ECLI:NL:RBNHO:2025:1044

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11135148 \ CV EXPL 24-1669
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vaststellingsovereenkomst tussen ex-partners met betrekking tot betalingsverplichtingen en wettelijke rente

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert eiser, een ex-partner, betaling van een bedrag van CHF 24.200,00 en € 10.253,00 van gedaagde, de andere ex-partner. De vordering is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst die op 10 augustus 2010 is gesloten, waarin partijen afspraken hebben gemaakt over betalingen en rente. Eiser stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen, terwijl gedaagde betwist dat hij nog bedragen verschuldigd is. De kantonrechter heeft de bevoegdheid vastgesteld op basis van de woonplaats van gedaagde in Nederland en het toepasselijke recht is Nederlands recht, zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.532,01 aan eiser, met wettelijke rente vanaf 2 december 2021. De rechter heeft geoordeeld dat eiser ten onrechte wettelijke rente heeft berekend over de advocaatkosten, omdat dit niet expliciet in de overeenkomst was opgenomen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vordering van € 10.253,00 niet opeisbaar is geworden door de niet-nakoming van gedaagde, omdat dit niet duidelijk in de vaststellingsovereenkomst was vastgelegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Het vonnis is uitgesproken op 29 januari 2025 door mr. M.C. van Rijn en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11135148 \ CV EXPL 24-1669 TB
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] , [land] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.Ph. Nikkels van der Veen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. Immink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 27 mei 2024
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 17 juli 2024
- de akte tot uitlating, tevens akte tot wijziging c.q. precisering van eis en overlegging van stukken van [eiser] van 13 augustus 2024
- het tussenvonnis van 11 september 2024
- de akte overlegging stukken van [eiser] van 26 november 2024
- de mondelinge behandeling van 10 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-partners. Partijen hebben – beiden met bijstand van een eigen advocaat – op 10 augustus 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin – voor zover van belang – is overeengekomen:

OVERWEGENDE DAT:
  • partijen geruime tijd hebben samengeleefd;
  • [eiser] stelt na beëindiging van de relatie en aantal schulden te hebben betaald die naar haar mening voor gezamenlijke rekening komen, zodat zij jegens [gedaagde] een vordering heeft ingesteld tot betaling van € 10.253,--;
  • voornoemde vordering wordt door [gedaagde] betwist;
  • [eiser] daarnaast stelt krachten schulderkenning d.d. 5 juni 2008 een vordering te hebben op [gedaagde] ter grootte van Zwitserse frank Fr 24.200,--, omgerekend in euro’s € 16.972,94;
  • partijen hun geschil op bovenstaande punten als volgt wensen op te lossen;
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1. Betaling
[gedaagde] betaalt [eiser] een bedrag ad Zwitserse Frank 24.200. Over dit bedrag betaalt [gedaagde] wettelijke rente vanaf 5 juni 2008.
[gedaagde] betaalt [eiser] voorts een vergoeding voor advocaatkosten ad € 1.000,--.
(…)
Artikel 3. Rente en nakoming
Indien de betalingstermijnen zoals neergelegd in artikel 2 niet stipt door [gedaagde] worden nagekomen, is de gehele vordering van [eiser] direct en volledig opeisbaar.
(…)
Artikel 6. Finale kwijting
Partijen verlenen elkaar na uitvoering van al het voornoemde over en weer finale kwijting ter zake van al hetgeen van elkaar te vorderen mochten hebben, of krijgen.
Partijen erkennen dat, behoudens de afspraken zoals vastgelegd in de onderhavige vaststellingsovereenkomst, geen andere afspraken en/of overeenkomsten meer tussen hen bestaan, althans deze afspraken of deze overeenkomsten teniet worden gedaan met deze vaststellingsovereenkomst, die is bedoeld en wordt aangegaan om de beëindiging van het tussen partijen gerezen geschil uitputtend te regelen.”
2.2.
Verder is overeengekomen dat [gedaagde] per maand € 200,00 aan [eiser] betaalt.
2.3.
