ECLI:NL:RBNHO:2025:10889

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
15.152170.24 en 13.067102.22 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake het medeplegen van ontploffingen en het voorhanden hebben van professioneel knalvuurwerk in Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2025 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het medeplegen van ontploffingen bij woningen in Alkmaar en het voorhanden hebben van professioneel knalvuurwerk. De feiten vonden plaats op 1 februari 2024, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij twee incidenten waarbij explosieven werden gebruikt. De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel gevorderd. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis besloten om de stukken in handen van de officier van justitie te stellen, zodat de reclassering kan rapporteren over mogelijke alternatieven voor de PIJ-maatregel. De rechtbank acht het noodzakelijk om op basis van volledige en recente informatie te beslissen over de vraag of de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij opdracht heeft gekregen om explosies te veroorzaken en heeft daarbij instructies gegeven aan de uitvoerders. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van medeplegen, gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank heeft de zaak heropend om nadere informatie van de reclassering te verkrijgen over mogelijke alternatieven voor de PIJ-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.152170.24 en 13.067102.22 (tul)
Uitspraakdatum: 23 september 2025
Tegenspraak
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Almelo.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.W.J. van Galen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich op 1 februari 2024 heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
Feit 1:medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [A-straat] in Alkmaar (primair), dan wel (subsidiair) medeplichtigheid aan dit feit;
Feit 2:medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres B] in Alkmaar (primair), dan wel (subsidiair) medeplichtigheid aan dit feit;
Feit 3: voorhanden hebben van twee stuks professioneel knalvuurwerk (Cobra 6).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel “levensgevaar en/ of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander” omdat dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Op de verweren van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen, die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair
3.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Inleiding
In de nacht van 1 februari 2024 vonden kort na elkaar twee incidenten plaats in Alkmaar. Het eerste incident vond plaats bij de woning aan de [A-straat]. Even na middernacht ontving de politie de melding dat de bewoners van de woning met nummer [A] een harde knal hadden gehoord. Op beelden van de bewakingscamera van de woning was te zien dat kort voor de melding een persoon in de voortuin van de woning stond met in zijn handen een tegel en een fles. De persoon zette de fles in de voortuin neer, haalde een voorwerp uit zijn broekzak en bukte voorover alsof hij de fles probeerde aan te steken. Daarna gooide de persoon de tegel richting de ruit en raakte de tegel het kozijn. Nadat de persoon even twijfelachtig heen en weer liep in de tuin, liep de persoon naar de fles en rende daarmee weg. In de grond waar de fles had gestaan en was omgevallen voordat de persoon die oppakte en ermee wegrende, werden later stoffen van een ontbrandbare vloeistof, zoals lampolie, gevonden.
Ongeveer tien minuten na de melding over het incident in de [A-straat] ontving de politie een tweede melding over een harde knal. Dit keer kwam de melding van bewoners aan de [B straat]. Het bleek dat de onderste ruit naast de voordeur van de woning aan de [adres B] was verbroken. Op de grond voor de voordeur en de woning lagen onder andere glasscherven en restanten van een zwarte ballon. Op de stoep en een parkeerplaats voor de woningen met de nummers [perceel B] en [perceel C] vonden politieagenten restanten van een ontplofte Cobra, een spoor van vloeistof naar een kapotte fles met (wat later bleek) lampolie en een niet-ontplofte Cobra. Verderop in de straat vond de politie verder
nog restanten van een fles met (wat later bleek) eveneens een ontbrandbare vloeistof, zoals lampolie. Op beelden van de cameradeurbel van de woning aan de [adres B] was te zien dat een persoon kort voor de melding iets bij de voordeur neerzette en diverse pogingen deed om dit aan te steken, terwijl de persoon met de andere hand een mobiele telefoon vasthield. Nadat het aansteken van het voorwerp was gelukt, kwam rook omhoog langs de camera en rende de persoon weg. Direct na de harde knal die volgde, zag een buurtbewoner een jongen wegrennen vanaf de [B straat] en als passagier instappen in een auto, waarna deze auto direct met gedempte lichten was weggereden.
