In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in twee gelijktijdig behandelde verzoekschriften met betrekking tot de onderhandse verkoop van een woning. De verzoeker, [verzoeker], heeft op 2 november 2022 een recht van eerste hypotheek verkregen op de woning van de verweerders, [verweerders]. Na een aankondiging van executie op 14 november 2024, heeft [verzoeker] toestemming gevraagd voor de onderhandse verkoop van de woning. De verweerders hebben op hun beurt ook een verzoek ingediend voor een onderhandse verkoop aan een andere partij. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2025 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten en zijn er biedingen gedaan op de woning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeken tijdig zijn ingediend en dat de benodigde documenten zijn overgelegd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de verweerders om toestemming voor de onderhandse verkoop aan [naam 2] en [naam 5] toegewezen, omdat dit het meest gunstige bod was. Het verzoek van [verzoeker] is aangehouden, zodat er in de toekomst nog op teruggevallen kan worden indien de verkoop aan de verweerders niet doorgaat. De voorzieningenrechter heeft de partijen verzocht om zich op 2 april 2025 uit te laten over de voortgang van de procedure.