Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
- € 893,04, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 162,09 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Trb.2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij als gevolg van de annulering van de vlucht en het gebrek aan (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt waren om extra kosten te maken voor de vervangende vluchten en hotelaccommodatie. Volgens de passagiers is de vervoerder gehouden deze extra kosten te vergoeden op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
4.De beoordeling
‘De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen (…).’De vervoerder heeft er terecht op gewezen dat de overheersende opvatting in de literatuur is dat de opstellers van het Verdrag van Montreal niet beoogden om de reikwijdte van deze bepaling uit te doen strekken tot gevallen van annulering waarin een passagier zelf een latere vlucht heeft geboekt. In tegenstelling tot het eerdere vonnis, oordeelt de kantonrechter dat die situatie dus niet geldt als een ‘vertraging in het luchtvervoer’ als bedoeld in artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Ook het betoog dat een dergelijke uitleg zou leiden tot een onwenselijke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om passagiers niet om te boeken, slaagt niet. Het staat passagiers in dergelijke gevallen immers vrij om een vordering op andere gronden in te stellen, zoals de Verordening (EG) nr. 261/2004 of het Burgerlijk Wetboek. De vordering van de passagiers zal daarom worden afgewezen.