In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen A. [eiser] en [gedaagde]. De eiser, A., huurt sinds 1 juli 2021 een woning tegen een kale huurprijs van € 995,00. De huurovereenkomst bevat een bepaling over huurprijsverhoging op basis van de consumentenprijsindex. De gedaagde, [gedaagde], is door de gemeente gesommeerd om de woning in de oude staat terug te brengen, wat heeft geleid tot een verbouwing. De eiser heeft de verbouwing betwist en vordert een huurverlaging naar € 500,00, stellende dat de verbouwing zonder zijn instemming is uitgevoerd en dat dit zijn privacy schaadt. De gedaagde voert aan dat de verbouwing in overleg met de eiser is uitgevoerd en dat de eiser heeft ingestemd met de wijzigingen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering tot huurverlaging. De rechter heeft vastgesteld dat de eiser met de verbouwing heeft ingestemd en dat er geen sprake is van een schending van de huurovereenkomst door de gedaagde. De vordering van de eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde een vordering ingesteld voor huurprijsindexatie, die door de rechter is toegewezen, met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. De rechter heeft de eiser ook in de proceskosten van de gedaagde veroordeeld.