bij de verdachte interventies of toezicht niet nodig worden geacht.
Op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal mede daarom een lagere straf opleggen dan is gevorderd.
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte redenen hiervan af te wijken. De verdachte heeft op jonge leeftijd 50 dagen in voorarrest gezeten. Uit de adviezen van de reclassering en wat er op de zitting is verklaard, blijkt dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Detentie zal die positieve ontwikkeling mogelijk tenietdoen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen moet worden opgelegd, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank is van oordeel dat dit voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voor een locatieverbod en een contactverbod, zoals gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies geen aanleiding. Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van het feit te benadrukken, een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis als de verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht..

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam A] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf 4 februari 2024, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Als de schade die het gevolg is van een gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (hier: voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing) nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wet boek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de in artikel 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van zo’n aantasting is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij geen objectieve gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vraag is dan of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan (in de vorm van geestelijk letsel of anderszins) voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel goed invoelbaar is dat het bewezenverklaarde feit gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij, kan niet worden vastgesteld dat de aard van de normschending door de verdachte (voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning van de benadeelde partij) in het licht van de concrete omstandigheden van deze zaak (waarbij in ieder geval ook relevant is dat die woning reeds eerder was gesloten in verband met vergelijkbare incidenten) meebrengt dat psychisch letsel of andere schade als gevolg van het handelen door de verdachte zozeer voor de hand ligt dat schade in de vorm van een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Voor zover dus al sprake is van schade in de vorm van aantasting in de persoon op andere wijze, staat niet vast die schade in zijn gehele omvang het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft daar, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdachte, in ieder geval onvoldoende voor gesteld.
De conclusie moet daarom zijn dat de benadeelde partij de door haar gestelde immateriële schade vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd. Nader debat op dit punt zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren, zodat zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 46, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
HONDERD (100) DAGEN,met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
vijftig (50) dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met de navolgende personen:
- [medeverdachte A] , geboren op [geboortedatum A] te [geboorteplaats A] ;
- [medeverdachte B] , geboren op op [geboortedatum B] te [geboorteplaats B] ;
- [medeverdachte C] , geboren op [geboortedatum C] te [geboorteplaats C] .
 zich gedurende de proeftijd niet in Alkmaar bevindt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
HONDERD (100) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
vijftig (50)dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [naam A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslist dat de verdachte en de benadeelde ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2025.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners
te duchten was met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of
- een of meerdere zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie(s), te weten (een fles met) snel ontbrandende vloeistof en/of een (daar aan vastgemaakt) explosief (een cobra 6) heeft gefabriceerd en/of
- met voornoemde vuurwerk-brandstof-combinatie naar de woning aan de [A straat] is gelopen en/of (vervolgens)
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie(s) voor de deur van voornoemd pand heeft neergezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 4 februari 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en/of brandstichting in/bij het pand gelegen aan de [A straat] waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een of meerdere zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie(s), te weten een explosief (een cobra 6) en/of (een fles met) snel ontbrandende vloeistof waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en/of waarmee brand kan worden gesticht en/of een auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.