ECLI:NL:RBNHO:2025:10838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
C/15/348392 / FA RK 24-339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en toedeling van goederen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2025 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft de aandelen in een vennootschap aan de man toegedeeld en andere goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man. De rechtbank heeft daarbij geconstateerd dat de man weigerachtig is geweest om aan zijn informatieplicht te voldoen, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij probeert de waarheid over de waarde van de te verdelen goederen te verhullen. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, gedateerd 31 januari 2025 en 23 mei 2025, al diverse beslissingen genomen over de echtscheiding, de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft de man ook verplicht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een deskundigenonderzoek en om de behandeling van vermogensbestanddelen in Turkije aan te houden afgewezen, omdat de man zijn informatieplicht niet is nagekomen. De rechtbank heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om de voormalige echtelijke woning over te nemen, mits de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man een bedrag van € 176.000,- aan de vrouw moet vergoeden in verband met de verkoop van onroerend goed in Turkije. De rechtbank heeft de verdeling van de bankrekeningen en de draagplicht voor schulden vastgesteld, waarbij de man in de onderlinge verhouding tot de vrouw geheel draagplichtig is voor de schulden van partijen, behoudens hypothecaire leningen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/348392 / FA RK 24-339
Beschikking d.d. 22 september 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I. Mercanoglu, gevestigd te Almelo.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak zijn eerder beschikkingen afgegeven op 31 januari 2025 en 23 mei 2025. Voor een weergave van het verloop van de procedure, de feiten tot de datum van deze beschikkingen, de verzoeken en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de inhoud daarvan.
1.2.
In de beschikking van 31 januari 2025 heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
  • een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld;
  • bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de voormalige echtelijke woning aan [adres] te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
  • bepaald dat de man met ingang van 31 januari 2025 bij vooruitbetaling een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 836,00 per maand aan de vrouw dient te betalen;
  • bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand bij vooruitbetaling een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 8.206,00 per maand aan de vrouw dient te betalen;
  • de wijze van verdeling van de auto van het merk [merk] met kenteken [kenteken] als volgt gelast: de auto wordt aan de vrouw toebedeeld tegen de nog te taxeren waarde, onder de verplichting om de helft van deze waarde aan de man te vergoeden gelijktijdig met het afrekenen van de waarde van de aandelen van de vennootschappen;
  • de wijze van verdeling van de inhoud van de drie kluizen in Nederland en de drie kluizen bij banken in Turkije als volgt gelast: partijen dienen de kluizen in hun beider aanwezigheid open te (laten) maken en de inhoud van de kluizen bij helfte te verdelen;
  • vastgesteld dat de sieraden wegens verknochtheid eigendom zijn van de vrouw en dat de vrouw de helft van de nog te taxeren waarde van de sieraden aan de man dient te vergoeden gelijktijdig met het afrekenen van de waarde van de aandelen van de vennootschappen;
  • het verzoek van de vrouw op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgewezen;
  • partijen bevolen om uiterlijk op 14 maart 2025 de onder overwegingen 2.13.22, 2.13.27, 2.13.33 en 2.13.36 en 2.13.38 genoemde informatie, stukken en nadere toelichting te overleggen en partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 11 april 2025 schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij is overgelegd;
  • de behandeling van de zaak voor het overige pro forma aangehouden tot en met 11 april 2025.
1.3.
In de beschikking van 23 mei 2025 heeft de rechtbank
  • de vrouw in de gelegenheid gesteld om zich binnen vier weken na deze beschikking schriftelijk uit te laten over de mogelijke gevolgtrekkingen door de rechtbank;
  • de man in de gelegenheid gesteld om zich binnen vier weken na ontvangst van de reactie van de vrouw schriftelijk uit te laten over de mogelijke gevolgtrekkingen door de rechtbank.
1.4.
Nadien heeft de rechtbank ontvangen:
  • de brief van de vrouw van 9 juni 2025, ingekomen op 11 juni 2025;
  • de brief van de man van 18 juli 2025, ingekomen op 18 juli 2025.
1.5.
De rechtbank zal thans een eindbeschikking wijzen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Inleiding
2.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij partijen in de beschikking van 31 januari 2025 in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over een aantal onderwerpen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Daarbij heeft de rechtbank partijen, gelet op de proceshouding van de man tot dat moment, erop gewezen dat als zij zonder gerechtvaardigde reden weigeren stukken te overleggen of onjuiste/onvolledige informatie verstrekken de rechtbank daaruit op grond van de artikelen 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht. De rechtbank heeft geconstateerd dat de man zich nadien niet heeft uitgelaten over de gestelde vragen in de beschikking van 31 januari 2025 en dat hij de verzochte informatie en stukken niet volledig heeft verstrekt.
2.1.2.
In de beschikking van 23 mei 2025 heeft de rechtbank uit het feit dat de man meermalen weigerachtig is geweest om aan zijn wettelijke informatieplichten en bevel van de rechtbank te voldoen onder verwijzing naar de artikelen 21 en 22 Rv de gevolgtrekking gemaakt dat de man probeert de waarheid over de waarde van de te verdelen goederen (in zijn voordeel) te verhullen. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank in die beschikking haar voornemen ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap kenbaar gemaakt en partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. De man lijkt in zijn brief van 18 juli 2025 alsnog antwoord te geven op (een deel van) de vragen die de rechtbank in haar beschikking van 31 januari 2025 heeft gesteld. Na de beschikking van 23 mei 2025 is dat echter een gepasseerd station. Het zou leiden tot strijd met de goede procesorde als de rechtbank op basis van deze laatste brief van de man alsnog zou overgaan tot het gelasten van een gerechtelijk deskundigenonderzoek. De rechtbank zal dat dan ook niet doen.
2.2.
N.a.v. het standpunt van de man
2.2.1.
De man heeft zijn brief van 18 juli 2025 aangegrepen om de rechtbank te vragen alsnog af te zien van haar voornemen om - in de woorden van de man - de vrouw alle activa toe te delen en de man te belasten met de onderneming en de schulden. Een dergelijke verdeling is in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in de artikelen 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo. 3:166, tweede lid BW en leidt tot een materieel onevenwichtige uitkomst, zo stelt de man. Hij verzoekt de rechtbank een mondelinge behandeling te bepalen zodat partijen de geschilpunten in onderling overleg en onder leiding van de rechtbank nader kunnen concretiseren. Daarbij kan ook worden besproken de wenselijkheid en noodzaak van het aanwijzing van een rechter-commissaris met een regierol om het verdere verdelingsproces te bespreken.
2.2.2.
Over de vermogensbestanddelen in Turkije verzoekt de man primair de behandeling daarvan in deze Nederlandse procedure voort te zetten en af te wikkelen en subsidiair om de behandeling van dit onderdeel aan te houden op grond van artikel 12 Rv, nu in Turkije reeds een civiele procedure aanhangig is over exact dezelfde vermogensbestanddelen.
2.2.3.
Voor de waardering van de ondernemingen (de rechtbank begrijpt: de aandelen in [B.V.] B.V.) verzoekt de man een deskundigenonderzoek te gelasten en voor de waardering uit te gaan van de door de man in zijn brief voorgestelde peildatum en wijze van waardering.
2.2.4.
De rechtbank zal de verzoeken van de man betreffende de vermogensbestanddelen in Turkije en de waardering van de aandelen in [B.V.] B.V. (hierna: [B.V.] ) afwijzen. De rechtbank heeft al in haar beschikking van 23 mei 2025 beschreven hoe zij de proceshouding van de man beoordeelt en dat de rechtbank uit zijn wijze van procederen nader te bepalen gevolgtrekkingen zal maken. Het zou in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde om nu alsnog het debat te (her)openen over de wijze van waardering van de aandelen in [B.V.] . In gewoon Nederlands: de man heeft na de beschikking van 31 januari 2025 zijn kans gehad en is nu te laat met de door hem verstrekte gegevens en standpunten.
Waarom de rechtbank een mondelinge behandeling zou moeten bepalen om de geschilpunten van partijen '
in onderling overleg en onder leiding van de rechtbank nader te concretiseren’, ontgaat de rechtbank geheel. Die geschilpunten zijn de rechtbank voldoende duidelijk.
