Overwegingen
1. Eiser en zijn broer wonen samen in een huurwoning in [woonplaats] . Eiser werkt als automonteur bij een garagebedrijf in [woonplaats] .
2. Eiser heeft op 2 december 2022 met zijn broer en zus gezamenlijk als kopers
een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht voor een bedrag van € 422.500. Zij hebben ieder een derde onverdeeld aandeel in de woning verkregen.
3. Bij e-mail van 29 december 2022 heeft de zus van eiser uit naam van de kopers een
e-mail aan de notaris gestuurd waarin zij verklaren de woning als hoofdverblijf te gaan gebruiken.
4. Bij akte van levering van 2 januari 2023 is de woning geleverd. Ter zake van de
verkrijging heeft eiser (1/3 x € 422.500 x 2% =) € 2.816 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
5. Op 16 januari 2023 heeft verweerder het door eiser ondertekende formulier “Verklaring Overdrachtsbelasting Onvoorziene omstandigheden”, gedateerd 1 januari 2023 ontvangen.
6. Verweerder heeft bij brief van 25 april 2023 verzocht om nadere informatie
over de onvoorziene omstandigheden. Hierna hebben eiser en verweerder over en weer gecorrespondeerd.
7. Met dagtekening 19 juli 2023 is aan eiser de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
opgelegd. Het bedrag van de naheffing is gebaseerd op een heffing naar een tarief van 10,4% over het aandeel van eiser in de verkrijging minus de overdrachtsbelasting die reeds was voldaan.
8. In geschil is of voor de heffing van overdrachtsbelasting het reguliere tarief (10,4%) of het verlaagde tarief (2%) van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de woning niet als hoofdverblijf is gaan gebruiken waardoor, in beginsel, het reguliere tarief van toepassing is. Wel is in geschil of er sprake is van een onvoorziene omstandigheid die zich heeft voorgedaan tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de verkrijging van de woning, waardoor eiser redelijkerwijs niet in staat was de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken en het verlaagde tarief alsnog van toepassing is op grond van artikel 15a, vierde lid, van de Wet belastingen van rechtsverkeer (WBR). Daarbij is ook in geschil of eiser in een schriftelijke verklaring voor de verkrijging duidelijk en stellig heeft verklaard dat hij een beroep doet op deze bepaling.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn werkomstandigheden een
onvoorziene omstandigheid vormen waardoor hij redelijkerwijs niet in staat was de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken, Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gewijzigde werkomstandigheden geen
onvoorziene omstandigheden vormen en dat als dat wel zo zou zijn, nog geen sprake is van een situatie waardoor belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was om de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken. Ook voert verweerder aan dat eiser zich niet voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en stelling in een schriftelijke verklaring heeft beroepen op de onvoorziene omstandigheden. Verweerder concludeert dat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
Beoordeling van het geschil
Geen heropening onderzoek
11. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiser telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank en aangegeven dat hij zich had vergist in de zittingsdatum en gevraagd of de zitting op een ander moment kon plaatsvinden. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek. Omdat de uitnodiging op de juiste wijze aan eiser is verzonden, heeft de rechtbank in de vergissing van eiser geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
Tarief overdrachtsbelasting
12. Artikel 14 van de WBR, luidt, voor zover hier van belang, als
volgt:
“1. De belasting bedraagt 10,4 percent.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging door een natuurlijk persoon van een woning (…) als de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit overeenkomstig artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart in een schriftelijke verklaring.
(…)”
13. Art. 15a van de WBR, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
4. De verkrijger die aannemelijk maakt dat hij (…) door onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor het tijdstip van de verkrijging maar nadat de aan die verkrijging ten grondslag liggende koopovereenkomst tot stand is gekomen, redelijkerwijs niet in staat is de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en stellig verklaart in een schriftelijke verklaring, wordt geacht die woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te hebben gebruikt. De schriftelijke verklaring vervangt de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid, (…).”
14. Uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van artikel 15a van de WBR kan
worden opgemaakt dat de wetgever geen uitputtende opsomming heeft willen geven van onvoorziene omstandigheden waardoor de koper redelijkerwijs niet in staat is de woning als hoofdverblijf te gaan gebruiken (Kamerstukken II, 2020/21, 35 576, nr. 6, p. 21.). Het is dus afhankelijk van de specifieke situatie van eiser of sprake is van onvoorziene omstandigheden. Voor eiser betekent dit dat het aan hem is om aannemelijk te maken dat sprake is van onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan tussen 2 december 2022 (de datum van het sluiten van de koopovereenkomst) en 2 januari 2023 (de datum van levering) waardoor eiser redelijkerwijs niet in staat was de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken.
15. Eiser heeft aangevoerd dat hij in verband met zijn werk in Amsterdam moest blijven
wonen. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee doelt op de stage-overeenkomst die hij op 15 december 2022 heeft gesloten en op grond waarvan hij vanaf 19 december 2022 in de avonduren stage is gaan lopen bij een garagebedrijf in Amsterdam . Deze stage liep hij in aanvulling op zijn reeds bestaande werkzaamheden overdag bij een ander garagebedrijf in Amsterdam om daar op te kunnen klimmen naar de functie hoofd schade herstel. Eiser heeft daarmee, mede gelet op het korte tijdsverloop tussen de koop van de woning en de start van de stage, onvoldoende duidelijk gemaakt dat deze omstandigheid ten tijde van de koop van de woning onvoorzien was. Dat eiser door de stage langere werkdagen moest maken en daarom de voorkeur gaf aan verblijf in de woning in Amsterdam , maakt, mede gezien de centrale ligging van de woning, niet dat de woning redelijkerwijs niet als hoofdverblijf gebruikt kon worden. Wat eiser heeft aangevoerd over de toeslagenaffaire kan hem in deze procedure, die enkel de te betalen overdrachtsbelasting betreft, niet baten.
16. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen recht heeft op toepassing van het verlaagde
tarief. De beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan het vereiste om in een schriftelijke verklaring voor de verkrijging duidelijk en stellig te verklaren dat hij een beroep doet op artikel 15a, vierde lid, van de WBR, behoeft dan ook geen behandeling meer.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
18. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, voorzitter, mr. A.A. Fase, en
mr. J.C. Brouwer, leden, in aanwezigheid van I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op: