In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert eiser, een ex-partner, betaling van een bedrag van CHF 24.200,00 en € 10.253,00 van gedaagde, de andere ex-partner. De vordering is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst die op 10 augustus 2010 is gesloten, waarin partijen afspraken hebben gemaakt over betalingen en rente. Eiser stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen, terwijl gedaagde betwist dat hij nog bedragen verschuldigd is. De kantonrechter heeft de bevoegdheid vastgesteld op basis van de woonplaats van gedaagde in Nederland en het toepasselijke recht is Nederlands recht, zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst.
De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.532,01 aan eiser, met wettelijke rente vanaf 2 december 2021. De rechter heeft geoordeeld dat eiser ten onrechte wettelijke rente heeft berekend over de advocaatkosten, omdat dit niet expliciet in de overeenkomst was opgenomen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vordering van € 10.253,00 niet opeisbaar is geworden door de niet-nakoming van gedaagde, omdat dit niet duidelijk in de vaststellingsovereenkomst was vastgelegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitgesproken op 29 januari 2025 door mr. M.C. van Rijn en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.