De politie heeft direct onderzoek gedaan naar de weggereden auto. Het bleek dat medeverdachte [medeverdachte A] ten tijde van de feiten de bestuurder van deze auto was. De persoon die was te zien op de camerabeelden van zowel de woning aan de [A-straat] als de woning aan de [adres B] bleek later medeverdachte [medeverdachte B] te zijn geweest.
Betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij via via de opdracht heeft ontvangen om explosies te veroorzaken aan de [A-straat] en de [B straat]. De verdachte heeft vervolgens iemand benaderd om de explosies uit te laten voeren. Daarop is [medeverdachte A] in beeld gekomen als de bestuurder van de auto die de [medeverdachte B] naar de adressen zou rijden. De verdachte heeft zijn opdrachtgever geïnformeerd dat hij een ‘driver’ had geregeld. Ook heeft de verdachte bij zijn opdrachtgever nagevraagd hoe de beloning voor de uitvoerders zou worden afgehandeld en heeft hij [medeverdachte A] hierover vervolgens geïnformeerd. Daarnaast heeft de verdachte de cobra’s geregeld die zijn gebruikt bij de incidenten. De avond voorafgaand aan de incidenten heeft de verdachte in persoon met [medeverdachte A] gesproken en aan hem de adressen gegeven waar de explosies zouden moeten plaatsvinden. Ook heeft hij aan [medeverdachte A] verteld waar hij de cobra’s kon ophalen en met behulp van een foto (screenshot) geadviseerd over de aanschaf van brandversnellende middelen. Na de incidenten heeft [medeverdachte A] de verdachte op de hoogte gesteld over het resultaat daarvan.
3.3.2.2 Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of voornoemde betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot ontploffing aan de [A-straat] en de geslaagde ontploffing aan de [adres B] kan worden gekwalificeerd als die van een medepleger.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is volgens de Hoge Raad slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte heeft de verkregen opdracht uitgezet, heeft instructies gegeven aan de uitvoerder(s), heeft onmiddellijk voorafgaand aan de explosies de adressen verstrekt waar het moest gebeuren, explosieven geregeld en aan een van de uitvoerders verstrekt en is door die uitvoerder op de hoogte gehouden van het resultaat van de geplande ontploffingen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee een bijdrage heeft geleverd van zodanig gewicht in de voorbereiding, aansturing en uitvoering van de incidenten aan de [A-straat] en [B straat] dat van medeplegen sprake is. De stelling van de verdediging dat de verdachte slechts als medeplichtige kan worden gekwalificeerd, omdat hij alleen tussenpersoon was, houdt, gelet op het vastgestelde handelen van de verdachte, geen stand. De omstandigheid dat hij een tussenpersoon was, staat niet in de weg aan de conclusie dat zijn bijdrage aan de incidenten, zoals hiervoor beschreven, van voldoende gewicht was.
Gevaarzetting
Tot slot zal de rechtbank stilstaan bij de vraag van welk gevaar sprake zou zijn geweest als in de woning aan de [A-straat] een ontploffing had plaatsgevonden en welk gevaar als gevolg van de ontploffing bij de [adres B] is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat bij voltooiing van het voorgenomen handelen naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning aan de [A-straat] te duchten was. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de inhoud van de vakbijlage van het NFI volgt dat bij het ontsteken van een vuurwerk brandstof combinatie onder andere het risico ontstaat op een drukgolf, scherfwerking en gevaar dat samenhangt met de brandstof (waaronder het ontstaan van brand). De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de bevindingen van het forensisch onderzoek bij en in de woning aan de [A-straat] en de omstandigheid dat de bewoners ten tijde van het feit in de woning aanwezig waren en lagen te slapen. Onder deze omstandigheden was naar algemene ervaringsregels levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [A-straat] voorzienbaar.
