ECLI:NL:RBNHO:2025:10570

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
339080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele zaak over aanneming in regie en betaling van openstaande facturen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M.N. Mense, en [gedaagde], vertegenwoordigd door mr. S. Madjidi, over een overeenkomst van aanneming op regiebasis voor de verbouwing van een woning. De aannemer, [eiser], vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl de opdrachtgever, [gedaagde], de juistheid van deze facturen betwistte en een tegenvordering instelde voor herstelkosten wegens onjuist uitgevoerd werk. In een eerder tussenvonnis was al geoordeeld dat [gedaagde] geen beroep kon doen op opschorting en dat de aannemer niet in verzuim was geraakt. De rechtbank oordeelde nu dat [gedaagde] nog een bedrag van € 54.865,01 aan [eiser] moest betalen, na een gedetailleerde beoordeling van de ingediende facturen en de geleverde werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemer voldoende bewijs heeft geleverd voor de verrichte werkzaamheden en dat de prijs die in rekening is gebracht redelijk is. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/339080 / HA ZA 23-243
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [bedrijf],
te Haarlem,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.N. Mense,
tegen
[gedaagde],
te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. S. Madjidi.
De zaak in het kort
[eiser] en [gedaagde] zijn een overeenkomst van aanneming op regiebasis aangegaan voor de verbouwing van de woning van [gedaagde]. [eiser] vordert betaling van openstaande facturen. [gedaagde] betwist de juistheid van de facturen en heeft ook een tegenvordering ingesteld. Hij vordert vergoeding van herstelkosten voor onjuist uitgevoerd werk. Eerder heeft de rechtbank al geoordeeld dat [gedaagde] [eiser] niet kan aanspreken omdat [eiser] niet in verzuim is geraakt. Nu oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] voor de werkzaamheden nog € 54.865,01 aan [eiser] moet betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 en de daarin genoemde stukken
- het bericht van de deskundige waarin hij de opdracht terug geeft
- de akte uitlaten voortzetting bewijslevering van 12 maart 2025 van [eiser]
- de akte uitlaten voortzetting bewijslevering van 12 maart 2025 van [gedaagde]
- de antwoordakte van 4 juni 2025 van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Omdat dit vonnis voortbouwt op een tussenvonnis, verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 28 februari 2024 voor:
- de uiteenzetting van de feiten
- de uiteenzetting van het geschil en
- de beoordeling, waarin de rechtbank al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist:
dat [gedaagde] geen beroep op opschorting toekwam/toekomt;
dat het beroep van [gedaagde] op een overeengekomen budget niet slaagt;
dat [gedaagde] de facturen van de loodgieter grotendeels zal moeten betalen;
dat [gedaagde] de facturen van de elektricien moet betalen, behoudens een bedrag dat nog moet worden toegerekend aan niet uitgevoerde werkzaamheden;
dat de vordering in reconventie van [gedaagde] zal worden afgewezen.
1.4.
Ook verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 10 april 2024 waarin zij het verzoek van [eiser] om terug te komen op het oordeel over de meerwerkfactuur van de elektricien in r.o. 5.27 van het tussenvonnis van 28 februari 2024 heeft afgewezen.

2.De beoordeling

Wat eraan vooraf ging
2.1.
In het tussenvonnis van 28 februari 2024 heeft de rechtbank in r.o. 5.10 – kort samengevat – overwogen dat [eiser], als aannemer die een overeenkomst van aanneming in regie is aangegaan, de bewijslast en het -risico draagt dat de door hem gefactureerde werkzaamheden zijn verricht, dat het in rekening gebrachte materiaal is geleverd en dat de door hem in rekening gebrachte prijs redelijk is. [eiser] is toegelaten om bewijs te leveren. [eiser] heeft overeenkomstig het tussenvonnis van 28 februari 2024 het totaaloverzicht per ‘onderdeel’ en onderliggende facturen van materiaal/materieel en onderaannemers (anders dan loodgieter en elektricien) overgelegd. Ook heeft [eiser] toegelicht hoe de facturen aansluiten op de gewerkte uren en gemaakte kosten. Ten slotte heeft [eiser] een stuk overgelegd waaruit moet blijken waar de factuur voor materialen uit eigen voorraad op ziet en of hij daarbij de kostprijs en opslag van 10% heeft gefactureerd.
2.2.
Bij tussenvonnis van 10 april 2024 heeft de rechtbank, nadat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten, een onderzoek door een deskundige bevolen. Daarbij heeft de deskundige – kort samengevat – opdracht gekregen nader onderzoek te doen naar (de omvang van) de verrichte werkzaamheden en de geleverde materialen en om zich uit te laten over de vraag of de prijs die [eiser] aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht voor het uitgevoerde werk als redelijk is aan te merken. De deskundige heeft de opdracht echter begin 2025 teruggegeven. Na zijn bezoek ter plaatse heeft hij moeten concluderen dat het voor hem niet mogelijk was de vragen op een juiste manier te beantwoorden, vooral omdat partijen hem geen duidelijkheid verstrekken over welke werkzaamheden [eiser] precies heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft de rechtbank daarop verzocht om vonnis te wijzen. Met een akte uitlating voortzetting bewijslevering heeft [eiser] de rechtbank verzocht een andere deskundige aan te wijzen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] het onderzoek tegengewerkt door tegen beter weten in de omvang van het werk en het verloop ervan te betwisten.