2.3.
De verdere (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
2.3.1.
In de rechtsoverwegingen 2.3.4 en 2.3.5 van haar beschikking van 23 mei 2025 heeft de rechtbank aangekondigd het voornemen te hebben om de aandelen in [B.V.] aan de man toe te delen. Daarbij heeft de rechtbank uitgelegd waarom de rechtbank er geen vertrouwen in heeft dat een eventueel door de rechtbank te benoemen deskundige tot een betrouwbare waardering van de aandelen kan komen. Maar dat laat onverlet dat de aandelen wel waarde hebben en de man de vrouw hiervoor moet compenseren.
2.3.2.
Door de weigerachtige proceshouding van de man is er geen waardering van de aandelen in [B.V.] , laat staan een betrouwbare waardering. Ook heeft de man geen enkele indicatie voor die waarde gegeven. De rechtbank moet daarvan daarom een inschatting maken op basis van de voorhanden zijnde gegevens.
2.3.3.
De rechtbank schat in dat de aandelen in [B.V.] op de peildatum 11 september 2023 (zie beschikking 23 mei 2025, r.o. 2.3.4.) een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. In haar beschikking van 31 januari 2025 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.11.15, in het kader van de draagkracht van de man, al de nodige woorden gewijd aan de omzet en het resultaat van [B.V.] en haar deelnemingen in de jaren 2021 tot en met 2023 en aan vermogensverschuivingen tussen de vennootschappen onderling en tussen de vennootschappen en de man. Het gaat daarbij om grote bedragen. Niet alleen was er sprake van aanzienlijke vermogensverschuivingen, maar de vennootschap waarin de keukenhandel zat, [B.V.] B.V., had op dat moment nog een aanzienlijke omzet (€ 2.636.015) en in ieder geval in de jaren daarvoor werd daarin een bedrijfsresultaat van meerdere tonnen behaald. Daarbij komt dat er op de peildatum in ieder geval in [B.V.] B.V. onroerend goed aanwezig was. Aannemelijk is dat deze een aanzienlijke (over)waarde vertegenwoordigden.
2.3.4.
Bij wijze van compensatie voor het toedelen van de aandelen in [B.V.] aan de man, zal de rechtbank daarom conform haar voornemen in de beschikking van 23 mei 2025 andere goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan de vrouw toedelen zonder nadere verrekening met de man en bepalen dat de man geheel draagplichtig is voor bepaalde schulden. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit min of meer een slag in de lucht is, maar ziet bij gebrek aan aanknopingspunten geen andere mogelijkheid. Hierdoor is ook niet met zekerheid te stellen of en in hoeverre één van partijen bij deze verdeling wordt over- of onderbedeeld. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank ook geen noodzaak om de te verdelen woningen te laten taxeren.
De overige nog te verdelen goederen
2.4.
In rechtsoverweging 2.3.5. van haar beschikking van 23 mei 2025 heeft de rechtbank inzicht gegeven in de wijze waarop die compensatie zou kunnen plaatsvinden en zij heeft de vrouw (en daarna de man) in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. De vrouw heeft in haar brief van 9 juni 2025 meegedeeld dat zij zich volledig kan vinden in dat inzicht van de rechtbank. De vrouw wenst - in het kader van de overbedeling van de man in verband met de toedeling van de aandelen [B.V.] aan de man - graag toegedeeld te krijgen:
  • de echtelijke woning;
  • de woningen in [plaats] ;
  • het onroerend goed in Turkije.
Voorts verzoekt de vrouw dat de rechtbank bepaalt dat:
  • de lening van € 260.768,00 waarvoor hypothecair zekerheid rust op de echtelijke woning voor rekening van de man komt;
  • de vrouw niet draagplicht zal zijn voor de schulden van de vennootschappen van de man, de rekening-courant schuld van de vennootschappen van de man en andere schulden van de man, waaronder tevens te verstaan privéschulden zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst;
  • de inhoud van de kluizen en de saldi van de bankrekeningen van partijen in Turkije en Nederland bij helfte verdeeld moet worden;
  • de woning in [plaats] verkocht moet worden en dat de opbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en eventuele andere kosten bij helfte moet worden verdeeld.
