ECLI:NL:RBNHO:2024:9917

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/15/341099 / HA ZA 23-352 eindvonnis
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in erfrechtzaak met betrekking tot rekening en verantwoording en onrechtmatige onttrekkingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een erfrechtelijke procedure waarin [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] vorderingen hebben ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 een eindvonnis gewezen. De zaak draait om de vraag of de gedaagden rekening en verantwoording moeten afleggen over de nalatenschap van erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser 1] ontvankelijk is in zijn vorderingen en dat er geen onrechtmatige onttrekkingen hebben plaatsgevonden, met uitzondering van een lening van € 500,- die aan de nalatenschap moet worden terugbetaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden niet verplicht zijn om een gedetailleerde administratie te overleggen, gezien de familierechtelijke verhoudingen. De vorderingen tot het afleggen van rekening en verantwoording zijn afgewezen, omdat de eisers niet voldoende onderbouwd hebben dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het aandeel van [gedaagde 1] in de nalatenschap niet verbeurd is, omdat er geen sprake is van onrechtmatige onttrekkingen. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, die grotendeels in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341099 / HA ZA 23-352
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. Z.C.E. Houben te Velsen-Zuid,
aan wiens zijde zich heeft gevoegd:

1.[eiser 2],

wonende te [plaats 2],
2.
[eiser 3],
wonende te [plaats 3],
gevoegde partijen,
advocaat mr. Z.C.E. Houben te Velsen-Zuid.
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats 4],
gedaagden,
advocaat mr. E. Bongers te Haarlem,
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (gezamenlijk: [gedaagden]) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 17 juli 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis in de hoofdzaak bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 8 mei 2024 heeft de rechtbank [eiser 1] in de gelegenheid gesteld om [eiser 2] en [eiser 3] ex artikel 118 Rv als partij in het geding op te roepen,
zodat ook zij zich over de vorderingen kunnen uitlaten. Verder zijn [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om de in het tussenvonnis onder 5.7. genoemde rode map (althans kopieën van de inhoud daarvan) in het geding te brengen, waarna [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] bij akte mochten reageren op hetgeen door [gedaagden] is overgelegd.
2.2.
Uit de overgelegde betekeningsexploten volgt dat [eiser 2] en [eiser 3] op 28 mei 2024 zijn opgeroepen. [gedaagden] hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om kopieën van de rode map in het geding te brengen. Vervolgens hebben [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] gezamenlijk bij akte gereageerd op deze ingebrachte stukken.
2.3.
De rechtbank zal hierna ingaan op de door [eiser 1] ingestelde vorderingen.
Ontvankelijk in vorderingen
2.4.
[eiser 1] is ontvankelijk in zijn vorderingen. Voor wat betreft de tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen is in het tussenvonnis van 8 mei 2024 al geoordeeld dat [eiser 1] ontvankelijk is. Hetzelfde geldt voor de tegen [gedaagde 1] ingestelde vordering die ziet op het afleggen van rekening en verantwoording. Ten aanzien van de overige tegen [gedaagde 1] gerichte vorderingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het gaat om vorderingen ten behoeve van de nalatenschap die zien op een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [eiser 1] heeft uitvoering gegeven aan de instructie uit het tussenvonnis van 8 mei 2024 door de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping in de zin van artikel 118 Rv. Als gevolg hiervan is [eiser 1] ook ontvankelijk in deze vorderingen.
Rekening en verantwoording is afgelegd
2.5.
De inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd, wordt telkens bepaald door de aard van de rechtsverhouding en de omstandigheden van het gegeven geval. In het tussenvonnis van 8 mei 2024 onder 5.7. is al vooropgesteld dat in deze zaak aan het afleggen van rekening en verantwoording geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld, omdat het gaat om (verstoorde) familieverhoudingen.
2.6.
Naast de al verstrekte bankafschriften van de rekening van erflater, de toelichting van [gedaagde 1] op giften van € 4.000,- aan haar en van € 1.000,- aan [gedaagde 2] en de toelichting van [gedaagde 2] op de uitgaven die zijn gedaan in de periode dat zij gevolmachtigd was, hebben [gedaagden] na het tussenvonnis van 8 mei 2024 nog afschriften – voorzien van een toelichting – van de inhoud van de rode map overgelegd. Volgens [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] geeft de rode map, zoals ingediend, op geen enkele wijze verantwoording voor het uitgavenpatroon.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel op basis van de door erflater verstrekte volmacht aangenomen kan worden dat sprake is van een verplichting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot het afleggen van rekening en verantwoording, kan de vordering van [eiser 1] niet worden toegewezen. Gelet op de familierechtelijke relatie tussen erflater en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan van hen geen verregaande administratieplicht worden verlangd. Ter zitting heeft [gedaagde 1] al een toelichting gegeven op diverse overschrijvingen/betalingen. Nadat [gedaagde 2] het tegen haar verleende verstek gezuiverd had, heeft zij in haar conclusie van antwoord ook een uitgebreide toelichting gegeven op de opnames en overboekingen. Bovendien beschikte [eiser 1] al over de bankafschriften van erflater en beschikt hij inmiddels ook over de inhoud van de rode map, die onder meer kassabonnen bevat.
[eiser 1] heeft onvoldoende specifiek toegelicht welke informatie hij nog niet van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft ontvangen. Het betoog van [eiser 1] komt er met name op neer dat de verklaringen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gegeven in strijd met de waarheid zijn, maar dat rechtvaardigt niet dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om nogmaals verantwoording af te leggen. [eiser 1] kan namelijk niet afdwingen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anders verklaren dan dat zij tot nu toe hebben gedaan.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording worden afgewezen.
Geen onrechtmatige onttrekkingen
2.9.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] betogen – na overlegging van de inhoud van de rode map – dat met deze stukken is komen vast te staan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bedragen onrechtmatig hebben onttrokken en daarom gehouden zijn tot terugbetaling van € 24.145,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank oordeelt dat – met uitzondering van een lening aan [gedaagde 2] van € 500,- –
geen sprake is van onrechtmatige onttrekkingen. Dit wordt hierna toegelicht. De rechtbank zal hierbij de categorieën aanhouden zoals door [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] gehanteerd in hun akte waarbij zij reageren op de inhoud van de rode map.
Uitgaven Action, Ranzijn Tuin en Dier en Miele wasmachine
2.10.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] stellen dat de uitgaven Bij de Action voor een hond en de uitgaven bij Ranzijn Tuin en Dier zeker niet aan erflater zijn toegekomen. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom deze uitgaven als onrechtmatig worden gezien. Van [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] had verlangd mogen worden om gemotiveerd voldoende feiten en omstandigheden te stellen die de conclusie rechtvaardigen dat deze uitgaven niet (geheel) ten goede aan erflater zijn gekomen. Wat betreft de Miele wasmachine hebben [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zelf al verklaard dat op de factuur staat geschreven ‘cadeau EPC’, waaruit volgt dat deze uitgave niet ten behoeve van erflater zelf is gedaan maar voor een ander. Het stond erflater echter ook vrij om giften te doen. En dat geldt ook als het gaat om giften aan [gedaagden]
Uitgaven productie 8
2.11.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] stellen dat de bonnen geen uitleg geven over het gros van de uitgaven waar zij vragen over hadden. In dat kader verwijzen zij naar de lijst die zij als productie 9 [de rechtbank begrijpt productie 8] overgelegd hebben. In totaal zou het gaan om een bedrag van € 464,-. Door [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] is niet nader toegelicht welke uitgaven, die vermeld zijn op de lijst van productie 8, zij na overlegging van de rode map nog als onrechtmatig zien. Daarbij is mede van belang dat productie 8 niet alleen uitgaven bevat, maar ook geldopnames. Het is aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] om voldoende duidelijk te specificeren welke uitgaven zij als onrechtmatig bestempelen en waarom. Omdat zij dit hebben nagelaten, hebben zij niet voldaan aan de op hen rustende stelplicht.
Overboekingen naar [gedaagde 2] van € 4.700,-
2.12.
