ECLI:NL:RBNHO:2025:1080

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
11319906 / CV EXPL 24-6661
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aannemer en onderaannemer over betaling van factuur en verrekeningsverweer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2025, gaat het om een geschil tussen een aannemer en een onderaannemer over de betaling van een factuur. De onderaannemer, aangeduid als [eiser], heeft in opdracht van de aannemer, aangeduid als [gedaagde], bouwkundige werkzaamheden verricht, waaronder het plaatsen van een nieuwe buitenmuur. Na het indienen van een eindfactuur door [eiser] van € 8.903,68, heeft [gedaagde] gereageerd met een tegenfactuur voor herstelwerkzaamheden, die hij meende te kunnen verrekenen met de factuur van [eiser]. De kantonrechter heeft in deze zaak de procedure en de feiten uiteengezet, waarbij het verloop van de communicatie tussen partijen en de ingediende producties zijn besproken. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde] zijn factuur kan verrekenen met het openstaande bedrag van [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet in verzuim was en dat de kosten voor de opruim- en herstelwerkzaamheden niet op [eiser] konden worden verhaald. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 3.129,00 aan [eiser] moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11319906 \ CV EXPL 24-6661
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M. Heijsteeg,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf]
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.B. Chylinska.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 september 2024 met 18 producties
- de conclusie van antwoord, tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie, van 27 november 2024 met 4 producties
- het tussenvonnis van 11 december 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 19 en 20 van 31 december 2024
- de aanvullende productie van [gedaagde] van 8 januari 2025
- de mondelinge behandeling van 10 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op 8 januari 2025 heeft [gedaagde] een aanvullende productie ingediend, bestaande uit een geluidsopname. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij voorafgaande aan de mondelinge behandeling geen kennis heeft kunnen nemen van de opname. De kantonrechter heeft op de mondelinge behandeling besloten deze productie buiten beschouwing te laten, omdat deze te laat is ingediend en [eiser] daar geen kennis van heeft kunnen nemen. [1]
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] bouwkundige werkzaamheden verricht als onderaannemer. De werkzaamheden van [eiser] waren hoofdzakelijk het plaatsen (metselen) van een nieuwe buitenmuur.
2.2.
Op 26 mei 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een offerte uitgebracht ter hoogte van € 11.951,00 exclusief btw. [gedaagde] heeft deze offerte geaccepteerd.
2.3.
Op 19 juni 2023 hebben partijen gecorrespondeerd over de oplevering van de werkzaamheden van [eiser]. [gedaagde] heeft via WhatsApp aan [eiser] geschreven dat het werk niet voldoet aan hetgeen is afgesproken. [eiser] heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd dat hij zich daarin niet kan vinden.
2.4.
Op 5 juli 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een eindfactuur verstuurd ter hoogte van € 8.903,68 inclusief btw. De factuur bestaat samengevat uit de volgende posten:
Aangenomen werk € 11.951,00
Meerwerk: nieuw voegwerk tussenmuurtje € 105,00
Voorschot 2 juni - € 5.000,00
Parkeergeld € 365,92
Btw € 1.481,76
2.5.
Op 20 juli 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] een betalingsherinnering gestuurd. [gedaagde] heeft per e-mail gereageerd dat hij de klus aan het afronden is en een tegenfactuur zal sturen ter verrekening.
2.6.
Op 3 en 17 augustus 2023 heeft [eiser] nogmaals aan [gedaagde] verzocht om betaling van de factuur.
2.7.
Op 17 augustus 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat hij aanneemt dat de verrekening akkoord is, omdat hij van [eiser] geen reactie heeft ontvangen op zijn bericht dat hij zijn (tegen)factuur verrekent met de factuur van [eiser]. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij zijn (tegen)factuur bij [eiser] in de brievenbus heeft gedaan. [eiser] heeft geantwoord dat hij die factuur niet heeft ontvangen.
2.8.
In de e-mailcorrespondentie van 17 augustus 2023 uit [gedaagde] daarnaast klachten over het werk van [eiser], waarop [eiser] kortgezegd heeft gereageerd dat hij zich niet in de klachten kan vinden en dat hij het gek vindt dat hij niet eerder van [gedaagde] heeft gehoord dat iets niet goed is gegaan.
2.9.
Op 22 augustus 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] per email een ‘factuur herinnering’ gestuurd met een factuurdatum van 14 juli 2023. De factuur bedraagt € 3.289,33 inclusief btw en bestaat voornamelijk uit de kosten van herstelwerkzaamheden die volgens [gedaagde] voor rekening van [eiser] komen.
2.10.
Op 31 augustus 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 5.614,35 aan [eiser] betaald, waardoor van de factuur van [eiser] van 5 juli 2023 een bedrag van € 3.289,33 onbetaald is gebleven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om € 3.289,33 aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 juli 2023 en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de opdracht van [gedaagde] in lijn met de offerte en deugdelijk heeft uitgevoerd. [gedaagde] is daarom gehouden tot volledige betaling van zijn factuur. [eiser] betwist dat [gedaagde] een vordering op hem heeft. Hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] daarom niet kan verrekenen. [gedaagde] brengt werkzaamheden en materialen in rekening waarover zij volgens [eiser] geen afspraken hebben gemaakt en waarvoor [eiser] aan [gedaagde] geen opdracht heeft gegeven. Voor zover de factuur van [gedaagde] herstelwerkzaamheden betreffen, kan [gedaagde] die niet bij hem in rekening brengen, omdat [gedaagde] [eiser] niet in gebreke heeft gesteld en hem geen redelijke termijn heeft geboden voor herstel.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] voert aan dat [eiser] de werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft dit meermaals aan [eiser] kenbaar gemaakt en hem verzocht de gebreken te herstellen. [eiser] bleef de gebreken echter ontkennen en maakte duidelijk dat hij deze niet ging herstellen. [eiser] is daarom in verzuim en de herstelwerkzaamheden van [gedaagde] komen voor rekening van [eiser], aldus [gedaagde]. [gedaagde] beroept zich daarom op verrekening met zijn factuur, waarin hij de herstelwerkzaamheden aan [eiser] in rekening heeft gebracht. Tot slot stelt [gedaagde] dat de eindfactuur van [eiser] onjuist is, omdat hij de werkzaamheden voor de post meerwerk van € 105,00 zelf heeft verricht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
(voorwaardelijk) in reconventie
3.5.
Indien het beroep van [gedaagde] in conventie op verrekening niet slaagt, vordert [gedaagde] in reconventie veroordeling van [eiser] tot betaling van € 3.289,33, vermeerderd met rente vanaf 1 augustus 2023 en proceskosten.
3.6.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiser] vordert betaling van het onbetaald gebleven deel van zijn factuur. Behalve de post meer meerwerk, betwist [gedaagde] voor het overige niet de juistheid van de factuur van [eiser]. Op de post meerwerk komt de kantonrechter hierna terug [2] . De kern van het geschil tussen partijen is of [gedaagde] zijn factuur kan verrekenen met het nog openstaande deel van de factuur van [eiser]. Daarvoor moet de kantonrechter beoordelen of [gedaagde] de posten op zijn factuur terecht in rekening heeft gebracht bij [eiser].
4.2.
[gedaagde] heeft in zijn verweer ook klachten geuit over werkzaamheden van [eiser] waarvoor hij geen kostenpost op zijn factuur heeft opgenomen die hij in verrekening wenst te brengen, zoals de kwaliteit van het metselwerk. [gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat hij geen klachten heeft gekregen van zijn opdrachtgever over de kwaliteit van het metselwerk. [gedaagde] heeft ook geen conclusies verbonden aan die klachten en op de zitting bevestigd dat het hem alleen gaat om de verrekening van de posten zoals opgenomen in zijn factuur. De kantonrechter zal daarom de klachten van [gedaagde] over de kwaliteit van het metselwerk buiten de beoordeling laten.