2.5.
Woning [adres]
2.5.1.
Zoals de rechtbank al overwoog in haar beschikking van 31 januari 2025 (r.o. 2.13.12 e.v.) krijgt de vrouw de gelegenheid om de voormalige echtelijke woning aan [adres] over te nemen. Dit zonder verrekening van eventuele over- of onderwaarde met de man. Die toedeling geschiedt wel onder de voorwaarde dat de vrouw de man zal laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldleningen waarvoor hypothecaire zekerheid is gesteld op de woning.
2.5.2.
In haar beschikking van 31 januari 2025 ging de rechtbank ervan uit dat er twee hypotheken op de woning rusten. Een in verband met een geldlening bij [hypotheekverstrekker] en een in verband met een geldlening bij [B.V.] . Tijdens de zitting van 22 oktober 2024 verklaarde de vrouw hierover dat de lening bij [hypotheekverstrekker] een aflossingsvrije hypotheek van € 300.000,- is. De andere hypotheek, de rechtbank begrijpt de hypothecaire lening bij [B.V.] , zou € 230.000,- bedragen. In haar laatste brief heeft de vrouw geschreven dat de op de woning rustende hypothecaire lening op dit moment nog € 260.768,- bedraagt. Onduidelijk is of dit alleen de geldlening bij [hypotheekverstrekker] of [B.V.] betreft of dat dit het totaal van de uitstaande hypothecaire schulden is. De rechtbank laat dat in het midden. Gelet op de slechte verhouding tussen partijen moet hun financiële verbondenheid ontvlecht worden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de voormalige echtelijke woning slechts mag overnemen onder de voorwaarde dat de man niet langer aansprakelijk is voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening(en). De vrouw moet de man dus ofwel laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor ofwel de betreffende lening aflossen, zodat de man daarvoor ook niet meer aansprakelijk kan zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de hypothecaire lening voor rekening van de man komt. De hypothecaire leningen zijn partijen gezamenlijk aangegaan, zo neemt de rechtbank aan. In ieder geval heeft de vrouw als mede-eigenaar van de echtelijke woning ingestemd met het vestigen van hypotheekrechten op de woning. Gelet hierop ziet de rechtbank niet waarom de hypothecaire schuld alleen door de man betaald zou moeten worden. Te meer omdat de voormalige echtelijke woning een aanzienlijke overwaarde zal hebben.
2.6.
Woningen [adres] en [adres]
2.6.1.
De rechtbank heeft in de beschikking van 31 januari 2025 meegedeeld voornemens te zijn om de man in de gelegenheid te stellen de woningen aan [adres] en [adres] over te nemen. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor onder 2.3 ziet de rechtbank aanleiding om op die bindende eindbeslissing terug te komen en te bepalen dat de woningen in [plaats] worden toebedeeld aan de vrouw, zonder nadere verrekening met de man.
2.7.
Woning [adres]
2.7.1.
Voorts heeft de rechtbank in de beschikking van 31 januari 2025 geoordeeld het voornemen te hebben om de man in de gelegenheid te stellen de woning aan [adres] over te nemen. Dit onder de voorwaarde dat de man ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening en met bepaling dat de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw wordt uitgekeerd dan wel dat de onderwaarde door partijen ieder voor de helft zal worden gedragen. De rechtbank ziet in de wijze van procederen van de man aanleiding op die bindende eindbeslissing terug te komen.
2.7.2.
De vrouw heeft in haar brief van 9 juni 2025 verzocht te bepalen dat deze woning wordt verkocht en dat de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. Nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd in zijn brief van 18 juli 2025, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw volgen en de volgende wijze van verdeling van de woning in Hoofddorp gelasten.
  • De woning moet te koop worden gezet.
  • Als het partijen niet lukt om binnen twee weken na de beschikkingsdatum gezamenlijk een makelaar aan te wijzen, dan dient de vrouw binnen één week nadien drie makelaars aan de man voor te stellen waaruit de man binnen één week een makelaar dient te kiezen.