Uit forensisch onderzoek dat bij de woning aan de [adres B] is verricht, blijkt dat als gevolg van de ontploffing bij de voordeur van die woning materiële schade is ontstaan en dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit dat onderzoek is niet gebleken van potentieel (levens)gevaar voor andere personen dan de medeverdachte. Omdat het dossier geen aanwijzingen bevat voor potentieel (levens)gevaar voor andere personen, zal de verdachte voor feit 2 primair van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
hij op 1 februari 2024 in Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A-straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten aanwezigen in het pand aan de [A-straat] te duchten was,
heeft samengewerkt met één of meer van die mededaders die met dat opzet
- met een auto naar Alkmaar zijn gereden en/of
- met een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten een fles met snel ontbrandende vloeistof en een explosief (een cobra) naar de woning aan de [A-straat] zijn gelopen en/of
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie in de nabijheid van voornoemd pand heeft neergezet en/of
- een tegel tegen voornoemde woning hebben gegooid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primairhij op 1 februari 2024 in Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een pand (woning), gelegen aan de [adres B] te Alkmaar, door bij voornoemd pand een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten een explosief (een cobra 6) en een flesje met snel ontbrandende vloeistof tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een pand gelegen aan de [adres B] te Alkmaar en de in voornoemd pand aanwezige goederen te duchten was;
Feit 3hij op 15 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk twee stuks knalvuurwerk (Cobra 6) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Om taalkundige redenen heeft de rechtbank de bewezenverklaring van feit 1 primair anders geformuleerd dan in de tenlastelegging. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 3:opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd, inhoudende een locatieverbod voor de gemeente Alkmaar en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte D], [medeverdachte A] en [medeverdachte B]. Daarbij heeft hij twee weken vervangende jeugddetentie per overtreding, alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen gevorderd.
Tenslotte heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de onder parketnummer 13.067102.22 opgelegde voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) en de verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van zes maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om het jeugdstrafrecht toe te passen, zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft hij verzocht de op te leggen jeugddetentie te matigen en gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman primair verzocht een tussenvonnis te wijzen zodat de reclassering kan onderzoeken of een behandeltraject via De Catamaran, zoals in het rapport van Forensisch Maatwerk is geadviseerd, een alternatief is voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. Het uitvoeren van een dergelijke maatregel dient als ultimum remedium te worden gezien. Daarbij is het advies van de reclassering over de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel gedateerd (i.c. van 24 oktober 2024) en werd de opdracht tot een update van dit rapport door de officier van justitie ingetrokken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er op dit moment onvoldoende actuele informatie aanwezig is om de beslissing van de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel weloverwogen te kunnen maken.
Subsidiair heeft hij verzocht om de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel zo snel mogelijk te laten plaatsvinden.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie af te wijzen, dan wel de proeftijd daarvan te verlengen.
6.3
Oordeel van de rechtbank en heropening onderzoek
De rechtbank heeft op de zitting van 9 september 2025 de zaak inhoudelijk behandeld en op dezelfde dag het onderzoek gesloten. Tijdens de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank gebleken dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht ten aanzien van de oplegging van een sanctie en de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het strafblad van de verdachte van 26 maart 2025 blijkt dat hij op 9 november 2023 onherroepelijk is veroordeeld vanwege een soortgelijk feit tot een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank destijds bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder het meewerken aan een behandeling bij De Waag en een avondklok.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 oktober 2024. Uit dit rapport volgt onder meer dat er zorgen en risico’s zijn op het gebied van het sociale netwerk van de verdachte, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. Daarbij wordt verwezen naar NIFP-onderzoeken uit 2023, waaruit blijkt dat de verdachte een beperkt probleemoplossend vermogen heeft, dat hij moeilijkheden ondervindt bij het overzien van (lange termijn) gevolgen en dat sprake is van beïnvloedbaarheid (passend bij zwakbegaafdheid). De reclassering gaat in haar rapport in op de veroordeling van 9 november 2023 en het justitieel kader waarbinnen de jeugdreclassering toen handelde. Zij vermeldt dat meerdere pogingen tot gedragsverandering binnen een ambulant kader niet het gewenste effect hebben bereikt. De behandeling bij De Waag werd in februari 2024 gestopt, omdat bij de verdachte geen probleembesef werd gezien en er niet gewerkt kon worden aan doelen. Ondanks dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel als waarschuwing boven zijn hoofd hing, bleef de verdachte de grenzen opzoeken met betrekking tot de avondklok en had hij contact met mensen over wie hij geen openheid gaf. De reclassering ziet geen meerwaarde om opnieuw binnen een voorwaardelijk kader met de verdachte te werken aan gedragsverandering. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Om de risico’s te verminderen, moet de verdachte naar inschatting van de reclassering een langdurige en intensieve behandeling en begeleiding ondergaan, die het beste kan plaatsvinden in een voor hem duidelijk en strak kader en waarbij er minder kans is op onttrekking. Voorkomen moet worden dat hij opnieuw wordt blootgesteld aan verleidingen en/of negatieve sociale contacten, zodat hij zich volledig kan focussen op zichzelf en de behandeling/gedragsverandering. Het advies luidt, naast toepassing van het jeugdstrafrecht, aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Tot slot geeft de reclassering aan dat ook andere opties dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn onderzocht, maar dat deze niet zijn gevonden.
De reclassering heeft per e-mail van 13 januari 2025 aan de officier van justitie bevestigd dat zij geen alternatieven ziet voor het opleggen van de PIJ-maatregel. Samenvattend werd geconcludeerd dat er op grond van de geschiedenis van de verdachte, zijn houding, zijn gedrag, zijn leeftijd en de noodzakelijke behandeling, onvoldoende mogelijkheden werden gezien om opnieuw een plan van aanpak op te stellen bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank heeft ter terechtzitting voornoemde reclasseringsmedewerker als deskundige gehoord. Zij heeft haar advies toegelicht en gehandhaafd. De rechtbank heeft ter terechtzitting ook [deskundige A] van de William Schrikkerstichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als deskundige gehoord. Zij heeft het advies van de reclassering onderschreven.
Uit dit vonnis volgt dat de verdachte in de proeftijd behorende bij de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Daarnaast is een ambulante behandeling bij De Waag en vervolgens een klinische behandeling bij het Forensisch Centrum voor Adolescenten niet van de grond gekomen vanwege het gedrag van de verdachte. Gelet hierop heeft de verdachte zich niet gehouden aan de voorwaarden van de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit betekent dat de vordering tenuitvoerlegging in beginsel voor toewijzing vatbaar is. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de tenuitvoerlegging proportioneel en subsidiair is. De PIJ-maatregel is de zwaarste maatregel in het jeugdstrafrecht en is een ultimum remedium. Met de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel moet dus terughoudend worden omgegaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte een klinische behandeling ondergaat. De vraag is in welk kader dit dient plaats te vinden. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden ten tijde van het opstellen van het reclasseringsrapport op 24 oktober 2024 inmiddels zijn gewijzigd. De verdachte heeft immers tijdens een aanvullend verhoor bij de politie op 17 december 2024 en ter terechtzitting openheid van zaken gegeven over zijn rol in de bewezenverklaarde feiten. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting nadrukkelijk aangegeven gemotiveerd te zijn om behandeling te ondergaan. De officier van justitie heeft, ondanks de destijds bekend geworden gewijzigde proceshouding van de verdachte, in april 2025 de opdracht tot het laten opstellen van een aanvullend reclasseringsadvies geannuleerd. Hoewel aan de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in november 2023 een uitgebreid advies van de deskundigen ten grondslag lag, hebben bovenstaande nieuwe omstandigheden in de totstandkoming daarvan geen onderdeel uitgemaakt. Bovendien is het advies gebaseerd op één gesprek met de verdachte.
De rechtbank acht het, gelet op het verstrekkende karakter van de PIJ-maatregel, noodzakelijk op basis van volledige en recente informatie te beslissen over de vraag of tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ voldoet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Alternatieven voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel om de verdachte adequaat te behandelen, moeten worden onderzocht. Dit heeft de reclassering weliswaar gedaan, maar zoals hiervoor overwogen zijn de omstandigheden sindsdien op belangrijke punten gewijzigd. Aannemelijk is dat zowel een gewijzigde proceshouding als een ten positieve gewijzigde motivatie mee te werken aan een behandeling en het opstellen van een delictanalyse van bepalende invloed kunnen zijn op de vraag of alternatieven voor de PIJ-maatregel tot de mogelijkheden behoren. De rechtbank wordt in dit idee gesterkt nu de reclassering in haar e-mail van 13 januari 2025 onder meer het gedrag en de houding van de verdachte als factoren heeft meegewogen in haar advies.