4.3.
De factuur van [gedaagde] bestaat uit de volgende posten, die de kantonrechter achtereenvolgens zal beoordelen:
Hulp tillen divers personeel ([eiser])
5
x
€ 53
265,00
Schoonmaken gevelramen balkon glazenwasser,
Verwijderen vlonderdelen met cement resten airco
8
x
€ 53
424,00
Vervangen vlonderdelen
11
x
€ 27,99
307,89
Leveren en plaatsen vlonder
6
x
€ 53
318,00
Het niet verwijderen van de laatste drie lagen van het binnenblad die door het plafond zijn gezakt klachten huurder nalatigheid firma ([eiser])
Verwijderen sloopwerk
4
x
€ 53
212,00
Herstelwerkzaamheden plafond materialen
118,23
Herstelwerkzaamheden
8
x
€ 53
424,00
Twee weken langer gedaan over klus en beloofde planning twee weken extra huur steiger voorzijde
2
x
€ 324,67
649,34
Totaal ex btw
2.718,46
Btw 21%
570,89
Totaal inclusief btw
3.289,33
Hulp tillen divers personeel
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] een medewerker van [eiser] heeft geholpen bij het tillen van grote stukken kopsteen. Ook staat vast dat partijen nadien hebben afgesproken dat [eiser] [gedaagde] voor dit werk zou betalen.
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij vijf uur heeft geholpen met tillen en hij daarom € 265,00 exclusief btw (5 x € 53,00) heeft gefactureerd. [eiser] voert aan dat de afspraak was dat [eiser] 2,5 uur betaald zou krijgen. Volgens [eiser] is hij echter geen betaling verschuldigd, omdat hij deze vergoeding al heeft verrekend met (extra) werkzaamheden die [eiser] weer voor [gedaagde] heeft verricht, namelijk de werkzaamheden aan het plaatsen van een zinken rand. Volgens [eiser] was afgesproken dat zij dat samen zouden doen, maar uiteindelijk heeft hij dat grotendeels alleen gedaan nadat [gedaagde] was vertrokken.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde], in het licht van de betwisting van [eiser], onvoldoende heeft onderbouwd dat hij vijf uur betaald zou krijgen voor zijn werkzaamheden. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat is gesproken over een vergoeding voor tweeënhalf uur werk. De door [gedaagde] gestelde vijf uur blijkt niet uit de correspondentie en [gedaagde] heeft verder niet gemotiveerd gesteld waarom hij recht heeft op betaling van vijf uur.
4.7.
Het beroep van [eiser] op verrekening met de werkzaamheden die hij heeft verricht aan de zinken rand, slaagt niet. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij voor de genoemde werkzaamheden betaald zou krijgen. De enkele omstandigheid dat [eiser] de zinken rand alleen heeft geplaatst, in plaats van samen met [gedaagde] zoals volgens [eiser] was afgesproken, biedt onvoldoende grondslag om daar vervolgens zonder nadere afspraak uren voor in rekening te brengen. [gedaagde] heeft daarom recht op betaling van werkzaamheden voor hulp bij het tillen voor tweeënhalf uur. Dat is (2,5 x € 53,00 =) € 132,50 exclusief btw. Inclusief btw gaat het om een bedrag van € 160,33. Dit bedrag kan [gedaagde] verrekenen met de factuur van [eiser], zodat in zoverre het verrekeningsverweer van [gedaagde] slaagt.
Schoonmaken gevel, ramen, airco en vervangen vlonderdelen
4.8.
Voor het schoonmaken van de werkplaats heeft [gedaagde] drie posten van in totaal € 1.049,89‬ exclusief btw bij [eiser] in rekening gebracht.
4.9.
[gedaagde] stelt dat [eiser] de werkplek als een puinhoop heeft achtergelaten. Tijdens het metselen is cementspecie, puin en gruis naar beneden op het balkon gevallen en [eiser] heeft nagelaten dit op te ruimen. Hierdoor is schade ontstaan aan de vlonders die op het balkon lagen en moesten de gevels, ramen en airco schoongemaakt worden. [gedaagde] betoogt dat [eiser] platen of doeken had moeten neerleggen om dit te voorkomen. [gedaagde] stelt dat hij dit tijdens de werkzaamheden met de onderaannemer van [eiser] heeft besproken, omdat [eiser] zelf op vakantie was. [gedaagde] zegt verder dat hij na afronding van de werkzaamheden deze klachten heeft geuit in een gesprek met [eiser], maar dat [eiser] weigerde op te ruimen en de schuld bij [gedaagde] neerlegde. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] vanwege deze houding in verzuim is en gehouden tot het betalen van schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor de schoonmaakwerkzaamheden en nieuwe vlonders.
4.10.
[eiser] weerspreekt dat [gedaagde] hem heeft gevraagd om doeken neer te leggen of de werkplek schoon te maken. Daarbij is het volgens [eiser] aan [gedaagde] te wijten dat er zoveel gruis is gevallen, omdat [gedaagde] geen bouwzeil heeft neergelegd of doeken onder de steigerplanken heeft gehangen. Dit was volgens [eiser] de verantwoordelijkheid van [gedaagde] die volgens afspraak de steiger heeft opgebouwd. Ook heeft de schilder [gedaagde] op het ontbreken van het bouwzeil gewezen, maar heeft [gedaagde] desondanks geen actie ondernomen. De cementsluiers kon [eiser] niet opruimen, omdat de steiger ervoor stond.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] bij de uitvoering van de opdracht in beginsel verantwoordelijk voor het netjes achterlaten van de werkplek voor zover door zijn werkzaamheden rotzooi is ontstaan. Als na afronding van de werkzaamheden nog puin, gruis en cementsluiers aanwezig waren door de (metsel)werkzaamheden, is daarom sprake van een tekortkoming van [eiser] in de uitvoering van zijn opdracht.
4.12.
Voor het recht op een schadevergoeding is, naast een tekortkoming, ook vereist dat [eiser] in verzuim is. Het verzuim is ingetreden als [gedaagde] [eiser] in gebreke heeft gesteld, een redelijke termijn voor nakoming heeft gesteld en nakoming binnen deze termijn is uitgebleven. Als uit de houding van [eiser] blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling van [gedaagde] waaruit blijkt dat [eiser] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Een ingebrekestelling is niet vereist als [gedaagde] uit een mededeling van [eiser] moest afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [3]
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan bovenstaande wettelijke vereisten voor het intreden van verzuim. [gedaagde] heeft in algemene termen gesteld dat [eiser] diverse malen in gebreke is gesteld en verzocht is alsnog na te komen, maar correspondentie waar dit concreet uit blijkt ontbreekt. In de correspondentie tussen partijen uit [gedaagde] voornamelijk klachten over het werk van [eiser], maar heeft hij hem niet verzocht deze gebreken (binnen een bepaalde termijn) te verhelpen. Ook uit de overgelegde transcriptie van een deel van het gesprek op 21 juni 2023 tussen partijen blijkt dat niet, omdat daaruit juist blijkt dat [gedaagde] al is overgegaan tot het opruimen van de werkplaats [4] en niet dat [gedaagde] eerst aan [eiser] een termijn heeft gegeven om dit zelf te doen. Ook correspondentie na de factuurdatum van 14 juli 2024 kan niet kwalificeren als een ingebrekestelling, omdat op dat moment de schoonmaak- en herstelwerkzaamheden al waren uitgevoerd.
4.14.
Dat [gedaagde] uit een mededeling van [eiser] kon afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten, is niet gebleken. Uit het debat tussen partijen blijkt dat zij van mening verschillen over de kwaliteit van het geleverde werk, maar dat [eiser] heeft meegedeeld de werkplaats niet op te zullen ruimen heeft [gedaagde] niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de correspondentie tussen partijen of de overgelegde gesprekstranscriptie. Voor zover [gedaagde] uit de houding van [eiser] zou hebben afgeleid dat aanmaning om het balkon schoon te maken en te repareren nutteloos zou zijn, had hij voor een recht op schadevergoeding [eiser] op de voet van artikel 6:82 lid 2 BW hiervoor eerst schriftelijk aansprakelijk moeten stellen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij dat heeft gedaan en het is ook niet gebleken.
4.15.
Omdat [eiser] niet in verzuim is, kan [gedaagde] de gemaakte kosten voor de opruim-, schoonmaak- en herstelwerkzaamheden van het balkon niet op [eiser] verhalen. Voor deze post slaagt de verrekening van [gedaagde] met de factuur van [eiser] daarom niet.
Herstelwerkzaamheden aan het plafond
4.16.
Voor de herstelwerkzaamheden aan het plafond staat op de factuur van [gedaagde] in totaal € 754,23‬ exclusief btw.
4.17.
[gedaagde] stelt dat schade aan het plafond is ontstaan door gebrekkige werkzaamheden aan de zijde van [eiser]. Door zijn sloopwerkzaamheden aan een steensmuur zijn drie lagen metselwerk van die muur los komen te zitten. Deze losse lagen zijn vervolgens gevallen toen [gedaagde] het kozijn heeft vervangen. Volgens [gedaagde] had [eiser] dit onvoorziene probleem tijdens de werkzaamheden moeten opmerken en verhelpen. Omdat dat niet is gebeurd, is sprake van een tekortkoming aan de zijde van [eiser], aldus [gedaagde].
4.18.
[eiser] betwist niet het bestaan van deze schade, maar heeft betoogd dat deze schade is veroorzaakt door toedoen van [gedaagde] zelf. [eiser] heeft zoals afgesproken de muur deels gesloopt, namelijk tot aan de bovenkant van de kozijnen. [eiser] meent dat het kozijn hierbij niet los is komen te zitten. Volgens [eiser] kon hij eventuele losse lagen metselwerk ook niet opmerken vanwege het aanwezige stucwerk, want partijen hadden afgesproken dat [eiser] alleen de buitenste metsellaag zou verwijderen zodat het stucwerk aan de binnenzijde in stand kon blijven. De door [gedaagde] aangewezen losgeraakte steenlaag zat in de binnenste metsellaag. [eiser] heeft niet kunnen zien dat in die laag stenen loszaten, zodat [eiser] hier ook niet voor had kunnen waarschuwen.
4.19.
De kantonrechter overweegt dat op [eiser] een waarschuwingsplicht rust als hij bij het uitvoeren van de overeenkomst onjuistheden in de opdracht kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. [5] Als [eiser] had kunnen zien dat er stenen los zaten, wat een risico op instorten met zich zou meebrengen, had hij dus moeten waarschuwen. Dat [eiser] dit wist ofwel redelijkerwijs had kunnen weten heeft hij gemotiveerd betwist. Deze stelling heeft [gedaagde] in dat licht onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de ter zitting overgelegde foto’s is onvoldoende, omdat daaruit niet is af te leiden dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden had moeten en kunnen constateren dat die stenen loszaten.
4.20.
Ook is niet vast komen te staan dat de oorzaak van de schade voortkomt uit de werkzaamheden van [eiser] en dat daarom sprake is van een tekortkoming. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de afspraak was dat [eiser] alleen de buitenste metsellaag zou verwijderen (tot aan de bovenkant van de kozijnen) en vernieuwen, en niet de binnenste metsellaag, zodat het stucwerk binnen in tact kon blijven. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de stenen aan de binnenzijde los zijn geraakt als gevolg van de (sloop)werkzaamheden aan de buitenste metsellaag. [gedaagde] heeft gezegd dat het zijn aanname is dat de losse stenen komen door het sloopwerk van [eiser], op basis van op de foto’s zichtbare scheuren in het cement. [eiser] heeft daartegenin gebracht dat de oorzaak ook kan zijn gelegen in het (voorheen) ontbreken van een latei boven het kozijn. [gedaagde] heeft de oorzaak van de schade niet verder toegelicht, zodat niet kan worden geconcludeerd dat [eiser] op deze grond is tekortgekomen in de nakoming van de overeengekomen metselwerkzaamheden.
4.21.
Bovenstaande brengt mee dat de posten op de factuur voor herstelwerkzaamheden aan het plafond niet bij [eiser] in rekening kunnen worden gebracht en het beroep van [gedaagde] op verrekening niet slaagt.
Extra huurkosten steiger
4.22.
De laatste post op de factuur van [gedaagde] is de huur van de steiger voor de duur van twee weken van € 649,34 exclusief btw.
4.23.
[gedaagde] stelt dat [eiser] deze kosten voor steigerhuur moet betalen, omdat de werkzaamheden twee weken langer hebben geduurd dan afgesproken. Voor de afspraak dat de werkzaamheden een week zouden duren wijst [gedaagde] op het verschillende app- en mailcontact tussen partijen.
4.24.
[eiser] weerspreekt dat partijen een tijdsduur voor de werkzaamheden hebben afgesproken. Hij wijst op zijn offerte waar deze afspraak niet in staat. Ter zitting heeft [eiser] gezegd dat partijen ervan uitgingen dat de werkzaamheden binnen een week wel zouden moeten lukken, maar dat geen dag is afgesproken waarop de werkzaamheden klaar zouden moeten zijn. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] hem ook nooit erop gewezen dat hij de steiger na een week zou weghalen.
4.25.
Uit de stellingen van [gedaagde] blijkt niet dat partijen een concrete afspraak hebben gemaakt dat [eiser] het werk binnen een week zou afronden. [gedaagde] heeft erkend dat hij geen harde deadline heeft gegeven voor de werkzaamheden. Een richttermijn van een week waarover partijen kennelijk wel hebben gesproken, acht de kantonrechter onvoldoende om bij een langere duur van de werkzaamheden de steigerkosten voor rekening van [eiser] te laten komen. Daarvoor is een duidelijke afspraak tussen partijen vereist. Het is ook niet gebleken dat [gedaagde] voor aanvang van de werkzaamheden [eiser] erop heeft gewezen dat hij na een week de steiger wilde weghalen of dat partijen hebben afgesproken dat na een week de kosten van de steiger voor rekening van [eiser] zouden komen. Dit betekent dat de kosten van de steigerhuur voor rekening van [gedaagde] blijven en niet kunnen worden verrekend met de factuur van [eiser].
Onjuiste factuur voor meerwerk
4.26.
Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen grond bestaat voor de post meerwerk voor voegwerk van € 105,00 die [eiser] op de factuur heeft opgenomen, omdat volgens [gedaagde] hij dat voegwerk zelf heeft uitgevoerd en partijen hebben afgesproken dat [eiser] hem daarvoor zou betalen.
4.27.
[eiser] heeft betoogd dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] een tussenmuurtje op het balkon opnieuw zou voegen en daarnaast een schuurtje opnieuw zou voegen. Beide werkzaamheden waren niet in de offerte opgenomen. [eiser] erkent dat [gedaagde] het voegwerk van het tussenmuurtje zelf heeft gedaan en dat hij hem daarvoor zou betalen, maar hij stelt de kosten van [gedaagde] te hebben verrekend met het meerwerk voor zijn werkzaamheden aan het schuurtje.
4.28.
[gedaagde] heeft de toelichting van [eiser] niet weersproken. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [eiser] de vergoeding voor het voegwerk aan het tussenmuurtje dat [gedaagde] zelf heeft gedaan, heeft verrekend met het meerwerk van het voegwerk van het schuurtje en dat [eiser] de (resterende) post meerwerk daarom terecht in rekening heeft gebracht.
Conclusie
4.29.