  • Binnen één week dienen partijen deze makelaar een opdracht tot verkoop van de woning te verstrekken.
  • Partijen zijn gehouden de adviezen van de makelaar op te volgen voor wat betreft de vraag- en laatprijs, alsmede alle verdere adviezen van de makelaar, voor zover zij daar samen niet uitkomen.
  • De verkoopopbrengst dient na aftrek van de verkoopkosten ter aflossing van de hypothecaire lening te worden aangewend. Een eventuele overwaarde dienen partijen bij helfte te delen en een eventuele restschuld dienen partijen bij helfte te dragen.
2.8.
Onroerend goed Turkije
2.8.1.
Tot de huwelijksgemeenschap behoorden een zomerhuis en appartement in [plaats] . Vast staat dat de man deze heeft verkocht, maar onduidelijk was voor de rechtbank of levering heeft plaatsgevonden voor of na de peildatum. Uit de door de man bij brief van 18 juli 2025 overgelegde eigendomsakten betreffende het zomerhuis en het appartement (producties 6 en 7) leidt de rechtbank af dat dit is gebeurd op 17 respectievelijk 22 augustus 2023 en dus voor de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, te weten 11 september 2023. Het vakantiehuis en het appartement maken dus geen deel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2.8.2.
In haar verweerschrift op de verzoeken van de man, tevens houdende nieuwe zelfstandige verzoeken van de vrouw (haar stuk van 8 januari 2024), heeft de vrouw aangevoerd dat zij in Turkije een procedure is gestart om de verkoop terug te draaien. Volgens de vrouw is er sprake van benadeling in de zin van artikel 1:164 BW. Indien de verkoop van de woningen niet door de Turkse rechter wordt teruggedraaid, dient de man de waarde van de woningen in het economisch verkeer aan de vrouw te vergoeden, zo betoogde de vrouw destijds. In haar beschikking van 23 mei 2025 heeft de rechtbank in het kader van de gevolgtrekkingen die zij zou kunnen maken, onder meer verwezen naar het onroerend goed in Turkije. Vervolgens heeft de vrouw in haar brief van 9 juni 2025 verzocht het zomerhuis en het appartement aan haar toe te delen. De waarde van het zomerhuis, schat de vrouw op € 300.000,-, de waarde van het appartement op € 200.000,-.
2.8.3.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw nu aldus dat zij de uitkomst van de procedure in Turkije niet wil afwachten en dat zij het zomerhuis en het appartement toegedeeld wil krijgen. Dat verzoek moet worden afgewezen omdat deze geen deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Hoewel de vrouw dit niet expliciet heeft verzocht, begrijpt de rechtbank uit wat zij verder heeft aangevoerd dat zij, nu het zomerhuis en het appartement zijn verkocht vlak voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, aanspraak wil maken op de economische waarde van het zomerhuis en het appartement. De vrouw heeft echter geen enkel aanknopingspunt gegeven waarom de waarde van het zomerhuis en het appartement respectievelijk € 300.000,- en € 200.000,- zou zijn. Aldus heeft zij haar standpunt dat de man de gemeenschap heeft benadeeld, onvoldoende onderbouwd.
2.8.4.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man het zomerhuis en het appartement heeft verkocht voor in totaal € 176.000,-, zoals hij in zijn brief van 18 juli 2025 aanvoert. Volgens de man kan die verkoopopbrengst niet worden verdeeld omdat deze ten behoeve van de huwelijksgemeenschap is uitgegeven. Er zou een lening van zijn afbetaald en een deel van de verkoopopbrengst zou zijn gebruikt voor onderhoud van de echtelijke woning. Dat kan de rechtbank echter niet afleiden uit de door de man overgelegde stukken. Die bevatten ook geen uitleg over het hoe en waarom van de lening en de terugbetaling daarvan of over de uitgaven voor de echtelijke woning. Nu de man onvoldoende heeft onderbouwd dat deze verkoopopbrengst is aangewend voor een ingrijpende renovatie van de voormalige echtelijke woning dan wel anderszins ten goede is gekomen aan de gemeenschap, zal de rechtbank bepalen dat de man een bedrag van € 176.000,- aan de vrouw moet vergoeden.
2.9.
De bankrekeningen
2.9.1.
Ten aanzien van de bankrekeningen stelt de rechtbank op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting op 22 oktober 2024 is besproken vast dat de volgende bankrekeningen tot de gemeenschap behoren:
- [rekeningnummer] op naam van de vrouw
- [rekeningnummer] op naam van de vrouw
- [rekeningnummer] op naam van de man
- [rekeningnummer] op naam van de man
- [rekeningnummer] op naam van de man
- [rekeningnummer] op naam van de man
- [rekeningnummer] op naam van de man in Turkije
- [rekeningnummer] op naam van de man in Turkije
- [rekeningnummer] op naam van de man in Turkije
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ieder hun eigen bankrekeningen voortzetten en dat zij een positief saldo op de peildatum 11 september 2023 bij helfte zullen delen en een negatief saldo op deze datum bij helfte zullen dragen. Partijen dienen elkaar hiervoor over en weer inzage te verschaffen in de saldigegevens op hun bankrekeningen op deze datum.
2.10.
Draagplicht schulden
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw niet draagplichtig is voor de schulden van de vennootschappen van de man. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat zij daar geen belang bij heeft. De vennootschappen waar het hier over gaat, zijn besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Schulden van de rechtspersoon zijn van rechtswege geen schulden van daaraan gelieerde natuurlijke personen. De vrouw heeft niets aangevoerd waarom dat hier (mogelijk) anders zou kunnen zijn.
2.10.2.
De vrouw verzoekt verder te bepalen dat de vrouw niet draagplichtig is voor ’
de rekening-courantschuld bij de vennootschappen van de man en andere schulden van de man, waaronder tevens te verstaan privéschulden zoals bijvoorbeeld Belastingschulden’. Omdat de vrouw in beginsel voor de helft draagplichtig is voor alle schulden die partijen bij de ontbinding van de huwelijksgemeenschap hadden, begrijpt de rechtbank het verzoek van de vrouw aldus dat zij bedoelt dat de man geheel draagplichtig is voor alle schulden van partijen. Uit de brief van de man van 18 juli 2025 (randnummer 3) leidt de rechtbank af dat de man dit ook zo begrepen heeft.
2.10.3.
Behoudens de hypothecaire geldleningen die hiervoor aan de orde zijn geweest - waarbij de vrouw akkoord is gegaan met het vestigen van hypotheekrechten - is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek toewijsbaar is. Weliswaar voert de man in algemene bewoordingen aan dat het toerekenen aan de man van de aan de ontbonden huwelijksgemeenschap verbonden schulden leidt tot een onevenwichtige verdeling en juridisch onhoudbaar is, maar de rechtbank heeft hiervoor onder 2.3 al uitgelegd waarom zij deze benadering heeft gekozen. Gelet op de vermoedelijke waarde van de aan de man toe te delen aandelen en de daarmee samenhangende vermoedelijke overbedeling van de man, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de man in de onderlinge verhouding tot de vrouw geheel draagplichtig is voor deze schulden.
2.11.
De kluizen
2.11.1.
De vrouw verzoekt in haar brief van 9 juni 2025 om te bepalen dat de inhoud van de kluizen van partijen bij helfte worden verdeeld. De vrouw verliest echter uit het oog dat de rechtbank in haar beschikking van 31 januari 2025 op dit punt onder 3.10. van die beschikking al een beslissing heeft gegeven. Daarmee is dit verzoek afgedaan. Voor zover de vrouw bedoelt dit verzoek opnieuw te doen, of het verzoek betrekking heeft op andere kluizen, heeft zij haar verzoek onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
2.12.
Vergoedingsrechten man
2.12.1.
De man pretendeert een vergoedingsrecht te hebben op de vrouw. Volgen de man heeft de vrouw vanaf juli 2023 € 30.000,- uit de kas gepakt, heeft zij gouden sieraden die in de gemeenschap vielen verkocht en moet er nog een verrekening plaatsvinden van de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde woonlasten (zie ook r.o. 2.13.34. van de beschikking van 31 januari 2025).