Concluderend acht de rechtbank het op grond van het voorgaande noodzakelijk om nader voorgelicht te worden door de reclassering over mogelijke alternatieven voor de PIJ-maatregel waarbij de gewijzigde omstandigheden worden meegenomen, zodat de rechtbank vervolgens in staat is om op basis van een geactualiseerd advies van de reclassering een verantwoorde afweging te maken over de strafmaat en de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank zal in afwachting van nadere voorlichting door de reclassering het onderzoek ter terechtzitting heropenen en schorsen. Alle overige beslissingen, waaronder ook die op de vorderingen van de benadeelde partijen, zullen worden aangehouden tot het eindvonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Heropent het onderzoek ter terechtzitting en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, maar niet langer dan voor een periode van drie maanden.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde de reclassering te laten rapporteren over mogelijke alternatieven voor de PIJ-maatregel en de wijze waarop en binnen welke termijn bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel de verdachte in dat justitieel kader kan worden geplaatst.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte, met tijdige kennisgeving aan de raadsman, tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Beveelt dat de benadeelde partijen de dag en het tijdstip van de volgende zitting schriftelijk wordt medegedeeld.
Beveelt de oproeping van de reclasseringsmedewerker die als rapporteur betrokken zal zijn bij de hiervoor bedoelde nadere rapportage, tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. V.J.A. de Weerd, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2025.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A-straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners te duchten was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of
- met een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten (een fles met) snel ontbrandende vloeistof en/of een explosief (een cobra en/of een rookbom) naar de woning aan de [A-straat] is gelopen en/of (vervolgens)
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie voor de deur/in de nabijheid van voornoemd pand heeft neergezet en/of (vervolgens)
- een tegel tegen voornoemde woning heeft gegooid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair
een of meer anderen op of omstreeks 1 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A-straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners te duchten was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of
- met een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten (een fles met) snel ontbrandende vloeistof en/of een explosief (een cobra 6 en/of een rookbom) naar de woning aan de [A-straat] is gelopen en/of (vervolgens)
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie voor de deur van voornoemd pand heeft neergezet en/of (vervolgens)
- een tegel tegen voornoemde woning heeft gegooid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij het plegen van welk voorgenomen misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- het plan van aanpak en/of de wijze van communicatie (mede) te bepalen/af te stemmen/te coördineren en/of het doorgeven van informatie/instructies en/of
- een of meer personen te zoeken/benaderen voor de uitvoering van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing en/of
- het (al dan niet door tussenkomst van anderen) verstrekken van cobra’s/explosieven ten behoeve van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing;
Feit 2 primairhij op of omstreeks 1 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij een pand
(woning), gelegen aan de [adres B] te Alkmaar door bij voornoemd pand een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten een explosief (een rookbom en/of cobra 6) en/of (een flesje met) snel ontbrandende vloeistof tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een pand gelegen aan de [adres B] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) te duchten was;
Feit 2 subsidiair
een of meer anderen op of omstreeks 1 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij een pand (woning), gelegen aan de [adres B] te Alkmaar door bij voornoemd pand een zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie, te weten een explosief (een rookbom en/of cobra 6) en/of (een flesje met) snel ontbrandende vloeistof tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een pand gelegen aan de [adres B] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) te duchten was
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- het plan van aanpak en/of de wijze van communicatie (mede) te bepalen/af te stemmen/te coördineren en/of het doorgeven van informatie/instructies en/of
- een of meer personen te zoeken/benaderen voor de uitvoering van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing en/of
- het (al dan niet door tussenkomst van anderen) verstrekken van cobra’s/explosieven ten behoeve van de voornoemde (poging tot) brandstichting en/of het teweegbrengen van de ontploffing;
Feit 3hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, twee, althans één of meer, stuks knalvuurwek (Cobra 6), in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen.