ECLI:NL:RBNHO:2025:1038

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
24/582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingplichtige en de inspecteur van de Belastingdienst. De belastingplichtige had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2021, die was opgelegd op basis van een herziene aangifte. De navorderingsaanslag was opgelegd na een verzoek van de belastingplichtige zelf om navordering, wat leidde tot de vraag of het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de belastingplichtige geen beroep kon doen op het correctiebeleid, omdat hij zelf de initiële stap had gezet die tot de navordering leidde. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een overschrijding van de 'irritatiegrens' en dat de belastingplichtige geen recht had op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, aangezien er geen onrechtmatigheid aan de kant van de Belastingdienst was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser

(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam , verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 1 april 2023 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2021 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.648.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag ib/pvv verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.531.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren op 23 augustus 1989 en heeft in 2021 geen fiscaal partner.
2. Op 16 september 2022 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2021 ingediend. Het (winst)aangiftebiljet ziet er als volgt uit:
Belastbare winst
-/- 719
Looninkomsten Stichting [stichting]
29.162
Saldo eigen woning
-/- 3.367
Inkomen box 1
25.076
3. Met dagtekening 28 december 2022 is de primitieve aanslag ib/pvv 2021 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is conform de ingediende aangifte vastgesteld op € 25.076. Het te ontvangen bedrag is € 1.739 (inclusief vergoede belastingrente van € 10).
4. Op 9 februari 2023 heeft de Belastingdienst een (gewijzigde) aangifte van eiser ontvangen. Daarin zijn de volgende inkomsten en kosten vermeld:
Loon Stichting [stichting]
29.162
Opbrengsten uit overige werkzaamheden (hierna: ROW)
1.51
Kosten ROW
-/- 145
1.365
Eigen woningforfait
1.755
Aftrekbare rente
-/- 5.418
-/- 3.663
Uitgaven specifieke zorgkosten
-/- 216
Inkomen box 1
26.648
5. De Belastingdienst heeft de herziene aangifte aangemerkt als een verzoek om navordering.
6. Met dagtekening 1 april 2023 wordt, conform de door eiser ingediende herziene aangifte, de navorderingsaanslag ib/pvv 2021 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is hierbij vastgesteld op € 26.648. Het te betalen bedrag is berekend op € 639 (inclusief € 20 belastingrente).
7. Op 1 februari 2024 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 25.531. Het te ontvangen/te verrekenen bedrag is berekend op € 458.

Geschil8.In geschil is of het correctiebeleid van de Belastingdienst op de navorderingaanslag van toepassing is. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of het correctiebeleid ertoe leidt dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

Verder is in geschil of eiser recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Beoordeling van het geschil
Toepassing correctiebeleid9. Eiser neemt het standpunt in dat het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing is en dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, nu de aanslag na de bezwaarfase in die mate is verlaagd dat het bedrag onder de grens van
€ 450 is komen te liggen. Verweerder betoogt dat het correctiebeleid in het geval van eiser niet van toepassing is, omdat eiser zelf heeft verzocht om een navorderingsaanslag middels de indiening van de herziene aangifte op 9 februari 2023. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat, indien het correctiebeleid wel van toepassing is, toepassing ervan niettemin geen gevolgen heeft voor de navorderingsaanslag.
10. In het correctiebeleid van de Belastingdienst is onder meer het volgende opgenomen:

“1. Context

In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
2. Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een “gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
(…)
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.”
11. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat een belastingplichtige zich niet met succes op toepassing van het beleid kan beroepen, indien hij zelf heeft verzocht om navordering. In een dergelijk geval zal geen sprake zijn van enige overschrijding van de irritatiegrens als vermeld in het beleid. Het is immers de belastingplichtige zelf die de aanzet heeft gegeven die tot navordering leidt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen beroep kan doen op het correctiebeleid. De enkele stelling van eiser dat hij de herziene aangifte niet heeft willen doen, laat onverlet dat hij de vereiste handelingen voor het indienen van een gewijzigde aangifte wel heeft verricht. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder niet in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door een aanslag conform de herziene aangifte op te leggen. Verweerder was niet gehouden met eiser contact op te nemen of het wel zijn intentie was om een herziene aangifte in te dienen.
Kosten in bezwaar
12. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de gehele behandeling in bezwaar overbodig zou zijn geweest bij voldoende zorgvuldigheid aan de zijde van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid die te wijten is aan verweerder, aangezien hij een navorderingsaanslag heeft opgelegd conform de door eiser ingediende herziene aangifte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen kostenvergoeding verschuldigd is aan eiser.
Slotsom
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
F.S. Anderson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).