2.12.2.
Omdat de vrouw de stellingen van de man betwist en de man tijdens de mondelinge behandeling niet in de gelegenheid was gesteld om daar op te reageren, heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld zijn vordering (verder) te onderbouwen. De man heeft dat in zijn brief van 14 maart 2025 gedaan. Daar heeft hij, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De vrouw heeft een bedrag van € 30.000,- uit de kas genomen. Dit moet zij aan de gemeenschap terugbetalen tenzij de vrouw over een periode van zes maanden kan aantonen dat zij zelf voldoende middelen heeft gehad. De man heeft verder aangevoerd dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor (artikel 19 Rv) heeft geschonden. Als het onderwerp van de (dure) levensstijl van de vrouw aan de orde was gekomen, had de rechtbank de vrouw kunnen vragen hoe zij haar levensonderhoud financiert. Zij ontving namelijk slechts een loon van € 1.875,- per maand, terwijl de vrouw zelf heeft aangegeven dat zij een bedrag van € 14.338,- per maand nodig heeft en zij ter zitting heeft verklaard dat zij haar vakanties uit eigen salaris heeft betaald. De rechtbank had de vrouw kunnen vragen hoe dit zich verhoudt tot haar eigen financiële situatie en misschien had de rechtbank haar kunnen vragen om een overzicht van haar bankrekening over een periode van zes maanden na de peildatum te verstrekken.
2.12.3.
De rechtbank zal deze vordering van de man afwijzen. Hierna legt zij uit waarom. De man heeft onvoldoende aangevoerd voor het bestaan van een afspraak op grond waarvan de vrouw door de man voor haar betaalde woonlasten zou moeten terugbetalen.
Wat betreft de € 30.000,- kasgeld en de sieraden beroept de man zich op de rechtsgevolgen van zijn stellingen en moet hij stellen en zo nodig bewijzen dat hij een vordering op de vrouw heeft en waarom. De man heeft niet meer aangevoerd dan dat het, gelet op de dure levensstijl van de vrouw en gelet op haar beperkte inkomen wel zo moet zijn dat de vrouw € 30.000,- uit de kas heeft weggenomen en - zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de man - sieraden heeft verkocht en de opbrengst daarvan behouden. Omdat de vrouw dit betwist, mocht van de man worden verwacht dat hij verder zou onderbouwen uit welke kas dat geld is verdwenen en hoe hij dit heeft geconstateerd. Waar het betreft de sieraden van de vrouw had de man verder moeten onderbouwen om welke sieraden dat dan zou gaan. Dat heeft hij allemaal niet gedaan. Door dit niet te doen, heeft hij zijn stellingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Onjuist is het standpunt van de man dat het op de weg van de vrouw lag nadere informatie te geven over de wijze waarop zij haar levensstijl financiert. Het miskent namelijk dat de stelplicht in de eerste plaats op de man rust. Als hij daaraan niet voldoet, springt die niet over naar de vrouw.
2.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
deelt de aandelen in [B.V.] B.V. toe aan de man;
3.2.
deelt de voormalige echtelijke woning aan [adres] aan de vrouw toe, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw er zorg voor moet dragen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op deze woning rustende hypothecaire geldleningen;
3.3.
deelt de woningen aan [adres] en [adres] toe aan de vrouw;
3.4.
gelast de wijze van verdeling van de woning de woning aan [adres] conform hetgeen is overwogen onder 2.7.2;
3.5.
bepaalt dat de man in verband met de verkoop van het zomerhuis en appartement in [plaats] (Turkije) een bedrag van € 176.000,- aan de vrouw moet vergoeden;
3.6.
bepaalt dat partijen een positief saldo op hun bankrekeningen op 11 september 2023 bij helfte dienen te verdelen en een negatief saldo op die datum bij helfte dienen te dragen;
3.7.
bepaalt dat de man in de onderlinge verhouding tot de vrouw - behoudens waar het betreft hypothecaire geldleningen - geheel draagplichtig is voor de schulden van partijen zoals die bestonden ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap;
3.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter, en mr. J.H. Gisolf en
mr. W.P. van der Haak, leden van deze kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2025.