ECLI:NL:RBNHO:2024:9949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
9896051 \ CV EXPL 22-3024
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij bij annulering van vlucht en zelf geboekte alternatieve vlucht

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Etihad Airways PJSC wegens annulering van hun vlucht van Adelaide naar Amsterdam op 25 en 26 maart 2020. De passagiers hebben op eigen initiatief alternatieve vluchten geboekt na de annulering en vorderen schadevergoeding op basis van het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vordering van de passagiers afgewezen. De rechter oordeelde dat artikel 19 van het Verdrag van Montreal niet van toepassing is in gevallen waarin passagiers zelf een alternatieve vlucht hebben geboekt. De passagiers hebben niet aangetoond dat er sprake was van een 'vertraging in het luchtvervoer' zoals bedoeld in het verdrag. De kantonrechter benadrukte dat passagiers in dergelijke gevallen andere rechtsgronden kunnen aanvoeren, zoals de Europese Verordening nr. 261/2004. De proceskosten zijn toegewezen aan de passagiers, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9896051 \ CV EXPL 22-3024
Uitspraakdatum: 19 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp en X.E. Kranenberg (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Etihad Airways PJSC
gevestigd te Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.R.L. Sanders (Kneppelhout & Korthals N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 25 en 26 maart 2020 diende te vervoeren van Adelaide Airport, Australië, via Kingsford Smith Airport, Australië, en via Abu Dhabi International Airport, Verenigde Arabische Emiraten, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie EY6514, EY455 en EY77 (hierna gezamenlijk: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd. De passagiers hebben op eigen initiatief alternatieve vluchten naar de eindbestemming geboekt.
2.3.
De passagiers hebben schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft de kosten van de vlucht terugbetaald en voor het overige niet uitbetaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 893,04, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 162,09 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999,
Trb.2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij als gevolg van de annulering van de vlucht en het gebrek aan (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt waren om extra kosten te maken voor de vervangende vluchten en hotelaccommodatie. Volgens de passagiers is de vervoerder gehouden deze extra kosten te vergoeden op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft, onder verwijzing naar diverse literatuur, aangevoerd dat artikel 19 van het Verdrag van Montreal niet ziet op gevallen van annulering waarbij de passagier geen alternatieve vlucht heeft aangeboden gekregen door de luchtvaartmaatschappij, zoals in deze zaak aan de orde is. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat er ook in dergelijke gevallen sprake is van een ‘vertraging in het luchtvervoer’, zoals bedoeld in dat artikel. Zij verwijzen hierbij tevens naar een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Daarnaast zou een andere uitleg leiden tot een onwenselijke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om passagiers niet om te boeken naar een alternatieve vlucht.
4.3.
Het betoog van de passagiers slaagt niet. Artikel 19 van het Verdrag van Montreal luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen (…).’De vervoerder heeft er terecht op gewezen dat de overheersende opvatting in de literatuur is dat de opstellers van het Verdrag van Montreal niet beoogden om de reikwijdte van deze bepaling uit te doen strekken tot gevallen van annulering waarin een passagier zelf een latere vlucht heeft geboekt. In tegenstelling tot het eerdere vonnis, oordeelt de kantonrechter dat die situatie dus niet geldt als een ‘vertraging in het luchtvervoer’ als bedoeld in artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Ook het betoog dat een dergelijke uitleg zou leiden tot een onwenselijke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om passagiers niet om te boeken, slaagt niet. Het staat passagiers in dergelijke gevallen immers vrij om een vordering op andere gronden in te stellen, zoals de Verordening (EG) nr. 261/2004 of het Burgerlijk Wetboek. De vordering van de passagiers zal daarom worden afgewezen.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze in het ongelijk worden gesteld. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 270,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis – wat de proceskosten betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter