ECLI:NL:RBNHO:2025:10340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
C/15/367046 / KG ZA 25-435
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over misgelopen rentevoordeel na beëindiging van een samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is er sprake van een executiegeschil tussen een man en een vrouw die eerder een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De man heeft de notariële samenlevingsovereenkomst per 26 september 2023 opgezegd. In een eerder kort geding vonnis van 11 december 2024 is er een regeling getroffen omtrent het rentevoordeel van een hypotheek. De vrouw heeft echter niet voldaan aan de voorwaarden die in dat vonnis zijn gesteld, waaronder het overleggen van een verklaring van een makelaar binnen drie maanden na de toedeling van de woning aan de man. De man vordert nu dat de vrouw wordt verboden om executiemaatregelen te treffen, omdat hij van mening is dat zij geen vordering op hem heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij recht heeft op het rentevoordeel en dat de vordering van de man toewijsbaar is. De voorzieningenrechter verbiedt de vrouw om executiemaatregelen te treffen en legt haar een dwangsom op voor iedere dag dat zij in gebreke blijft. Tevens wordt de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/367046 / KG ZA 25-435
Vonnis in kort geding van 10 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Groen,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres te (gemeente) [gemeente]
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de uitgebrachte dagvaarding van 25 augustus 2025 met in totaal 26 (deels nagekomen) producties
- 17 producties van de vrouw, waarvan de laatste 3 in verband met door haar geheim te willen houden NAW-gegevens aanvankelijk niet zijn gedeeld met de man
- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de vooraf als bijlage en de ter zitting voorgedragen reactie van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. De man heeft de tussen partijen gesloten notariële samenlevingsovereenkomst per 26 september 2023 opgezegd. Over de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst hebben partijen een kort geding gevoerd. Bij kortgedingvonnis van 11 december 2024 met zaaknummer C/15/352125 / KG ZA 24-232 (hierna: het Kortgedingvonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
4.13.
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de mogelijkheid om een gunstige hypotheekrente mee te nemen geldt gedurende een periode van drie maanden na overdracht of toedeling van het onderpand waarop de hypotheek was gevestigd. De vrouw heeft bij het splitsen van de hypotheekrente dus alleen belang als zij binnen die termijn zelf een andere woning zal kopen. Tot nu toe heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij in staat zal zijn binnen die termijn een andere woning te kopen. De vrouw heeft juist tijdens de eerste zitting verklaard dat zij zonder advocaat en/of adviseur naar de zitting was gekomen omdat zij de rekeningen van deze personen niet meer kon betalen en dat zij niet meer schulden wilde maken.
4.14.
De man heeft ter zitting van 27 november 2024 nog aangeboden om als de vrouw binnen de drie maanden na de toedeling van de woning aan hem wel een andere woning koopt ter compensatie van het door hem genoten rentevoordeel aan haar een bedrag van € 20.000,- te betalen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om te bepalen dat het volledige rentevoordeel wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting om de vrouw te compenseren voor het door haar geleden nadeel als de vrouw binnen een termijn van drie maanden na de notariële toedeling van de woning aan de man, aan hem een verklaring overlegt van een makelaar dat zij een koopovereenkomst voor een woning heeft getekend waarvan de bedenktijd is verstreken. Het te compenseren bedrag zal dan worden vastgesteld op de contante waarde van het desbetreffende rentevoordeel dat de vrouw mist.
(…)
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
(…)
5.3.
bepaalt dat aan de man de bestaande hypotheek met de lopende rente volledig wordt toegedeeld, onder de verplichting voor de man om als de vrouw binnen drie maanden na de notariële toedeling van haar aandeel in de woning aan de man, zelf een andere woning koopt, aan haar de contante waarde van het door haar misgelopen rentevoordeel uit de hypotheek te vergoeden,
5.4.
bepaalt dat de vrouw aan de veroordeling onder 5.3. geen rechten kan ontlenen tenzij zij binnen de genoemde termijn een schriftelijke verklaring van een makelaar aan de man overlegt waaruit blijkt dat zij een koopovereenkomst voor een woning heeft getekend waarvan de bedenktijd is verstreken,
(…)
2.2.
Het Kortgedingvonnis is op 17 december 2024 aan de vrouw betekend.
2.3.
De woning is op 24 februari 2025 aan de man geleverd.
2.4.
Bij e-mail van 28 april 2025 heeft de vrouw het volgende aan de man gestuurd [Vzr: het in onderstaande citaat bedoelde Koopcontract is – zonder weglakkingen – ter griffie van deze rechtbank ontvangen en de voorzieningenrechter en de man hebben ook van die versie kennis genomen]:
[e-mail met Koopcontract]
2.5.
Bij e-mail van 7 mei 2025 heeft de vrouw aan de man een nadere berekening van het renteverlies /- renteverschil per datum 20 februari 2024 gemaakt, neerkomend op een bedrag van € 54.550,48.
2.6.
Bij deurwaardersexploot van 19 juni 2025 heeft de vrouw aan de man betekend:
(1) de grosse van het Kortgedingvonnis, (2) de berekening van het volgens de vrouw misgelopen rentevoordeel en (3) het in bovenstaand citaat bedoelde ‘koopcontract’ van 3 april 2025, met aanzegging dat de vrouw “
voornemens is bij verdere nalatigheid in de voldoening aan bedoeld bevel van mij, toegevoegd deurwaarder, de executie te vervolgen, door alle wegen en middelen rechtens, meer speciaal door beslag op roerende en/of onroerende zaken/rechten, c.q. derden beslag”.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1.
de vrouw te verbieden om executiemaatregelen te treffen en beslagen te leggen ten laste van de man voor vermeende vorderingen uit hoofde van c.q. in het kader van de tenuitvoerlegging van de het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2024, zulks totdat er bij onherroepelijke uitspraak is beslist over de vraag of de vrouw een vordering heeft op de man en over de hoogte van de door de vrouw gestelde renteverlies, een en onder op straffe van een dwangsom van € 5.000,= ineens, vermeerderd met een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, althans een door uw voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
2.
de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de werkelijke kosten van het geding te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 157,= zonder betekening en verhoogd met € 82,= ingeval van betekening , een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
3.
althans een zodanige beslissing onder 1 en 2 als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
3.2.
De man legt aan de vordering – samengevat – ten grondslag dat uit het door de vrouw aangeleverde ‘Koopcontract’ en de bijgevoegde berekening niet blijkt dat de vrouw een volledige woning heeft aangekocht. Ook ontbreekt bewijs van een hypotheek die aan de woning is gekoppeld en ontbreekt ieder inzicht in de condities van de hypotheek, zodat een berekening van het renteverlies (nog) niet gemaakt kan worden. Daarnaast ontbreekt een verklaring van een makelaar over de koopovereenkomst, zoals in het Kortgedingvonnis vereist was. Er is dus geen grond voor een vordering van de vrouw op de man, zodat zij ook geen executiemaatregelen had mogen treffen. Bovendien is de vrouw nu ‘te laat’, omdat zij niet binnen 3 maanden na levering van de woning aan de man een makelaarsverklaring heeft ingediend, zodat de vrouw daarom geen vorderingen op de man heeft.
3.3.
De vrouw voert tot haar verweer – kort gezegd – aan dat zij wel aan het Kortgedingvonnis heeft voldaan, zodat zij wel een vordering op de man heeft en tot tenuitvoerlegging van het Kortgedingvonnis kon overgaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van diens bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
Dat de executie van het Kortgedingvonnis klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, is gesteld noch gebleken. Ook is niet gebleken (of door een van partijen gesteld) dat het Kortgedingvonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van de man zo, dat deze van mening is dat de vrouw niet gerechtigd is om tot executie van het Kortgedingvonnis over te gaan, omdat zij niet heeft voldaan aan de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde. Dat betoog slaagt. De voorzieningenrechter zal dat hieronder uitleggen.
4.3.
In het Kortgedingvonnis heeft de voorzieningenrechter – die ook de rechter in deze kortgedingprocedure is – voor het vergoeden door de man aan de vrouw van de contante waarde van het door haar misgelopen rentevoordeel uit de hypotheek als voorwaarde gesteld dat de vrouw binnen drie maanden na de notariële toedeling van haar aandeel in de woning aan de man zelf een andere woning koopt, waaraan zij slechts rechten kan ontlenen indien zij binnen diezelfde termijn “
een schriftelijke verklaring van een makelaar aan de man overlegt waaruit blijkt dat zij een koopovereenkomst voor een woning heeft getekend waarvan de bedenktijd is verstreken” (zie hierboven in r.o. 2.1, onder het aldaar geciteerde in 5.3 en 5.4).
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter met het opstellen van die voorwaarden in het Kortgedingvonnis – en met name de tussenkomst van een onafhankelijk makelaar – nu juist de situatie heeft willen voorkómen dat er tussen partijen discussie zou (kunnen) ontstaan over de vraag of de vrouw binnen de gestelde termijn van drie maanden daadwerkelijk een woning zou hebben gekocht. Het doel van tussenkomst van een makelaar was immers dat er op die manier enige objectieve controle zou zijn dat de vrouw ook daadwerkelijk juridisch en financieel gebonden zou zijn aan de koop van een woning, voor welke koop zij alsdan een hypotheek zou moeten afsluiten. De enkele tussenkomst van een notaris(kantoor) bij het opstellen van een zeer summier koopcontract tussen de vrouw en haar nieuwe partner, zoals de vrouw nu heeft gedaan, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de vrouw hiermee daadwerkelijk verplichtingen is aangegaan die de verrekening van het misgelopen rentevoordeel zoals destijds beoogd rechtvaardigen. Voor die vaststelling is nader bewijs nodig, maar dat kan niet in deze procedure.
4.5.
De vraag of de vrouw op 3 april 2025 wel of niet een woning heeft gekocht, kan hier echter in het midden blijven, omdat niet in geschil is dat zij de in het Kortgedingvonnis vereiste schriftelijke verklaring van een makelaar niet aan de man heeft overgelegd, ook niet ná het verstrijken van de daarvoor geldende termijn. Gelet op de bewoordingen en de strekking van het Kortgedingvonnis kan daaruit geen andere conclusie worden getrokken dan dat zij dus vooralsnog ook geen rechten kan ontlenen aan de verplichting van de man om haar de contante waarde van het door haar misgelopen rentevoordeel te vergoeden.
4.6.
Maar ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de vrouw nu daadwerkelijk een woning heeft gekocht in de geest van de beslissing in het Kortgedingvonnis, is dat nog onvoldoende om tot verdere executie van dat vonnis over te gaan. Daarvoor zal er immers éérst meer duidelijkheid moeten zijn over het bestaan en de (wijze van) berekening van het alsdan eventueel door haar misgelopen rentevoordeel.
Met de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat zonder nader bewijs – dat ontbreekt en waarvoor dit kort geding zich naar zijn aard niet leent – niet vastgesteld kan worden dat de vrouw een hypotheek zal kúnnen verkrijgen met als onderpand de onverdeelde helft van appartementsrechten. Ter zitting heeft de vrouw weliswaar verduidelijkt dat haar insteek is om mede-eigenaar te worden van de woning van haar nieuwe partner en gezamenlijk een hypothecaire lening aan te gaan, maar ook voor deze constructie valt zonder nader bewijs niet vast te stellen dat zij het rentevoordeel van de oude lening had kunnen meenemen. Ook kan zonder nader bewijs niet worden vastgesteld wat in dat geval ten opzichte van de nieuwe lening het misgelopen rentevoordeel is. De verklaringen en berekeningen die de vrouw heeft overgelegd zijn daarvoor te algemeen.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende vaststaat dat de vrouw op grond van het Kortgedingvonnis een vordering heeft op de man vanwege misgelopen rentevoordeel. Dat betekent dat de vordering van de man zal worden toegewezen op de wijze als bij de beslissing vermeld.
4.8.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.9.
De vrouw is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten, zoals door de man gevorderd, ziet de voorzieningenrechter nu geen aanleiding. De proceskosten van de man worden dan ook volgens de daarvoor toepasselijke tarieven begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.761,45
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de vrouw om executiemaatregelen te treffen en executoriale beslagen te leggen ten laste van de man in het kader van de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 december 2024 met zaaknummer C/15/352125 / KG ZA 24-232, zulks totdat er in een bodemprocedure is beslist over de vraag of de vrouw een vordering heeft op de man en over de hoogte van het door de vrouw gestelde renteverlies,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 bedoelde hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van € 1.761,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de vrouw niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt de vrouw tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025
936
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.