Het verrekeningsverweer van [gedaagde] slaagt voor het bedrag van € 160,33 inclusief btw. De vordering van [eiser] tot betaling van de factuur zal de kantonrechter voor de overige € 3.129,00 toewijzen.
De wettelijke handelsrente
4.30.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal de kantonrechter toewijzen over de aanvankelijke hoofdsom van de factuur van [eiser] van € 8.903,68, met ingang van 6 augustus 2023 in plaats van de gevorderde 19 juli 2023. Een eenzijdig op de factuur vermelde betaaltermijn kwalificeert niet als overeengekomen fatale betalingstermijn. Omdat geen uiterste dag van betaling is overeengekomen, is de wettelijke rente van rechtswege verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen. [6]
4.31.
[eiser] heeft betwist dat hij de (tegen)factuur van [gedaagde] van 14 juli 2023 heeft ontvangen. [gedaagde] heeft gesteld dat hij die factuur zelf op 14 juli 2023 bij [eiser] in de bus heeft gedaan, maar daarvan heeft hij geen onderbouwing gegeven, anders dan het overleggen van een foto waarop een hand bij een brievenbus is te zien. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het [gedaagde] is die de factuur in de brievenbus van [eiser] heeft gedaan, en dat dat op 14 juli 2023 is geweest. Ook heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiser] de factuur van 14 juli 2023 heeft ontvangen. Wel staat vast dat [eiser] op 22 augustus 2023 de ‘betalingsherinnering’ van de factuur van [gedaagde] heeft ontvangen. Op die betalingsherinnering staat vermeld dat hij de factuur in verrekening brengt, zoals hij eerder ook al in correspondentie aan [eiser] had aangekondigd. De kantonrechter zal daarom van de datum van 22 augustus 2023 uitgaan voor de verrekeningsverklaring van [gedaagde]. Omdat [gedaagde] een bedrag van € 160,33 terecht in verrekening heeft gebracht, zal de kantonrechter de wettelijke handelsrente vanaf 22 augustus 2023 toewijzen over het na verrekening resterende bedrag van € 8.743,35.
4.32.
[gedaagde] heeft vervolgens op 31 augustus 2023 een bedrag van € 5.614,35 betaald. Dat betekent dat de kantonrechter met ingang van 31 augustus 2023 de wettelijke handelsrente zal toewijzen over het resterende bedrag van € 3.129,00.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.33.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 453,49 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 437,90 bij € 3.129,00 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 437,90 toe.
De proceskosten
4.34.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
955,99
in reconventie
4.35.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, voor het geval zijn beroep op verrekening in conventie niet slaagt. Het verrekeningsverweer van [gedaagde] in conventie slaagt voor het grootste deel niet, zodat de kantonrechter de resterende vordering van [gedaagde] in reconventie zal beoordelen.
4.36.
[gedaagde] vordert betaling van zijn factuur van 14 juli 2023 van € 3.289,33. Zoals volgt uit het voorgaande in conventie, heeft [gedaagde] zich voor de post personeelskosten voor de hulp aan [eiser] voor het tillen van spullen voor een bedrag van € 160,33 (inclusief btw) terecht op verrekening beroepen. Die kosten krijgt [gedaagde] dus al vergoed. Zoals ook volgt uit wat in conventie is overwogen, komen de op de overige op de factuur van [gedaagde] vermelde posten niet voor rekening van [eiser]. De kantonrechter wijst de vordering in reconventie daarom af.
De proceskosten
4.37.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
119,00
(1 punt × factor 0,5 × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
238,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.129,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 8.903,68 met ingang van 6 augustus 2023 tot 22 augustus 2023, over een bedrag van € 8.743,35 met ingang van 22 augustus 2023 tot 31 augustus 2023 en over een bedrag van € 3.129,00 met ingang van 31 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 437,90, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 955,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Art. 87 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Onder 4.27 e.v.
3.Artikelen 6:74, 6:82 en 6:83 BW
4.Productie G3 onder 24:19
5.Artikel 7:754 lid 1 BW
6.Artikel 6:119a lid 2 sub a BW