Volgens [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] biedt de rode map voor zes overschrijvingen aan [gedaagde 2] geen uitleg of rechtsgrond. [gedaagde 2] heeft echter bij haar conclusie van antwoord als productie 2 een verantwoording voor opnames en overboekingen overgelegd. [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] hebben deze verklaring van [gedaagde 2] onbetwist gelaten. De rechtbank zal hier dan ook vanuit gaan. Hoewel [gedaagde 2] geen verklaring heeft gegeven voor de overboeking van 26 juli 2020, heeft zij toegelicht dat [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] het op prijs stelden dat zij als mantelzorger van erflater heeft gefungeerd tot aan zijn intrek in het verzorgingstehuis en dat zij ook op de hoogte waren van de giften die erflater in dat kader aan [gedaagde 2] deed. De e-mail van [eiser 3] van 7 november 2020 onderschrijft dat de broers het terecht vonden als [gedaagde 2] maandelijks wat kreeg voor al haar hulp. De rechtbank zal deze overschrijving daarom aanmerken als een gift, zodat geen sprake is van een onrechtmatige onttrekking.
Voor de overboeking van 23 augustus 2020 heeft [gedaagde 2] een onderbouwde toelichting gegeven die bovendien onweersproken is gebleven, zodat geen sprake is van een onrechtmatige onttrekking. De overboeking van 27 augustus 2020 zal eveneens worden aangemerkt als een gift waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Dit geldt niet voor de overboeking van 31 augustus 2020, aangezien het hier – naar eigen zeggen van [gedaagde 2] – een lening betreft. Dit bedrag moet [gedaagde 2] daarom terugbetalen aan de nalatenschap. Ten aanzien van de overboekingen van 6 en 17 september 2020 is voldoende komen vast te staan dat het schenkingen betreft, zodat ook deze overboekingen niet als onrechtmatig hebben te gelden.
Gepinde bedragen van € 9.140,-
2.13.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] stellen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] significante bedragen hebben gepind, welke niet aan erflater ten goede zijn gekomen. [gedaagden] betwisten dit. [gedaagde 2] heeft verklaard dat erflater graag contant geld in huis had. De grotere bedragen bewaarde hij in zijn kluis c.q. geldkist en kleinere geldopnames waren bedoeld voor in zijn portemonnee. Daarnaast gaf erflater wel eens een envelopje met contant geld aan zijn (klein)kinderen. Door [gedaagde 2] is per pinopname toegelicht waar het geld voor bedoeld was. Ook ten aanzien van deze gepinde bedragen had van [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] verlangd mogen worden om gemotiveerd voldoende feiten en omstandigheden te stellen die de conclusie rechtvaardigen dat deze opnames niet (geheel) ten goede aan erflater zijn gekomen, althans dat deze bedragen niet door erflater zelf (aan een derde) zijn geschonken. Het stond erflater vrij om tijdens zijn leven het geld naar eigen wens uit te geven. De enkele stelling dat nu het geld niet is aangetroffen, het ten goede is gekomen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is onvoldoende om de pintransacties als onrechtmatig aan te merken.
Conclusie
2.14.
Bij gebreke van een nadere onderbouwing hebben [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] onvoldoende invulling gegeven aan de op hen rustende stelplicht en ligt het gevorderde grotendeels voor afwijzing gereed. Alleen de lening aan [gedaagde 2] (zie 2.12) moet door [gedaagde 2] aan de nalatenschap worden terugbetaald.
Aandeel in de nalatenschap is niet verbeurd
2.15.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] beroepen zich op artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en stellen dat [gedaagde 1] het tot de gemeenschap behorende vermogen opzettelijk heeft verzwegen en/of zoekgemaakt door het geld naar haarzelf, [gedaagde 2] en diens partner over te maken, betalingen te doen met de pinpas van erflater in eigen belang en spullen uit de woning van erflater mee te nemen en daarmee haar aandeel in het gevorderde bedrag heeft verbeurd. Deze vordering zal worden afgewezen. Hiervoor is het volgende van belang.
2.16.
Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot verbeurt. Deze bepaling is (alleen) van toepassing op (de verdeling van) de bijzondere gemeenschappen genoemd in artikel 3:189 BW, zoals een nalatenschap.
2.17.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt zij het standpunt van [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] over de onrechtmatigheid van de afschrijvingen/overboekingen van de bankrekeningen van erflater niet. Omdat geen sprake is van onrechtmatige onttrekkingen, is verbeurdverklaring van het aandeel van [gedaagde 1] niet aan de orde.
Proceskosten
2.18.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat 3.144,00 (4,0 punten × tarief € 786,00)
-nakosten
178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal € 4.623,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 500,- aan de nalatenschap, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3.2.
veroordeelt [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] in de proceskosten van € 4.623,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589.