[gedaagde] heeft tot 27 mei 2019 aan [eiser] een bedrag van € 21.120,02 betaald.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 22 december 2022 een brief aan [gedaagde] gestuurd dat – kort samengevat – [gedaagde] heeft nagelaten de verdere overeengekomen maandelijkse aflossingen te voldoen en dat het openstaande bedrag ineens opeisbaar is geworden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – betaling van het restant van de nog openstaande vordering van CHF 24.200,00 (Zwitserse Frank), zijnde per 2 december 2021 € 1.592,01
tezamen met € 1.000,00 aan advocaatkosten en een bedrag van € 10.253,00, een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiser] vordert nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 10 augustus 2010. [gedaagde] heeft nog een restant van € 1.592,01 niet betaald. Daarnaast omvat de vordering een opeisbaar geworden bedrag van € 10.253,00. Door niet naleving van de vaststellingsovereenkomst van 10 augustus 2010 heeft [gedaagde] zich verplicht om ook de andere schulden af te betalen. [gedaagde] is daarom ook een bedrag van € 10.253,00 verschuldigd geworden aan [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Omdat [eiser] woonachtig is in [land] , moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of zij internationaal bevoegd is kennis te nemen van het geschil tussen partijen. De kantonrechter is bevoegd om van deze zaak met een internationaal karakter kennis te nemen op grond van artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening waarin is opgenomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is van een geschil kennis te nemen als de gedaagde partij in Nederland woonachtig is. [gedaagde] is woonachtig in Nederland. De conclusie is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
In artikel 4 van de Vaststellingsovereenkomst zijn partijen de toepasselijkheid van Nederlands recht overeengekomen. Gelet op die door partijen gemaakte rechtskeuze zal de kantonrechter het geschil naar Nederlands recht beoordelen. Verwezen wordt naar artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), Pb EU L 177.
De vordering
4.3.
De kantonrechter zal de vordering gedeeltelijk toewijzen en [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 1.532,01,00 aan [eiser] . De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd. De kantonrechter zal hieronder deze beslissing toelichten.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 10 augustus 2010 een vaststellingsovereenkomst tussen hen is gesloten. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en of [gedaagde] nog een bedrag aan [eiser] verschuldigd is.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat een vaststellingsovereenkomst overeenkomstig artikel 7:900 lid 1 BW naar zijn aard is bedoeld om een einde te maken aan één of meer geschillen tussen partijen en is bedoeld om eenduidig de rechtsverhouding tussen partijen te regelen.
4.6.
Bij de uitleg van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Daarbij moet, om te beginnen, naar de tekst van de overeenkomst gekeken worden. Het gaat hier namelijk om een getroffen regeling waarbij beide partijen werden bijgestaan door een advocaat.
4.7.
In artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.1.) is opgenomen dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van CHF 24.200,00 betaalt inclusief wettelijke rente. Vervolgens is opgenomen dat [gedaagde] aan [eiser] een vergoeding van € 1.000,00 aan advocaatkosten betaalt. De discussie tussen partijen ziet er op of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] wettelijke rente over de advocaatkosten moet betalen. [eiser] stelt dat over beide vorderingen (CHF 24.200,00 en € 1.000,00) wettelijke rente is verschuldigd en heeft over beide bedragen wettelijke rente berekend. [gedaagde] stelt dat over de advocaatkosten van € 1.000,00 ten onrechte wettelijke rente is berekend omdat dit in de vaststellingsovereenkomst niet is overeengekomen. De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn stelling omdat achter het bedrag van CHF 24.200,00 wel is opgenomen dat daarover wettelijke rente verschuldigd is, maar niet achter het bedrag van € 1.000,00 aan advocaatkosten. Bovendien zijn beide partijen destijds bijgestaan door een advocaat en moet ook daarom belang worden gehecht aan de letterlijke tekst van de regeling. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat wettelijke rente over de advocaatkosten niet is overeengekomen. Omdat [eiser] ten onrechte wettelijke rente heeft berekend over de advocaatkosten, moet dit bedrag van het gevorderde worden afgetrokken. Zoals ter zitting is besproken betreft de wettelijke rente over de advocaatkosten een bedrag van € 60,00 (6% van € 1.000,00).
4.8.
[eiser] vordert in de eerste plaats een bedrag van € 1.592,01. Vaststaat dat [gedaagde] na 27 mei 2019 is gestopt met het afbetalen van CHF 24.200,00 en dat op dat moment nog niet het gehele bedrag was betaald. [gedaagde] doet een beroep op rechtsverwerking en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, maar de juridische drempel voor een succesvol beroep op deze verweren is hoog en die drempel wordt niet gehaald. Dat er 3,5 jaar tussen de laatste betaling van [gedaagde] en het instellen van een rechtsvordering zit en dat [gedaagde] er door [eiser] niet op is gewezen dat nog niet het volledige bedrag was betaald, is onvoldoende om te oordelen dat rechten zijn verwerkt of dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan betaling. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld of zijn positie onredelijk zou worden verzwaard indien de gerechtigde het recht of de bevoegdheid alsnog geldend zou maken. Enkel tijdsverloop of stilzitten is onvoldoende en ook kan het niet in kennis stellen van [gedaagde] van het nog niet volledig hebben voldaan van de vordering niet worden gezien als een bijzondere omstandigheid. Het is aan de schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) om ervoor te zorgen dat de vaststellingsovereenkomst volledig en juist wordt nagekomen. Dat nog niet het gehele bedrag was afbetaald door [gedaagde] komt dus voor zijn rekening en risico. Het beroep op rechtsverwerking en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid faalt dan ook. Dit betekent dat € 1.532,01 (€ 1.592,01 minus € 60,00 aan rente) zal worden toegewezen. De wettelijke rente over € 1.532,01 zal worden toegewezen als na te noemen.
4.9.
Partijen voeren daarnaast nog discussie over de vraag of uit artikel 3 en artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.1.) volgt dat als gevolg van het door [gedaagde] niet nakomen van de overeengekomen maandelijkse betalingen ook de overige gestelde schulden van € 10.253,00 aan [eiser] opeisbaar zijn geworden.
[eiser] stelt dat partijen in artikel 3 uitdrukkelijk en expliciet zijn overeengekomen dat de ‘gehele vordering’ opeisbaar wordt. Dit betekent dat als [gedaagde] niet stipt nakomt de gehele vordering, bestaande uit CHF 24.200,00 en € 1.000,00 aan advocaatkosten zoals genoemd in artikel 1 en ook de in de overwegingen genoemde vordering van € 10.253,00 direct opeisbaar worden. Uit artikel 6 blijkt vervolgens uitdrukkelijk dat het betreft ‘al hetgeen partijen van elkaar te vorderen mochten hebben of krijgen’. [eiser] stelt met de vaststellingsovereenkomst geen afstand te hebben gedaan van de gestelde schuld van € 10.253,00, maar dat dit een voorwaardelijke vordering betrof. [gedaagde] betwist de uitleg van [eiser] en is van mening dat uit de vaststellingsovereenkomst niet duidelijk blijkt dat hij ook de gestelde vordering van € 10.253,00 verschuldigd zou worden.
4.10.
De kantonrechter verwijst naar wat hiervoor onder 4.6 en 4.7 is overwogen ten aanzien van de strekking van een vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben ervoor gekozen om hun afspraken vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst, opgesteld door een van beide advocaten en zij zijn dan tegenover elkaar aan deze vaststelling gebonden. Daarom kan niet zonder meer worden teruggekomen op de tussen partijen tot stand gekomen regeling. In de considerans van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen opgenomen dat [eiser] stelt dat zij nog een vordering van € 10.235,00 heeft op [gedaagde] vanwege een aantal schulden die zij na het beëindigen van de relatie nog heeft betaald en dat [gedaagde] deze vordering betwist. De kantonrechter is van oordeel dat omdat een bedrag van € 10.253,00 in de considerans is opgenomen nog niet betekent dat deze bij niet volledige nakoming van de overeenkomst opeisbaar wordt. Te meer niet omdat ook in de considerans is opgenomen dat dat bedrag wordt betwist door [gedaagde] . Vervolgens is opgenomen dat [eiser] nog een vordering van CHF 24.200,00 op [gedaagde] heeft en dat ‘partijen hun geschil op bovenstaande punten als volgt wensen op te lossen’. In artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst is enkel opgenomen dat [gedaagde] CHF 24.200,00 en € 1.000,00 aan advocaatkosten aan [eiser] betaald en in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat het gehele bedrag direct en volledig opeisbaar wordt als de betalingstermijnen in artikel 2 niet stipt worden nagekomen. Anders dan [eiser] leest de kantonrechter niet in artikel 3 dat hiermee wordt bedoeld een andere vordering dan in artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst staat genoemd. Dit betekent dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente daarover zal daarom worden afgewezen.
4.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.532,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 december 2021, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.