ECLI:NL:RBNHO:2024:9950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
10798975 \ CV EXPL 23-7434
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming tussen ex-partners met betrekking tot kredietbedrag voor sportschoolonderneming

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering tot nakoming van een mondelinge afspraak over de terugbetaling van een kredietbedrag dat [eiser] heeft afgelost voor de sportschoolonderneming van [gedaagde]. De kredietovereenkomst, afgesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V., was op naam van [eiser], maar beide partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de schuld.

Tijdens de procedure heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] in mei 2022 had beloofd het afgeloste bedrag van € 4.247,92 aan haar terug te betalen in drie termijnen. [gedaagde] heeft dit betwist en aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de procedure die [eiser] tegen Hoist had aangespannen om zijn BKR-registratie te laten verwijderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de mondelinge afspraak tussen partijen, onderbouwd door Whatsapp-berichten waarin [gedaagde] toezeggingen deed om het bedrag terug te betalen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de schuld voor de aanschaf van de fitnessapparatuur aan [eiser] moet terugbetalen, maar heeft de vordering tot terugbetaling van de proceskosten in de procedure tegen Hoist afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [gedaagde] op de hoogte was van deze kosten. De rechter heeft de hoofdsom van € 4.247,92 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10798975 \ CV EXPL 23-7434
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. de Boorder (Advocatenkantoor De Boorder)
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024;
- de schriftelijke reactie van [eiser] van 18 juni 2024;
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen oktober 2015 en mei 2021 waren [eiser] en [gedaagde] met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Tijdens het huwelijk had [gedaagde] een sportschoolonderneming met de naam [gedaagde] Personal Training (hierna: de sportschool).
2.3.
Op 31 juli 2017 is er een kredietovereenkomst afgesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna: Santander) voor een bedrag van € 4.657,69 voor de aankoop van sportschoolapparatuur. De kredietovereenkomst vermeldt [eiser] als kredietnemer. De termijnbedragen zouden worden geïncasseerd van de gezamenlijke rekening van [eiser] en [gedaagde] (hierna: de gezamenlijke rekening).
2.4.
Op 25 mei 2021 zijn [eiser] en [gedaagde] van elkaar gescheiden. De gezamenlijke rekening is hierna opgeheven.
2.5.
Er is een betalingsachterstand ontstaan voor de kredietovereenkomst.
2.6.
Hoist Finance AB (hierna: Hoist) heeft het krediet van Santander overgenomen.
2.7.
Op 19 november 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 4.247,92 betaald aan Hoist.
2.8.
In februari 2022 is [eiser] een gerechtelijke procedure gestart tegen Hoist.
2.9.
Op 9 juni 2022 heeft de rechtbank Amsterdam Hoist veroordeeld om [eiser] uit het BKR-register te laten verwijderen, met veroordeling van Hoist in de proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.821,92, vermeerderd met rente en kosten. [eiser] stelt daarvoor dat [gedaagde] haar het kredietbedrag dat zij heeft afgelost en de kosten die zij heeft gemaakt in de procedure tegen Hoist moet terugbetalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het krediet van Santander een gezamenlijke schuld is van partijen, ook al staat het contract op naam van [eiser], en ook al is met het krediet fitnessapparatuur aangeschaft voor de sportschool van [gedaagde]. Dat komt doordat partijen bij het afsluiten van het krediet in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Dat betekent dat partijen in hun onderlinge verhouding in beginsel ieder voor de helft moeten bijdragen in de aflossing van de schuld, tenzij zij daarover iets anders hebben afgesproken.
4.2.
[eiser] stelt primair dat [gedaagde] in mei 2022 mondeling met haar heeft afgesproken dat hij het bedrag dat [eiser] aan Hoist heeft afgelost en de kosten van de procedure tegen Hoist aan haar zou terugbetalen. Dit zou hij in drie maandelijkse termijnen doen van september tot oktober 2022. Ondanks vele herinneringen van [eiser] heeft hij nog niet terugbetaald, aldus [eiser]. Zij heeft daarvoor verwezen naar de Whatsappberichten tussen haar en [gedaagde], die zij heeft overgelegd.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat het in deze periode op persoonlijk en zakelijk vlak niet goed met hem ging. Daardoor was hij het financiële overzicht kwijtgeraakt. Hij heeft toezeggingen gedaan die hij niet waar kon maken, waaronder aan [eiser]. Hij was niet op de hoogte van de procedure van [eiser] tegen Hoist. Uiteindelijk heeft hij zijn administratie op orde gebracht met de hulp van een boekhouder. Toen bleek dat hij tijdens het huwelijk regelmatig geld naar de gezamenlijke rekening heeft overgemaakt vanaf de zakelijke rekening van zijn sportschool. In totaal heeft hij tussen 2017 en 2019 een bedrag van ruim € 43.000,00 overgemaakt naar de gezamenlijke rekening. Daarom lijkt [gedaagde] het onaannemelijk dat er nog een bedrag van € 4.247,92 openstond bij Santander. Er was immers voldoende geld om het krediet af te lossen. Als er duidelijkheid is over de aflossingen op het krediet, is hij bereid een eventueel nog openstaand bedrag aan [eiser] te betalen, aldus [gedaagde].
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [gedaagde] de schuld voor de aanschaf van de fitnessapparatuur voor zijn sportschool, voor zover [eiser] die heeft afgelost, aan haar zal terugbetalen. Uit de Whatsapp-berichten die [eiser] heeft overgelegd, blijkt immers dat zij herhaaldelijk bij [gedaagde] aandringt om het geld voor de sportschool aan haar terug te betalen en [gedaagde] steeds toezegt dat te zullen doen. Op de zitting heeft [gedaagde] ook erkend dat hij wist dat er nog een schuld openstond voor de fitnessapparatuur en dat hij aan [eiser] heeft toegezegd dat aan haar te zullen terugbetalen.
4.4.
[gedaagde] betwist alleen de hoogte van het openstaande bedrag. Maar de kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat zij in november 2021 een bedrag van € 4.247,92 van het kredietbedrag aan Hoist heeft afbetaald. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat partijen tijdens het huwelijk meer aflossingen (vanaf de gezamenlijke rekening) hebben gedaan waardoor het nog openstaande bedrag lager zou zijn (en dus ook de vordering van Hoist onjuist zou zijn). Uit het betoog van [gedaagde] dat hij een groot bedrag van de zakelijke rekening van de sportschool naar de gezamenlijke rekening heeft overgeboekt, volgt nog niet dat met dit bedrag ook aflossingen zijn gedaan op het krediet. [gedaagde] heeft daarvan ook geen bewijzen laten zien.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de vordering tot vergoeding van het bedrag dat [eiser] heeft afbetaald aan Hoist, zal toewijzen (een bedrag van
€ 4.247,92).
4.6.
Dit geldt echter niet voor de kosten van de procedure van [eiser] tegen Hoist om haar BKR-registratie te verwijderen nadat zij het krediet had afgelost. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij van het bestaan van deze procedure afwist, en [eiser] heeft ook niet gesteld dat zij hem gedurende deze procedure daarvan op de hoogte heeft gesteld. Daarom is niet vast komen te staan dat hij met [eiser] heeft afgesproken om ook deze kosten terug te betalen.
4.7.
[eiser] stelt subsidiair dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt als hij niet terug zou betalen. Dit betoog slaagt niet. [gedaagde] is namelijk niet verrijkt door het schrappen van de BKR-registratie van [eiser]. Ook voor het overige is niet gebleken dat [gedaagde] is verrijkt door de procedure van [eiser] tegen Hoist.
4.8.
Daarom zal de kantonrechter de vordering van [eiser] om de kosten van de procedure tegen Hoist aan haar terug te betalen, afwijzen.
4.9.
De slotsom is dat de hoofdsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.247,92 en voor het overige zal worden afgewezen.
4.10.
De gevorderde rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. De wettelijke rente kan namelijk alleen worden toegewezen vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim was. [eiser] heeft niet toegelicht dat dit vanaf een eerder moment was.
4.11.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren. Dat betekent dat elke partij de eigen proceskosten voor zijn of haar rekening neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.247,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.