2.3.
De overeenkomst tussen partijen is er echter één van aanneming op regiebasis, zodat het aan [eiser] is om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat bepaald werk is verricht. Omdat de deskundige niet in staat is gebleken om met behulp van partijen de omvang van het werk vast te stellen, valt niet in te zien hoe een andere deskundige dat wel kan. De rechtbank zal daarom zelf beoordelen of [eiser] met de nader door hem aangeleverde gegevens bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde (en gefactureerde) werkzaamheden en materialen en de juistheid van de daarvoor gestuurde facturen. Ook zal zij zelf beoordelen of de prijs die [eiser] in rekening heef gebracht als redelijk is aan te merken.
Waarover nog moet worden beslist
2.4.
[eiser] heeft urenstaten, werkbonnen, facturen van leveranciers van materiaal en materieel overgelegd. De rechtbank zal eerst beoordelen of daarmee voldoende vaststaat dat het gefactureerde werk is verricht en het gefactureerde materiaal/materieel is geleverd. Daarbij zal ook de reactie van [gedaagde] op deze stukken worden betrokken. Met deze beoordeling zal ook inzicht worden verkregen in de omvang van het werk. Met dat inzicht zal de rechtbank vervolgens beoordelen of het totaalbedrag dat [eiser] in rekening heeft gebracht een redelijke prijs is. De werkzaamheden van de loodgieter en de elektricien blijven bij de beoordeling van de redelijke prijs buiten beschouwing, omdat partijen voor die werkzaamheden een prijsafspraak zijn overeengekomen (zie 3.4 van het tussenvonnis van 28 februari 2024).
2.5.
[eiser] heeft betaling gevorderd van een bedrag aan onbetaald gebleven facturen van oorspronkelijk € 165.526,00. Daarvan resteert nog een bedrag van € 125.526,00. Omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd, is [gedaagde] in incident veroordeeld tot een deelbetaling van € 40.000,00. [gedaagde] heeft dit bedrag inmiddels betaald. Niet is vastgesteld op welke facturen de deelbetaling ziet. Om die reden en omdat [gedaagde] de juistheid van alle onbetaald gebleven facturen heeft betwist (zie 5.9 van het tussenvonnis van 28 februari 2024) en [gedaagde] stelt dat hij niets meer aan [eiser] verschuldigd is, zullen alle onbetaald gebleven facturen, waarover in het tussenvonnis van 28 februari 2024 nog niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist, in de beoordeling worden meegenomen.
Onbetaald gebleven facturen
2.6.
Hieronder zal de rechtbank per factuur beoordelen of [eiser] bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde en gefactureerde werkzaamheden en kosten. Daarbij merkt de rechtbank nogmaals uitdrukkelijk op (zie 2.4) dat daarna nog moet worden beoordeeld of de totale prijs die [eiser] in rekening heeft gebracht (loodgieter en elektricien uitgezonderd) een redelijke prijs is als bedoeld in artikel 7:752 BW. Voor zover de facturen de redelijke prijs overstijgen zal [gedaagde] deze niet hoeven te betalen.
Factuur 22300025 dakkapellen, isoleren dak en zijwangen
2.7.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 10.911,91 dat volgens de omschrijving op factuur 22300025 ziet op 204 uur arbeid voor ‘
bestaande dakkapellen isoleren dak en zijwangen’ en kosten van isolatiemateriaal. [eiser] heeft de factuur niet anders toegelicht dan dat het gaat om ‘uren / isoleren’. Een koppeling van die uren met het door hem overgelegde totaaloverzicht en/of de als productie 19 overgelegde bladen uit het Excel-overzicht dat hij eerder aan TOP Expertise stuurde, heeft hij niet gemaakt, zodat niet kan worden beoordeeld op welk onderdeel van de geadministreerde werkzaamheden deze uren zien. Daarnaast heeft [eiser] niet toegelicht of het materiaal uit eigen voorraad komt of van een leverancier en heeft hij ook geen onderliggende factuur van een leverancier overgelegd. Voor zover de factuur zou zijn ‘opgeplust’, omdat er andere werkzaamheden in zijn meegenomen zodat [gedaagde] meer subsidie kon krijgen (zie 5.11 van het tussenvonnis van 28 februari 2024), had het op de weg van [eiser] gelegen om dat toe te lichten. Omdat [eiser] niet heeft laten zien hoe de factuur aansluit op de gewerkte uren en hij de materiaalkosten niet heeft verantwoord, is [eiser] voor deze factuur niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs van de werkzaamheden. De vordering ten aanzien van deze factuur zal daarom worden afgewezen.
Factuur 22300027 urenverzameling t/m week 32
2.8.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 49.445,14 dat volgens de omschrijving op factuur 22300027 ziet op ‘
verzamel uren tm w32’. [eiser] heeft toegelicht dat het om 961,5 uren gaat van week 9 tot en met 32 van 2022. Verder heeft hij in de als productie 22 overgelegde toelichting op de uren en facturen aangegeven dat in week 28 een aantal uur (508,5) cash is voldaan en dat middels al betaalde facturen 333 uur is doorberekend voor voorzetwanden en plafond tussenvloer. De rechtbank merkt op dat gelet op het uurtarief van € 42,50 ex btw, het feit dat sprake is van aanneming op basis van regie en de vermelding op het overzicht van [eiser], laatst genoemde 333 uur al gefactureerd lijkt te zijn middels facturen 221001 en 221002, samen circa € 14.900 ex btw. Daarnaast volgt uit het door [eiser] overgelegde factuuroverzicht dat bij afzonderlijke factuur al in rekening is gebracht: 262 uur voor de zolderkap, 192,5 uur voor het schuimbeton, 415 uur voor 2e termijn voorzetwand en plafond en 204 uur voor kozijnen plaatsen. Opgeteld is voor de betreffende periode dus al 1.915 uur voldaan. Omdat volgens het overgelegde totaaloverzicht in die periode 2.444 uur is gewerkt, resteert nog 529 uur die gefactureerd kan worden. Omdat [gedaagde] de onderliggende overgelegde weekoverzichten niet heeft betwist, is de rechtbank voor oordeel dat [eiser] bewijs heeft geleverd van de resterende 529 uur als gewerkt aan de opdracht van [gedaagde]. [gedaagde] heeft tegenover deze weekoverzichten niets gesteld. De vordering ten aanzien van deze factuur zal daarom in beginsel voor een bedrag van € 27.203,83 kunnen worden toegewezen.
Factuur 22300029 metselwerk uitbouw en herstel
2.9.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 2.236,08 dat volgens de omschrijving op factuur 22300029 ziet op ‘
metselwerk [adres] uitbouw en herstel werkzaamheden’.
Volgens het totaaloverzicht is in totaal 85 uur aan het onderdeel ‘metselen’ besteed waarvan 15 uur in week 24 en 30 uur in week 32. Met de factuur is circa 43,5 uur doorberekend. Volgens het weekoverzicht van dit onderdeel is in week 24 twintig uur besteed aan metselwerk bij de uitbouw. In week 32 is dat 19,5 uur. [eiser] heeft daarmee bewijs geleverd van 39,5 uur aan uitgevoerd metselwerk, zodat (in beginsel) een bedrag van € 2.031,29 (39,5 x € 42,50 + 21% btw) toewijsbaar is.
Factuur 22300030 en 22400046 elektra 3e deel en eindfactuur
2.10.
Twee facturen van de werkzaamheden van de elektricien zijn onbetaald gebleven. In 5.22 en 5.23 van het tussenvonnis van 28 februari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering deze facturen (€ 6.586,45 en € 2.195,48) te betalen, in beginsel toewijsbaar is. Echter, omdat het werk niet af was moet worden vastgesteld welk bedrag van de offerte aan de nog niet uitgevoerde elektrawerkzaamheden kan worden toegerekend, waarna de rechtbank kan bepalen of [gedaagde] nog (een deel) moet betalen. De eerder benoemde deskundige is gevraagd welk bedrag van de offerte (die in totaal € 16.495,00 ex btw en 10% opslag maar inclusief materiaal en montage bedroeg) aan de uitgevoerde werkzaamheden kan worden toegerekend. De deskundige heeft de opdracht echter teruggegeven (zie 2.2). De rechtbank is thans van oordeel dat zij dit zelf kan vaststellen. In het rapport van Top Expertise zijn de onderdelen vermeld die nog moesten worden afgemaakt (zie ook 3.19 van het tussenvonnis). De rechtbank begroot de kosten van die onderdelen inclusief materiaal en montage maar ex btw en 10% opslag op:
  • deurbel € 300,00
  • aansluitpunt buitenlicht voordeur met timer € 200,00
  • aansluitpunt oplader auto (alleen aansluitpunt) € 500,00
  • aansluitpunten buitenlichtpunten zijgevels (2) € 100,00
  • rookmelders op lichtnet (3) € 300,00
  • in de garage: 21 wandcontactdozen (zoals in offerte
vermeld) en twee stuks plafondverlichting met twee
schakelaars met dimmer € 1.025,00
Dit is in totaal € 2.425,00 en dus € 3.227,67 inclusief btw en 10% opslag. Dat betekent dat [eiser] de eindfactuur 2240046 niet hoeft te betalen en van de 3e deelfactuur nog een bedrag van € 5.554,26 moet betalen.
Factuur 22300033 tijdelijke dakbedekking uitbouw
2.11.
[eiser] zegt dat dit onderdeel van het werk in overleg is uitgevoerd om lekkageschade aan de houten vloer te voorkomen. Dit was het gevolg van eigen beslissingen van [gedaagde] en rechtstreekse opdracht van hem aan nevenaannemers, met name de schilder, en zijn beslissing over de inzet van de steiger, aldus [eiser]. [gedaagde] heeft tegen de factuur aangevoerd dat [eiser] niet heeft toegelicht wat er is dichtgeplakt, hoeveel uren hij hieraan heeft besteed en welk materiaal hij heeft gebruikt. Wat het materiaal heeft gekost en of [eiser] de opslag juist heeft toegepast is ook niet duidelijk, omdat de onderliggende factuur ontbreekt, aldus [gedaagde].
2.12.
De rechtbank constateert dat op de factuur is vermeld dat die ziet op het aanbrengen van tijdelijke dakbedekking op de uitbouw. Voor [gedaagde] moet het daarom duidelijk zijn geweest dat het ‘dichtplakken’ ziet op het dichtplakken van de uitbouw. Partijen hebben een uurtarief van € 42,50 afgesproken (zie 3.3. van het tussenvonnis van 28 februari 2024). Daarmee is duidelijk dat [eiser] iets meer dan 4,5 uur in rekening heeft gebracht. Gelet op de omvang van de uitbouw en op het feit dat op de foto’s 45, 46 en 47 van het rapport (van Top Expertise) te zien is dat langs de hele rand materiaal is aangebracht tegen lekkage, is aannemelijk dat 4,5 uur aan ‘dichtplakken’ is besteed. Het is echter aan [eiser] om het aantal uur en het gebruik van het in rekening gebrachte materiaal te bewijzen. Volgens het totaaloverzicht per onderdeel heeft [eiser] in week 33 van 2022 voor het laatst werkzaamheden aan de uitbouw verricht. Uit de onderliggende urenspecificatie begrijpt de rechtbank dat in die week een dag is besteed aan het oplossen van een lekkage bij de keuken. Echter, de rechtbank kan niet vaststellen of deze uren buiten de factuur voor de uren van week 33 tot en met 40 (22400037) zijn gehouden. [eiser] heeft hiermee laten zien dat hij de uren die hij met deze factuur in rekening brengt, in rekening mocht brengen. Ook heeft hij niet laten zien welk materiaal hij heeft gebruikt en heeft hij geen factuur overgelegd van de inkoop van het materiaal. Als hij die factuur wel heeft overgelegd, heeft hij niet gezegd welke factuur dit is van alle facturen die hij heeft overgelegd. [eiser] heeft daarom geen feiten bewezen die maken dat de kosten die hij met deze factuur in rekening brengt door [gedaagde] betaald moeten worden. Een bedrag van € 445,89 zal daarom worden afgewezen.
Factuur 22400035 puinbak
2.13.
[eiser] heeft toegelicht hoe de prijsafspraak voor (het leveren van) twee puinbakken tot stand is gekomen. Volgens hem is mondeling een prijs per puinbak afgesproken, te weten de reguliere prijs exclusief korting die [eiser] betaalt op basis van afname van vijftig puinbakken per jaar. [gedaagde] heeft daartegenover niet gezegd dat de puinbakken niet gestaan hebben. Ook heeft [gedaagde] niet gezegd dat deze afspraak niet gemaakt is. Het enkele verweer dat [eiser] de onderliggende facturen niet heeft overgelegd slaagt niet en het bedrag van de factuur van € 992,81 ligt voor toewijzing gereed.
Factuur 22400036 materialen inkoop t/m week 40
2.14.
De rechtbank heeft in 5.10 van het tussenvonnis onder meer overwogen dat de aannemer de bewijslast en het -risico draagt dat het door hem gefactureerde materiaal is geleverd en dat dit kan blijken uit facturen van leveranciers van materiaal en materieel. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om naast de al overgelegde materiaallijst, ook de onderliggende facturen van materiaal/materieel en onderaannemers (anders dan loodgieter en elektricien) te overleggen. Dat heeft [eiser] gedaan. [gedaagde] heeft gezegd dat uit de facturen niet valt op te maken dat de materialen in de woning van [gedaagde] zijn gebruikt, vooral omdat [eiser] in dezelfde periode aan het huis van zijn vader heeft gewerkt.
2.15.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] met het overleggen van de onderliggende facturen in beginsel heeft laten zien dat hij het materiaal heeft gekocht en voor het werk heeft gebruikt. Aangenomen moet worden dat het gefactureerde materiaal/materieel is geleverd. Het enkele feit dat [eiser] in dezelfde periode ook aan een ander project heeft gewerkt, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat de materiaallijst (de door [eiser] overgelegde productie 5) per materiaalpost/onderliggende factuur is gespecifieerd en (grotendeels) aansluit op overgelegde facturen van leveranciers. Dit is alleen anders wanneer één van de overige verweren van [gedaagde] op factuurniveau slaagt.
