ECLI:NL:RBNHO:2024:9930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/15/345545 / JU RK 23-1637
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek wijziging verblijfplaats en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verzoeken tot wijziging van de verblijfplaats van twee minderjarigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding van de minderjarige weer zelf te dragen, maar dat het terugwerken naar huis tijd in beslag neemt. De rechtbank oordeelt dat het noodzakelijk is dat de minderjarige in het pleeggezin verblijft, terwijl er wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige 2 verlengd tot 30 december 2024, terwijl de GI toestemming heeft gekregen om de verblijfplaats van minderjarige 1 te wijzigen naar de moeder. De rechtbank heeft daarbij de positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder en de kinderen in overweging genomen, evenals de noodzaak om de kinderen samen te houden. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie en samenwerking tussen alle betrokken partijen, waaronder de pleegouders, de moeder en de GI, om de overgang naar de nieuwe situatie zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/345545 / JU RK 23-1637 (aangehouden verzoek machtiging tot
uithuisplaatsing)
C/15/356062 / JU RK 24-1255 (toestemming wijziging verblijfplaats)
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaken van
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
een toestemming wijziging verblijfplaats van:
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
en een (aangehouden) verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van:
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S.M. Hoogenraad, kantoorhoudende te Zoetermeer,
[de pleegouder 1] en [de pleegouder 2]
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op bij de rechtbank bekende adressen,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In de zaak met zaaknummer C/15/345545 / JU RK 23-1637:
-de beschikking van de kinderrechter van 15 december 2023 en de daarin genoemde
stukken;
- het bericht van de GI, met bijlage, ontvangen op 19 augustus 2024;
- het bericht van de GI, met bijlagen, ontvangen op 6 september 2024.
In de zaak met zaaknummer C/15/356062 / JU RK 24-1255:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI van 29 juli 2024, ontvangen op 19 augustus 2024;
  • het bericht van de GI van 22 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2020 is het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] beëindigd en is de gecertificeerde instelling De Jeugd-& Gezinsbeschermers (DJGB) als voogd benoemd. Daarvoor golden ten aanzien van [de minderjarige 1] een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Bij beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2023 is DJGB van de voogdij ontslagen en is de huidige GI als voogd benoemd.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 december 2020 is [de minderjarige 2] (voor zijn geboorte) onder toezicht gesteld tot 30 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 15 december 2023 tot 30 december 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 december 2020 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 15 december 2023 tot 30 september 2024, onder aanhouding van het overige verzochte.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2023 is de DJGB als GI voor [de minderjarige 2] vervangen door de huidige GI.
2.6.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij de pleegouders.

3.Het verzoek

Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/15/345545 / JU RK 23-1637):
3.1.
De GI heeft schriftelijk het volgende naar voren gebracht. In augustus 2024 is het Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO) afgerond, waarvan de conclusie luidt dat [de minderjarige 2] bij de moeder zou kunnen opgroeien. Het advies is dat [de minderjarige 2] terug naar huis gaat.
3.2.
Er is de afgelopen periode sprake geweest van grote ontwikkelingen voor [de minderjarige 2] , de moeder en de pleegouders. In februari 2024 hebben de pleegouders laten weten dat zij gaan scheiden. In april 2024 is het perspectiefonderzoek van [de minderjarige 2] van start gegaan. [de minderjarige 1] is in dit onderzoek volledig meegenomen. In juli 2024 heeft de perspectiefonderzoeker aan de moeder aangegeven dat het advies luidt om [de minderjarige 2] thuis te plaatsen. In augustus 2024 heeft het team van de jeugdbeschermer in aanwezigheid van een gedragswetenschapper het advies besproken. De beslissing dat het team instemt met de thuisplaatsing van [de minderjarige 2] is formeel genomen. Het team is echter van mening dat dit ook gevolgen heeft voor [de minderjarige 1] en dat de kinderen bij elkaar moeten blijven. Voor [de minderjarige 1] geldt een voogdijmaatregel, maar dit is niet perse een belemmering voor thuisplaatsing. Gekeken moet worden of de moeder voldoende veiligheid kan bieden en opvoedkundig voldoende in huis heeft om de beide kinderen zelf op te voeden. Uit het perspectiefonderzoek is gebleken dat de moeder hiertoe in staat is. Wel wordt benadrukt dat de kinderen niemand moeten verliezen en dat er een terugkeerplan moet worden gemaakt door Parlan. Ook moeten de pleegouders een duidelijke plek in het leven van de kinderen krijgen. Daarvoor is het nodig dat pleegvader [de pleegouder 1] en de moeder vertrouwen in elkaar hebben. Vanuit de systeemtherapie die is ingezet, kwam vooral naar voren dat pleegvader [de pleegouder 1] zorgelijk gedrag van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] relateerde aan het contact dat de kinderen hadden met de moeder. De moeder voelde zich niet prettig bij de continue afkeuring die zij voelde vanuit pleegvader [de pleegouder 1] .
3.3.
Verder heeft [de minderjarige 1] in augustus 2024 zorgelijke uitspraken bij de moeder gedaan over huiselijk geweld bij pleegvader [de pleegouder 1] thuis/op vakantie. De zorgen zijn met beide pleegouders gedeeld. Meerdere anonieme personen hebben gemeld dat er strubbelingen en ruzies waren tussen pleegvader [de pleegouder 1] en zijn nieuwe vriend. Pleegvader [de pleegouder 1] herkent de zorgen niet. Omdat het wel zaken zijn waar [de minderjarige 1] mee worstelt, heeft de GI in overleg met Parlan besloten om Ambulante Spoedhulp in te zetten. De Ambulante Spoedhulp heeft plaatsgevonden in de periode van 12 augustus tot 2 september 2024. Doelen waren contact herstel van de kinderen met pleegvader [de pleegouder 1] , onderzoeken wat maakt dat de kinderen spanning ervaren en bepalen wat nodig is om hen hiervoor te beschermen. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt en doelen gesteld voor het vervolg van de hulpverlening.
3.4.
Ondanks dat de GI het eens is met het advies tot thuisplaatsing van [de minderjarige 2] verzoekt de GI toewijzing van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, om die tijd te benutten om het terugkeerplan in te zetten en nog een toetsing door de Raad de laten plaatsvinden.
Ten aanzien van het verzoek tot toestemming wijziging verblijfplaats
(C/15/356062 / JU RK 24-1255);
3.5.
De GI verzoekt toestemming te verlenen tot wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige 1] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.6.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI schriftelijk het volgende naar voren gebracht. De GI is van mening dat [de minderjarige 1] , samen met haar broertje [de minderjarige 2] , moet worden teruggeplaatst bij de moeder. [de minderjarige 1] woont sinds zij baby is in een perspectief biedend pleeggezin. Zij woont hier samen met [de minderjarige 2] , die ook sinds zijn geboorte in het pleeggezin is geplaatst. Voor [de minderjarige 1] is een voogdijmaatregel uitgesproken, omdat de toenmalige GI van mening was dat het opgroeiperspectief niet binnen een aanvaardbare termijn bij de moeder zou komen te liggen. Voor [de minderjarige 2] is door de toenmalige GI ook onderzoek naar een voogdijmaatregel verzocht, maar de Raad heeft hiervoor geen verzoek bij de rechtbank gedaan. Vervolgens heeft er een overdracht plaatsgevonden naar de huidige GI. Er is bepaald dat er een perspectiefonderzoek moest komen voor [de minderjarige 2] . Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. Het advies is om [de minderjarige 2] thuis te plaatsen bij de moeder. De GI is van oordeel dat de kinderen gezamenlijk moeten opgroeien. Daarbij acht de GI de moeder in staat om voor de beide kinderen te zorgen, en daarom geldt het advies voor beide kinderen.
3.7.
Verder wordt in de stukken naar voren gebracht dat er zorgen zijn over de pleegouders. Er zijn vooral zorgen over pleegvader [de pleegouder 1] met betrekking tot het samenwerken met de moeder. Ook zijn er zorgen over de intenties, transparantie en reflectie op het eigen handelen van pleegvader [de pleegouder 1] . Vanuit de systeemtherapie is duidelijk geworden dat hij onvoldoende in staat is om de kinderen in hun emoties te reguleren nadat zij omgang hebben gehad met de moeder. Ook zijn er zorgen over of [de pleegouder 1] andere opvoeders voldoende kan toelaten in het leven van de kinderen. Pleegvader [de pleegouder 1] herkent zich niet in deze bevindingen. Verder merkt [de minderjarige 1] spanningen tussen [de pleegouder 1] en de moeder op. Zij voelt de weerstand vanuit [de pleegouder 1] . Ook hierin herkent pleegvader [de pleegouder 1] zich niet. De pleegouders zijn inmiddels gescheiden. Gebleken is dat zij voorafgaand aan de plaatsing van [de minderjarige 2] al uit elkaar wilden gaan, maar dit niet hebben gedaan vanwege de plaatsing. De ontregeling van de kinderen bij pleegvaders thuis is altijd bekeken in het licht van de omgang met de moeder. Nu blijkt echter dat de ontregeling ook kan zijn ontstaan door de spanningen binnen de relatie van de pleegouders. Doordat er voor de kinderen veel veranderingen zijn geweest, is het niet duidelijk waar hun gedrag precies vandaan komt.
Alle betrokkenen achten het niet in het belang van de kinderen dat zij van elkaar worden gescheiden. De kinderen zijn hecht met elkaar en zijn volledig met elkaar opgegroeid. Gebleken is dat de moeder voldoende sensitief is en voldoende opvoedvaardigheden heeft. Daarnaast is er sprake van hechting tussen de kinderen en de moeder, de grootouders en de biologische vader. De thuisplaatsing zal via een opbouwschema moeten verlopen, zodat de overgang vloeiend kan plaatsvinden. Er moet nog worden vastgesteld hoe de omgang met pleegouders er uit zal komen te zien. De GI heeft hiervoor samen met Parlan, de moeder en de pleegvaders twee plannen gemaakt: één voor als de kinderen niet worden teruggeplaatst en één voor als de kinderen wel worden teruggeplaatst bij de moeder.
3.8.
Ter zitting heeft de GI de verzoeken nader toegelicht. De systeemtherapie is inmiddels ingezet en vindt één keer per week plaats. Verder heeft de moeder opvoedondersteuning vanuit Parlan. Op dit moment zijn de kinderen in een verhouding van 60/40 bij de pleegouders en is er een intensieve weekendregeling bij de moeder. Indien de kinderen worden teruggeplaatst bij de moeder, zullen zij één weekend per maand om en om bij elke pleegouder verblijven. Dit is met iedereen, inclusief pleegouders, afgesproken. De vakanties zullen worden verdeeld. De aankomende periode zal, al naar gelang de beslissing van de rechtbank, nader worden bekeken hoe de omgang het beste kan worden vormgegeven. Daarbij vindt de GI het belangrijk dat de pleegouders een rol blijven spelen in het leven van de kinderen.

4.De standpunten

Het standpunt van de moeder
4.1.
Door en namens de moeder is op de zitting – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De moeder staat achter de thuisplaatsing van beide kinderen. Daarom staat zij achter het verzoek tot toestemming wijziging verblijfplaats van [de minderjarige 1] , maar niet achter het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] . Zij verzoekt om dit verzoek af te wijzen.
Er wordt volgens de moeder niet aan de gronden voor een uithuisplaatsing voldaan, omdat er op dit moment geen sprake is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige 2] . Negen maanden geleden waren er nog zorgen over het gedrag dat [de minderjarige 2] na de omgang liet zien en over de verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders. Er is door de GI toen duidelijk aangegeven dat transparantie en eerlijkheid voorop staan. Destijds werd gezegd dat de moeder de oorzaak was voor het gedrag dat de kinderen na de omgang lieten zien. Nu is gebleken dat er veel meer speelde. De moeder laat zien dat zij beschikt over opvoedcapaciteiten en de omgang is uitgebreid. De kinderen zijn in de weekenden en in de vakanties bij de moeder. De omgang tussen de kinderen en de moeder verloopt goed. De kinderen trekken naar de moeder toe. Verder heeft de moeder goed contact met de biologische vader. Welke rol de biologische vader in het leven van de kinderen zal hebben, moet nog met de GI worden besproken.
4.2.
De moeder is blij met de uitkomst van het TNHO. De moeder hoopt dat de kinderen tegelijkertijd kunnen worden teruggeplaatst. De systeemtherapie loopt nog en er is een plan opgesteld voor de omgang in de komende periode. De moeder staat hier volledig achter. Indien het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wel wordt toegewezen, zou het fijn zijn als wordt opgenomen dat het de bedoeling is dat [de minderjarige 2] wordt teruggeplaatst bij de moeder. Er kan dan evengoed uitvoering worden gegeven aan het plan. De moeder vindt het van belang dat er contact blijft tussen de pleegouders en de kinderen. De pleegouders hebben lang voor de kinderen gezorgd en zij moeten in beeld blijven.
Het standpunt van de pleegouders
4.3.
Door en namens de pleegouders is op de zitting – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De pleegouders refereren zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij maken geen gebruik van hun blokkaderecht dat zij hebben omdat zij lang voor de kinderen hebben gezorgd. De pleegouders vinden dat de kinderen bij elkaar blijven het belangrijkste. Indien de kinderen worden teruggeplaatst bij de moeder zullen er duidelijke afspraken moeten komen over de rol van de pleegouders in het leven van de kinderen. De pleegouders zijn gehecht aan de kinderen en zij zijn belangrijke hechtingsfiguren voor hen. Het is van belang dat er duidelijkheid, stabiliteit en rust voor de kinderen komt.
5. De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/15/345545 / JU RK 23-1637):
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.
5.2.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Er zijn veel positieve ontwikkelingen zichtbaar. Het TNHO is afgerond en het advies is om [de minderjarige 2] terug bij de moeder te plaatsen. Duidelijk is geworden dat de moeder in staat is om voor de kinderen te zorgen. Er is gebleken dat de moeder voldoende sensitief is en voldoende opvoedvaardigheden heeft. De moeder kan de kinderen veiligheid bieden en daarnaast laat zij een actieve en gemotiveerde houding zien. Zij voelt het vragen van hulp bij de opvoeding niet (meer) als falen, maar als iets dat zij goed kan gebruiken. De kinderen hebben aan de hand van een opbouwschema steeds vaker omgang met de moeder gehad. Inmiddels verblijven zij in de weekenden en in de vakanties bij de moeder. De omgangsmomenten verlopen goed. Het contact tussen de kinderen en de moeder is warm en liefdevol en er is sprake van hechting tussen de kinderen en de moeder. De moeder heeft erg aan zichzelf gewerkt en dat verdient een compliment. De zorgen over de ontregeling die [de minderjarige 2] na de omgang met de moeder liet zien en die door de pleegvaders werd gezien als heractivering van het trauma dat de kinderen bij de moeder hebben opgelopen is door de traumatherapeut ontkracht. Door Parlan is in het clientplan van [de minderjarige 2] van 3 september 2024 aangegeven dat het ontregelde gedrag vele – andere - oorzaken kan hebben.
5.3.
Het is de rechtbank ook duidelijk geworden dat er de afgelopen periode veel is gebeurd en dat de kinderen veel veranderingen hebben meegemaakt. Het omgangscontact met moeder is gedurende het TNHO traject geïntensiveerd. De pleegouders hebben in februari 2024 aangegeven dat zij gaan scheiden en zij zijn in april 2024 daadwerkelijk uit elkaar gegaan. Pleegvader [de pleegouder 1] heeft een nieuwe partner gekregen, die al snel aan de kinderen is voorgesteld en waarbij sprake is geweest van spanningen. De kinderen hebben kennis gemaakt met hun biologische vader en de familie van hun moeder.
5.4.
Gelet op de uitkomsten van het TNHO stelt de rechtbank vast dat de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] weer zelf te kunnen dragen. Het terugwerken naar huis neemt echter tijd in beslag, mede gelet op de vele gebeurtenissen/veranderingen van de afgelopen tijd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het op dit moment nog noodzakelijk is dat [de minderjarige 2] in het pleeggezin verblijft en dat er vanuit daar wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder. Op deze manier kan [de minderjarige 2] zorgvuldig en gefaseerd bij de moeder worden teruggeplaatst. Er kan de komende periode uitvoering worden gegeven aan het terugkeerplan dat de GI samen met Parlan, de moeder en de pleegvaders heeft gemaakt. De thuisplaatsing zal via het opbouwschema moeten verlopen, zodat de overgang van de pleegouders naar de moeder vloeiend kan plaatsvinden.
5.5.
De rechtbank acht het van belang dat de GI de komende periode toeziet op de overgang van de kinderen naar de moeder en dat zij ervoor zorgt dat de huidige hulpverlening wordt gecontinueerd. Verder moet er aandacht zijn voor de rol van de pleegouders in het leven van de kinderen. De pleegouders zijn jarenlang de opvoeders van de kinderen geweest en zullen betrokken moeten blijven in hun leven, ook al zullen de kinderen niet meer bij hun opgroeien. Het is dan ook aan alle betrokken partijen om dit te bewerkstelligen, waarbij het belangrijk is dat de moeder, de pleegouders, de GI en de hulpverleners goed en open met elkaar communiceren en samenwerken.
5.6.
De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van drie maanden, te weten tot 30 december 2024.
Ten aanzien van het verzoek tot toestemming wijziging verblijfplaats
(C/15/356062 / JU RK 24-1255);
5.7.
Op grond van artikel 1:336a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek kan een voogd niet zonder toestemming van de pleegouders waar een kind langer dan een jaar met instemming van de voogd verblijft, de verblijfplaats van dat kind wijzigen. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de voogd aan de rechter verzoeken om vervangende toestemming, die slechts wordt verleend als dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.8.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [de minderjarige 1] gedurende ten minste één jaar door de pleegouders wordt opgevoed en verzorgd. Dit heeft tot gevolg dat de pleegouders toestemming zullen moeten verlenen voor het wijzigen van het hoofdverblijf van [de minderjarige 1] .
5.9.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen, volgt dat alle betrokkenen het eens zijn over het verzochte. De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij zich niet beroepen op hun blokkaderecht. [de minderjarige 1] verblijft sinds zij baby is bij de pleegouders, net als [de minderjarige 2] . De rechtbank is echter van oordeel dat een pleegzorgplaatsing niet langer passend is voor [de minderjarige 1] . Uit het TNHO is naar voren gekomen dat [de minderjarige 2] kan worden teruggeplaatst bij de moeder. Dit advies geldt ook voor [de minderjarige 1] . Ondanks dat de GI de voogdij heeft over [de minderjarige 1] , vormt dit geen belemmering voor een thuisplaatsing. Ook bij [de minderjarige 1] is het van belang dat de thuisplaatsing via het opbouwschema zal verlopen, zodat de overgang van de pleegouders naar de moeder vloeiend kan plaatsvinden. De kinderen zullen tegelijkertijd moeten worden teruggeplaatst bij de moeder. Nu duidelijk is geworden dat de moeder (weer) in staat is om voor de kinderen te zorgen, is wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] in haar belang noodzakelijk en zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] toewijzen.
5.10.
De rechtbank verleent daarom de GI de toestemming tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] naar de moeder.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een voorziening voor pleegzorg tot 30 december 2024;
6.2.
verleent de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering vervangende toestemming tot wijziging van het verblijf van de minderjarige:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
naar de moeder;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter tevens kinderrechter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. M.H. Simons, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024, in aanwezigheid van mr. B. Onkenhout als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.