In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd voor het rijden zonder helm op een snorfiets. De boete van € 100,00 was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en betrokkene heeft hiertegen beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarin hij stelde dat de wettelijke helmplicht voor snorfietsen niet op democratische wijze tot stand is gekomen en dat er geen draagvlak voor deze maatregel in de samenleving is. Daarnaast voerde hij aan dat de helmplicht in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat bestuurders van elektrische fietsen geen helm hoeven te dragen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de helmplicht voor snorfietsen, die op 1 januari 2023 in werking is getreden, een wettelijke basis heeft en dat de opgelegde boete terecht is. De rechter heeft de argumenten van betrokkene verworpen, onder andere omdat de helmplicht is vastgesteld in de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en dat de wetgever verantwoordelijk is voor het vaststellen van dergelijke regels. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de helmplicht is bedoeld om het aantal verkeersdoden en -gewonden onder snorfietsers te verminderen en dat de verschillen tussen snorfietsen en elektrische fietsen relevant zijn voor de toepassing van de helmplicht.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete gehandhaafd blijft. Betrokkene heeft nog opmerkingen gemaakt over de hoorzitting bij de officier van justitie, maar deze hebben geen invloed gehad op de uitspraak. De rechter heeft ook aangegeven dat stukken die na de zitting zijn ingediend buiten beschouwing zijn gelaten. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de griffier.