2.16.
[gedaagde] voert aan dat op een zestigtal facturen bij ‘werkadres’ het adres van [eiser] wordt vermeld en dat niet valt vast te stellen dat die facturen zien op materialen die in de woning van [gedaagde] zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat dat niet voldoende is om te oordelen dat [eiser] niet in het gevraagde bewijs is geslaagd. Allereerst kan de rechtbank, in tegenstelling tot [gedaagde], niet constateren dat bij al die facturen het adres van [eiser] als werkadres is vermeld. Dit is alleen het geval bij een aantal facturen van Stiho. Een enkele keer staat bij het werkadres ook ‘bellen voor het lossen’ met een 06 nummer. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat ‘het werkadres’ op de factuur van Stiho met name de praktische functie heeft als afleveradres. Dat hoeft niet altijd het adres te zijn waar de werkzaamheden worden verricht, maar kan ook het adres van de aannemer zelf zijn.
2.17.
[gedaagde] wijst er daarnaast op dat de factuur van UnitSteel B.V. het woonadres van de vader van [eiser] vermeldt, zodat [gedaagde] blijkbaar materialen voor zijn vader heeft besteld. Deze kan [eiser] niet op [gedaagde] verhalen, aldus [gedaagde]. Uit de materiaallijst volgt echter dat [eiser] deze factuur ook niet aan [gedaagde] heeft doorberekend.
2.18.
[gedaagde] voert aan dat de factuur van ABC Trappen BV van 16 februari 2022 met factuur nummer 22222 twee keer is overgelegd. Uit de materiaallijst volgt echter niet dat [eiser] deze kosten ook twee keer aan [gedaagde] heeft doorberekend.
2.19.
Het verweer dat de facturen van [betrokkene] en Stiho soms wel maar in veel gevallen niet bij de omschrijving vermelden dat het gaat om ‘werk [adres]’ en dat daarom niet kan worden vastgesteld dat die materialen in de woning van [gedaagde] zijn gebruikt, slaagt evenmin. Uit de facturen komt naar voren om welke materialen het gaat. [gedaagde] heeft niet gezegd welke materialen niet bij het werk gebruikt zijn of gebruikt kunnen zijn. Ook omdat [eiser] een lijst met in rekening gebrachte materialen met onderliggende facturen heeft overgelegd en het gaat om materialen die gebruikt kunnen/moeten worden voor de werkzaamheden die [eiser] in opdracht van [gedaagde] heeft verricht, oordeelt de rechtbank bij die stand van zaken dat [eiser] voor deze kosten aan de bewijsopdracht heeft voldaan. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor in 2.15.
2.20.
[gedaagde] voert verder aan dat vijf facturen van [betrokkene] zien op de levering van gereedschappen die een aannemer behoort te hebben en niet op kosten van de opdrachtgever kan aanschaffen. De rechtbank komt tot hetzelfde oordeel. Gelet op de gereedschappen die [gedaagde] noemt, ziet zijn stelling op de factuurnummers 7072598 (€ 101,37), 7075530 (€ 132,32), 7085964 (€ 32,14), 7087883 (€ 42,17). Aangezien [eiser] deze bedragen volgens de materiaallijst ook aan [gedaagde] heeft doorberekend, komt € 308,00 ex btw, dus € 372,68 inclusief btw, van de factuur met nummer 22400036 niet voor vergoeding in aanmerking.
2.21.
De conclusie is dus dat van het bedrag van € 27.907,71 op de factuur met nummer 22400036 in beginsel € 27.535,03 kan worden toegewezen.
Factuur 22400037 uren week 33 t/m 40
2.22.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 19.078,68 dat volgens de omschrijving op factuur 22300037 ziet op ‘
uren w33 tm 40’ en ‘
uren 714 - 50 vensterbank - 248 tussenwand 416 uur -45= 371 uur’. [eiser] heeft toegelicht dat het om 371 uren gaat die zijn gewerkt in week 33 tot en met 40. De rechtbank begrijpt uit de omschrijving op de factuur en de toelichting die [eiser] heeft gegeven, dat de uren die zijn besteed aan vensterbank (50) en tussenwand (248) en een korting (45) zijn afgetrokken van het aantal in die periode gewerkte uren (714). De uren voor de vensterbank en tussenwand heeft [eiser] inderdaad met andere facturen (22400039 en 22400040) aan [gedaagde] doorberekend. [eiser] stelt daarnaast weliswaar dat hij 45 uur korting heeft toegepast wegens inefficiënte uren in de laatste vier weken, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt welke 45 uur hij dan niet heeft doorberekend. Volgens het als productie 18 overgelegde totaaloverzicht zijn in de gefactureerde periode immers 669 en niet 714 uren gewerkt. Na aftrek van de facturen voor vensterbank en tussenwand resteert daarom in beginsel 326 uur. Echter, de uren vermeld in het als productie 19 overgelegde weekoverzicht, sluiten niet aan op het totaaloverzicht. Volgens het weekoverzicht is in week 33 tot en met 40 niet 669 maar 481 uur gewerkt, zodat – na aftrek van de facturen voor vensterbank en tussenwand, in beginsel 183 uur resteren die [eiser] mocht factureren. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op de door [eiser] aangedragen bewijsstukken te reageren. [gedaagde] is daarbij niet concreet ingegaan op de overgelegde weekoverzichten. De rechtbank oordeelt daarom dat [eiser] voldoende heeft laten zien dat hij 183 uur voor deze periode in rekening mocht brengen en zal de vordering ten aanzien van deze factuur daarom in beginsel voor een bedrag van € 6.427,69 toewijzen.
Factuur 22400038 materiaal uit voorraad
2.23.
In de overgelegde specificatie van de materialen uit voorraad, staat dat [eiser] in totaal voor € 3.578,75 aan materiaal uit eigen voorraad ten laste van het werk heeft geadministreerd. Het gaat grotendeels om klein materiaal dat, naar het oordeel van de rechtbank, gebruikelijk is voor een werk als opgedragen aan [eiser]. [eiser] heeft iets minder dan dat bedrag, namelijk € 3.563,03 (ex btw), aan [gedaagde] doorberekend zonder 10% opslag. [eiser] heeft daarmee de gemaakte kosten voldoende laten zien. Dat [eiser] een en ander nog verder onderbouwt door inkoopbonnen te overleggen van (bijvoorbeeld) zestien pakjes aan schroeven in (vermoedelijk) een of meer grotere bestellingen kan niet van hem worden gevraagd. Zoals [gedaagde] wel terecht aanvoert valt uit de specificatie echter niet af te leiden of [eiser] bij het overzicht de kostprijs heeft aangehouden of dubbel btw heeft gerekend. [eiser] heeft daarmee niet laten zien dat dat hij enkel de kostprijs van de materialen heeft gefactureerd. Van de factuur is daarom alleen het (netto) bedrag van € 3.563,03 in beginsel toewijsbaar.
Factuur 22400039 timmerwerk, isoleren tussenwanden ex kozijnen plaatsen
2.24.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 20.303,10 dat volgens de omschrijving op factuur 22400039 ziet op 248 uur arbeid en op materiaalkosten. Bovenaan de factuur is vermeld:
diverse timmerwerk en tussenwanden isoleren 70mm wol excl. werkzaamheden kozijnen plaatsen. Hoewel volgens het totaaloverzicht 248 uur is besteed aan het onderdeel ‘tussenwanden/ trapgat/ kozijnen’ staat op de factuur dat dit de uren zijn exclusief het plaatsen van de kozijnen. Uit het door [eiser] aan Top Expert toegezonden Excel-overzicht komt naar voren dat hij op 25 augustus 2022 voor (het plaatsen van de) kozijnen een afzonderlijke factuur (22300024) heeft gezonden voor € 28.180,01, waarbij 204 werkuren in rekening zijn gebracht. [gedaagde] heeft deze factuur betaald. De uren die volgens de weekoverzichten aan kozijnen zijn besteed, kunnen daarom niet met factuur 22400039 (nog eens) in rekening worden gebracht bij [gedaagde]. Het totaaloverzicht bevat nog een andere post kozijnen. Mede daarom is niet goed te bepalen welk deel van de 248 uren op het totaaloverzicht nu is aangewend voor diverse timmerwerk en tussenwanden isoleren en welk deel voor kozijnen. Daarnaast sluiten veel van de omschrijvingen in de weekoverzichten van de gewerkte uren onvoldoende aan bij dit onderdeel. De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] met de weekoverzichten voldoende heeft laten zien dat 110,5 van de gefactureerde 248 uur onder dit onderdeel kunnen worden gebracht, te weten: 14 uur voor week 4, 18,5 uur voor week 6, 42 uur voor week 7, 16,5 uur voor week 8 en 19,5 uur voor week 9. [eiser] heeft daarom bewijs geleverd voor 110,50 van de voor 248 gefactureerde uren. [eiser] heeft geen bewijs geleverd van de post materiaal. Voor zover [eiser] de onderliggende factuur heeft overgelegd met productie 20, was het aan hem om aan te geven welke van de vele overgelegde facturen het betreft. Van factuur 22400039 is daarom – de redelijkheid voorbehouden – in beginsel een bedrag van € 5.682,46 (110,50 x € 42,50 + 21% btw) toewijsbaar.
Factuur 22400040 isoleren dorpels en vensterbanken
2.25.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 3.068,57 dat volgens de omschrijving op factuur 22400040 ziet op ‘
isoleren dorpels en vensterbanken met pir isolatie 70mm’. Op de factuur staat dat het om 50 arbeidsuren gaat en om de kosten van het isolatiemateriaal. Van die uren zijn er 30 terug te vinden in week 37 van de weekoverzichten. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aan te wijzen welke werkzaamheden in de weekoverzichten ook onder deze factuur zijn gebracht. Omdat hij dat niet heeft gedaan, heeft hij slechts voor 30 van de gefactureerde uren bewijs geleverd. [eiser] heeft de post materiaal niet onderbouwd. De rechtbank verwijst naar haar overweging hiervoor in 2.24 voorlaatste zin. Van de factuur 22400040 is daarom een bedrag van € 1.542,75 (30 x € 42,50 + 21% btw) in beginsel toewijsbaar.
Factuur 22400041 kitwerkzaamheden extern bedrijf
2.26.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 1.257,80 dat volgens de omschrijving op factuur 22400041 ziet op ‘
kitwerkzaamheden door extern kit bedrijf’ en ‘
Diverse kitwerkzaamheden uitgevoerd: - 2 badkamers; - 2 toiletten; - Washok’. Uit de door [eiser] overgelegde berichten tussen partijen van 26 september 2022 en 28 september 2022 volgt dat [gedaagde] akkoord heeft gegeven voor een bedrag van € 865,00 excl. btw en inclusief materiaal. Omdat het kitwerk in de badkamers, toiletten en het washok door een extern bedrijf is uitgevoerd waar [eiser] een opslag van 10% over mag rekenen, zal een bedrag van € 1.151,32 (€ 951,50 + 21% btw) worden toegewezen. De post op de factuur van € 88,00 excl. btw voor ‘Extra werkzaamheden’ heeft [eiser] niet toegelicht. Daarbij komt dat uit de afspraken tussen partijen over dit werk blijkt dat [gedaagde] aan [eiser] heeft meegedeeld dat hij de prijs graag tevoren wilde weten. [eiser] heeft niet bewezen dat er meerwerk is geleverd.
Factuur 22400044 wc raam 1e verdieping maken
2.27.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 374,01 dat volgens de omschrijving op factuur 22400044 ziet op: ‘
wc raam 1e verd. vermaken’. Verder staat op de factuur de volgende toelichting:
aanpassen bestaand raam omfrezen naar draairaam, voorzien van tochtkader, voorzien van 3 scharnieren en met 2 los geleverde afsluitbare raamboompjes en los geleverd habiles uitzetijzer.Hoewel [gedaagde] er terecht op heeft gewezen dat de uren van deze werkzaamheden niet uit de weekoverzichten naar voren komen, blijkt uit het rapport dat ten tijde van het onderzoek een draairaam in de toiletruimte was geplaatst. Daarmee staat vast dat [eiser] deze werkzaamheden heeft verricht. De vordering tot betaling van deze factuur zal daarom in beginsel worden toegewezen.
Factuur 22400045 huur steiger
2.28.
De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar r.o. 5.28 van het tussenvonnis dat [eiser] voldoende bewijs heeft geleverd van de door hem voor de huur van de steiger in rekening gebrachte kosten. Uit de factuur van Hoogeboom Stalen Steigers van 24 november 2022 blijkt dat voor locatie [adres] te [plaats] € 3.500,00 aan [eiser] in rekening is gebracht. Omdat op de factuur is vermeld dat de btw is verlegd, is niet gebleken dat [eiser] dubbel btw heeft berekend. Inclusief 10% opslag en btw mocht [eiser] dus een bedrag van € 4.658,50 aan [gedaagde] in rekening brengen. [gedaagde] moet de met deze factuur in rekening gebrachte kosten in beginsel betalen.
Minderwerk
2.29.
[gedaagde] zegt dat hij zelf bepaalde werkzaamheden heeft verricht, welke werkzaamheden als minderwerk op de facturen in mindering moeten worden gebracht. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. Omdat er op regiebasis gewerkt is, kan er geen sprake zijn van minderwerk. Voor zover [gedaagde] zegt dat hij een aantal van de werkzaamheden die [eiser] heeft gefactureerd zelf heeft gedaan is die enkele bewering niet voldoende tegenover het bewijs dat [eiser] heeft geleverd met het totaaloverzicht, de weekstaten en de overgelegde facturen van materiaal, materieel en onderaannemers.
Tussenconclusie
2.30.
De conclusie van het vorenstaande is dat van de oorspronkelijke vordering van € 165.526,00 een bedrag van € 94.865,01 in beginsel toewijsbaar is. [1] Dit bedrag is inclusief de facturen voor de werkzaamheden van de loodgieter en elektricien die voor een vaste prijs zijn aangenomen en waarvan in het tussenvonnis van 28 februari 2024 al is geoordeeld dat die voor toewijzing in aanmerking komen. Voor het inzicht wordt de optelling van de in beginsel toewijsbare bedragen als bijlage aan dit vonnis gehecht. Omdat [gedaagde] al € 40.000,00 heeft voldaan (zie 2.5), resteert in beginsel een bedrag van € 54.865,01 door [gedaagde] aan [eiser] te betalen. Dat is alleen anders als het totale bedrag dat [gedaagde] dan voor het werk heeft betaald,
exclusiefloodgieter- en elektricienwerkzaamheden (zie 2.4 laatste zin), geen redelijke prijs is.
Het verschuldigde bedrag aan loodgieter- en elektricienwerkzaamheden, waar een prijsafspraak over is gemaakt, is in totaal € 43.836,45. Beoordeeld moet dus worden of € 363.261,15 (het tot nu toe betaalde bedrag van € 352.232,59 + € 54.865,01 - € 43.836,45) een redelijke prijs is voor het (overige) werk.
Redelijke prijs
2.31.
Door de discussie ter plekke over de werkzaamheden die [eiser] al dan niet verricht heeft, heeft de deskundige geen oordeel kunnen vormen over de vraag of [eiser] aan [gedaagde] een redelijke prijs in rekening heeft gebracht voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden. Het benoemen van een andere deskundige biedt geen uitkomst, zolang partijen deze deskundige niet eenduidig zullen aangeven wat het werk van [eiser] is en wat [gedaagde] zelf heeft gedaan. De rechtbank heeft echter na de aktewisseling na het terugtreden van de deskundige en met het rapport (van Top Expertise) voldoende aanknopingspunten om te beoordelen wat een redelijke prijs is voor het werk dat [eiser] heeft verricht.
2.32.
Zoals in 5.12 van het tussenvonnis van 28 februari 2024 is overwogen, is wegens de uitdrukkelijke opmerkingen van Top Expertise in haar rapport over kostenverhogende wijzigingen en extra wensen, niet uit te sluiten dat een redelijke prijs voor het werk hoger is dan het bedrag dat [gedaagde] tot dan toe had betaald (€ 352.232,59). De rechtbank neemt ook in overweging dat vaststaat dat [gedaagde], voordat hij [eiser] opdracht gaf, slechts één aannemer bereid kon vinden om het – toen beoogde – werk uit te voeren voor een vaste prijs van € 352.000,00. De begroting van die prijs is overgelegd als onderdeel van Bijlage 2 bij het rapport en nogmaals door [gedaagde] zelf. Wanneer uit die begroting de posten voor loodgieter en elektricien worden gehaald, blijft een bedrag over van € 344.653,00. Dat is circa € 19.000,00 minder dan € 363.261,15 waarvan hiervoor in 2.30 is overwogen dat beoordeeld moet worden of dat een redelijke prijs is. Dat [eiser], zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, ruim € 48.000 meer in rekening heeft gebracht dan de hiervoor genoemde begroting is dan ook niet juist.
2.33.
[gedaagde] merkt terecht op dat uit het rapport van Top Expertise – anders dan [eiser] zegt – niet volgt dat Top Expertise de uren die [eiser] heeft genoteerd als redelijk heeft aangemerkt. Wel komt uit het rapport van TOP Expertise naar voren dat in het werk ten opzichte van de technische beschrijving waarop voornoemde begroting was gebaseerd veel veranderingen en (extra) wensen zijn doorgevoerd. Desondanks is het verschil tussen het bedrag uit de begroting en € 363.261,15 beperkt (zie hiervoor). Dit is voor de rechtbank een belangrijke aanwijzing dat € 363.261,15 een redelijke prijs is voor de verrichte werkzaamheden. Met de afgesproken prijs per uur en de extra werkzaamheden past deze prijs ook bij de gewekte verwachtingen. [gedaagde] heeft slechts in het algemeen aangevoerd dat de kosten niet redelijk zouden zijn. Dat is tegenover de door [eiser] aangedragen gegevens, het rapport van Top Expertise en het relatief kleine verschil met de begroting ten opzichte waarvan veel (extra) wensen zijn doorgevoerd niet voldoende om te oordelen dat het door [eiser] in rekening gebrachte bedrag niet redelijk is.
Tussenconclusie
2.34.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat [eiser] met blijft € 344.653,00 een redelijke prijs heeft gerekend voor de werkzaamheden die niet voor een vaste prijs zijn aangenomen. Omdat de door [eiser] in rekening gebrachte prijs redelijk is, is [gedaagde] gehouden het nog niet betaalde deel van € 54.865,01aan [eiser] te voldoen.
Rente
2.35.
De gevorderde rente is toewijsbaar zoals in de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente is echter op grond van de wet niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.36.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in 5.1 van het tussenvonnis van 28 februari 2024.
2.37.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 1.723,65 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Proceskosten
in conventie
2.38.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.558,32
2.39.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.40.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
521,00
(2 punten × factor 0,5 × € 521,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
660,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 54.865,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.723,65 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.558,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2025.
1621

Voetnoten

1.Na vonnis in incident heeft [gedaagde] € 40.000,00 als voorschot betaald en heeft [eiser] zijn vordering verminderd.