ECLI:NL:RBNHO:2024:9869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
15/107626-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door zeer onvoorzichtig rijgedrag

Op 22 april 2023 vond op de Opmeerderweg te Opmeer een dodelijk verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur tegen een boom botste. De inzittende, [het slachtoffer], raakte zwaar gewond en overleed enkele dagen later aan zijn verwondingen. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval en in welke mate. De officier van justitie stelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gereden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het aan zijn schuld te wijten was dat het ongeval had plaatsgevonden. De verdachte was bekend met de weg en de verkeerssituatie, maar overschreed de maximumsnelheid en voerde een onnodige stuurbeweging uit, waardoor hij de controle over het voertuig verloor. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van tien maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van drie jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.107626.23
Uitspraakdatum: 26 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 september 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Loon, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te Gouda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Opmeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Opmeerderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (onverantwoord) hoge snelheid te gaan rijden en/of (daarbij) (zonder noodzaak) een of meer stuurbewegingen te maken en/of (daardoor) de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en/of zo (met hoge snelheid) op te botsen of aan te rijden tegen een in de berm van de weg staande boom, waardoor aan een inzittende van dat motorrijtuig (genaamd [het slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, waaraan hij op 28 april 2023 is overleden;
Subsidiairhij op of omstreeks 22 april 2023 te Opmeer als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Opmeerderweg, met een niet toegestane, zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat hij niet in staat was zijn voertuig onder controle te houden en (met hoge snelheid) in de berm van de weg tegen een boom tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Op 22 april 2023, omstreeks 20:29 uur, heeft op de Opmeerderweg te Opmeer een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een personenauto, die bestuurd werd door de verdachte, tegen een boom is gebotst. Bij dit ongeval heeft [het slachtoffer], die bij de verdachte in de auto op de bijrijdersstoel zat, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij is op 28 april 2023 aan zijn verwondingen overleden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan het verkeersongeval en de gevolgen daarvan en, zo ja, in welke mate.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gereden, maar dat wel sprake is geweest van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. De omstandigheid dat de verdachte, die weliswaar te snel reed, een stuurbeweging heeft gemaakt kan niet tot het oordeel leiden dat hij roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Daarom is er geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
De Opmeerderweg is een weg gelegen buiten de bebouwde kom van Opmeer, met een toegestane maximumsnelheid ter plaatse van 60 kilometer per uur. De weg heeft aan weerszijden een onderbroken kantmarkering, met parallel daaraan een berm met een bomenrij en daarachter een sloot. Ter hoogte van het verkeersongeval heeft de weg een recht verloop.
In de avond van 22 april 2023 reed de verdachte met zijn passagier, [het slachtoffer], in een personenauto van het merk [merk- en typenaam] over de Opmeerderweg, komende uit de richting van Opmeer en gaande in de richting van Sijbekarspel. Op enig moment botste de auto met de voorzijde tegen een links van de weg gelegen boom aan. Hierna maakte de auto een roterende beweging, waarna de linkerflank van de auto in botsing kwam met een tweede links van de weg gelegen boom en tot stilstand kwam. Hierdoor heeft [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Aan deze verwondingen is hij uiteindelijk overleden.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van zichtbelemmerende obstakels of omstandigheden. Er lagen geen objecten op de weg die een veilige doorgang konden hinderen. Ook waren er geen andere omstandigheden die de toedracht van het ongeval zouden kunnen hebben (mede) veroorzaakt.
In de [personenauto] bevonden zich een dashboardcamera en een interieurcamera die de rit tot aan het ongeval hebben vastgelegd, waaronder de snelheid die de auto zou hebben gereden. Uit onderzoek naar de op de dashcambeelden weergegeven snelheid volgt dat de gereden snelheid vlak voor de locatie van het ongeval circa 110 kilometer per uur was en op het moment van het ongeval ongeveer 105 kilometer per uur. Op de beelden is verder te zien dat de verdachte, vlak voor het moment van het ongeval, een ruk aan zijn stuur geeft waardoor het voertuig naar het midden van de rijbaan beweegt. Vervolgens maakt de verdachte hevige stuurbewegingen waardoor het voertuig van links naar rechts over de rijbaan beweegt en uiteindelijk naar een naast de rijbaan gelegen boom beweegt.
Uit technisch onderzoek aan de [personenauto] volgt dat deze was voorzien van achterwielaandrijving. De carrosserie was verbouwd, verlaagd en voorzien van een regelbaar veersysteem. De auto was tevens voorzien van brede banden die samen met het verlagen voor een verandering van de wielgeometrie (wiel- en fuseestand van het voertuig) zorgde. Door het verlagen en verbreden van de auto wordt de verdraaiing van het stuur veel directer afgegeven op de bestuurde wielen. Het gevolg daarvan is dat bij snelle, grote stuurbewegingen er geen grip meer op de achterbanden en het wegdek is en het voertuig uit kan breken. Bij een plotselinge, grote stuurverdraaiing bij een hoge snelheid zou de auto overstuurd raken.
Verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte (onder meer) verklaard dat hij beroepschauffeur en autoliefhebber is. Hij heeft meerdere rijvaardigheidscursussen gevolgd (waaronder slip- en driftcursussen) en hij heeft hobbymatig aan driftevenementen deelgenomen op het circuit. Hij heeft verschillende auto’s, waaronder de auto waarmee het ongeval plaatsvond, te weten een auto van het merk [merk- en typenaam]. [het slachtoffer] had interesse getoond in deze auto’s en in de avond van 22 april 2023 hebben zij een afspraak gemaakt en een aantal ritten gereden in de [merk- en typenaam], waaronder ook de aangepaste auto. Tijdens de rit in de bij het ongeval betrokken [auto type] op de Opmeerderweg heeft de verdachte na een bocht, op het rechte deel van de weg gas gegeven naar circa 100 kilometer per uur om het geluid van de uitlaat te laten horen. Ook heeft hij naar links en rechts gestuurd, om de aanpassingen van de veringen van de auto te laten voelen.
Ter zitting heeft de verdachte verder verklaard dat hij de Opmeerderweg goed kent en dat hij weet dat daar vaker ongelukken zijn gebeurd. Ook was hij ervan op de hoogte dat de carrosserie van de [personenauto] was aangepast en verbouwd, waardoor deze heel direct reageerde op stuurbewegingen. Verder heeft hij verklaard dat hij nooit eerder bij de vlak voor het ongeval vastgestelde snelheid van 110 kilometer per uur een stuurmanoeuvre had gemaakt. De gemiddelde snelheid die hij normaliter tijdens het slippen en driften op het circuit reed, lag tussen de 80 en 90 kilometer per uur. Hoewel hij wist dat door de achterwielaandrijving en de aanpassingen bij een stuurbeweging met een hoge snelheid het risico bestond dat de auto uit zou breken, had hij niet verwacht dat dit ten tijde van het ongeval zou gebeuren en dat hij niet in staat zou zijn om dit nog te corrigeren.
Oordeel van de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander wordt gedood of zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voor schuld in voornoemde zin is daarom meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder van een auto mag worden verwacht.
Tevens dient te worden opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Op de Opmeerderweg is een maximale snelheid van 60 kilometer per uur toegestaan. Dat is niet zonder reden, want het betreft een smalle weg met aan weerzijden een rij bomen en een sloot zonder uitwijkmogelijkheden. De verdachte was bekend met deze weg en de verkeerssituatie ter plaatse. Desalniettemin heeft de verdachte de maximumsnelheid ter plaatse in ernstige mate overschreden door harder dan 110 kilometer per uur te rijden. Vervolgens heeft de verdachte – onder die omstandigheden, zonder dat dit noodzakelijk was – een zeer gevaarlijke manoeuvre uitgevoerd. Hij heeft namelijk een ruk aan het stuur naar links gegeven waardoor de auto uitbrak, hij de macht over het voertuig verloor en met onverminderd hoge snelheid tegen twee bomen in de berm is gebotst. De verdachte heeft deze onnodige stuurbeweging gemaakt, terwijl hij – zoals hij zelf heeft verklaard – wist dat deze auto heel direct reageerde op stuurbewegingen en dat bij dergelijke stuurbewegingen bij hoge snelheden de auto kon uitbreken. Van de verdachte had daarom extra voorzichtigheid mogen worden verwacht. Daarbij komt tot slot dat de verdachte beroepschauffeur is en diverse slip- en driftcursussen heeft gedaan en tijdens die cursussen niet eerder dergelijke manoeuvres met deze zeer hoge snelheid heeft uitgevoerd.
Deze gedragingen van de verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank niet de zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm “roekeloosheid” op. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte niet kan worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a WVW en dat daarmee op grond van artikel 175, tweede lid, WVW kan worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid. De verdachte heeft met zijn verkeersgedrag de verkeersregels immers niet
in ernstige mategeschonden, bijvoorbeeld door gedurende een lange(re) periode de maximumsnelheid in aanzienlijke mate te overschrijden. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het hiervoor vastgestelde rijgedrag van de verdachte kan wel als zeer onvoorzichtig worden aangemerkt waarbij de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht, waardoor [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en uiteindelijk aan zijn verwondingen is overleden. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 april 2023 te Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Opmeerderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid te gaan rijden en daarbij zonder noodzaak stuurbewegingen te maken en daardoor de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en zo met hoge snelheid op te botsen tegen een in de berm van de weg staande boom, waardoor aan een inzittende van dat motorrijtuig, genaamd [het slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, waaraan hij op 28 april 2023 is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. Daarnaast heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de [merk- en typenaam] gevorderd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging te betrekken dat de nasleep van het ongeval ook voor de verdachte grote gevolgen heeft gehad. Hij gaat zwaar gebukt onder schuldgevoelens, heeft suïcidale gedachten en heeft nu therapie om met zijn weggestopte emoties om te kunnen gaan. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft onverantwoord hard gereden op een gevaarlijke weg en heeft daarbij een onnodige stuurmanoeuvre gemaakt, terwijl hij ter plaatse bekend was en ook wist dat er eerder ongelukken op deze weg hadden plaatsgevonden. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstig verkeersongeluk veroorzaakt. De rechtbank neemt de verdachte dit zeer onverantwoorde rijgedrag zeer kwalijk, mede gelet op de zeer ernstige gevolgen daarvan. Zijn bijrijder, [het slachtoffer], heeft hierdoor namelijk zodanig ernstig letsel opgelopen dat hij enkele dagen na het ongeval daaraan is overleden. Daarbij komt dat de verdachte ten tijde van het ongeval (vrachtwagen)chauffeur van beroep was, in het verleden drift- en slipcursussen heeft gevolgd en ervaring heeft in het hobbymatig rijden op circuits, maar nooit dergelijke stuurmanoeuvres had uitgevoerd bij snelheden tot 110 kilometer per uur. Bovendien was hij op de hoogte van de staat, de technische aanpassingen en het vermogen van de [merk- en typenaam], en wist hij dat de auto kon uitbreken bij het maken van stuurbewegingen op hoge snelheid. Van de verdachte in het bijzonder had daarom extra voorzichtig rijgedrag verwacht mogen worden. Dat hij dat niet heeft gedaan, rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan.
De gevolgen van het ongeval hebben diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [het slachtoffer]. Zij zullen moeten leren leven met het verlies van hun dierbare. Ter terechtzitting hebben de partner, moeder en broer van [het slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en hebben zij indringend beschreven hoe moeilijk zij het nog altijd hebben met het verlies van hun partner, zoon en broer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad (een uittreksel uit de justitiële documentatie) van 8 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een forse boete heeft gekregen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een snelheidsovertreding. De verdachte heeft zich dus eerder onverantwoord gedragen in het verkeer. De rechtbank weegt dit bij de strafbepaling mee ten nadele van de verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank het door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 25 juli 2024 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat het risico op herhaling op het plegen van soortgelijke feiten laag wordt ingeschat. De reclassering ziet bij de verdachte enig probleeminzicht en acht hem in staat om hulp te zoeken voor de problemen die hij ervaart door de impact van het ongeval. Gelet op het feit dat er geen directe risicofactoren zijn voor (gelijksoortig) delictgedrag ziet de reclassering geen aanleiding voor het opleggen van een toezichttraject dan wel interventies. De rechtbank ziet gelet daarop geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden aan de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank realiseert zich dat het in zaken als deze onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Geen enkele straf zal het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat de verdachte de gevolgen van zijn (zeer verwijtbare) rijgedrag nooit heeft gewild en dat dit rijgedrag en de gevolgen daarvan ook voor hem grote consequenties heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Die hanteren bij een zeer hoge mate van schuld en een dodelijk slachtoffer als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit. Dit zou, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Gezien de aard en de ernst van de feiten en gelet op het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, in deze zaak passend is. De rechtbank acht gezien het strafblad van de verdachte oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geboden om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten, in het bijzonder snelheidsovertredingen, te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren opleggen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd is geweest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto van het merk [personenauto], verbeurd moet worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die personenauto is begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen

Namens de nabestaanden [vader van het slachtoffer], [moeder van het slachtoffer] (de ouders van [het slachtoffer]), [partner van het slachoffer] (de partner van [het slachtoffer]) en [broer van het slachtoffer] (de broer van [het slachtoffer]) zijn ten aanzien van het bewezenverklaarde feit door de raadsman, mr. A. van Kernebeek advocaat te Amsterdam, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
9.1
Vordering benadeelde partij [vader van het slachtoffer]
De benadeelde partij [vader van het slachtoffer] (vader van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 50.239,82ingediend tegen de verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, gerekend vanaf 28 april 2023. De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- kosten ten behoeve van uitvaart € 11.239,82
- toekomstige medische kosten € 1.500,--
-----------------
totaal vermogensschade € 12.739,82
immateriële schade:
- shockschade € 20.000,--
- affectieschade € 17.500,--
-----------------
totaal immateriële schade € 37.500,--
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de uitvaartkosten kan worden toegewezen, inclusief wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de post toekomstige medische kosten dient niet-ontvankelijkheid te volgen, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden. De gevorderde shock- en affectieschade komen, gelet op het standpunt van de verdediging, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij bereid is deze bedragen te betalen. Ten aanzien van de toekomstige medische kosten heeft hij verzocht om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
Met betrekking tot de post toekomstige medische kosten is de rechtbank van oordeel dat deze kosten (nog) niet gemaakt zijn, zodat er nu ook (nog) geen sprake is van schade. De rechtbank zal de vordering voor dat deel daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige gedeelte van de vordering geldt dat de verdediging geen verweer heeft gevoerd en dat de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering zal daarom tot een bedrag van € 11.239,82 worden toegewezen.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,-- vanwege geleden shockschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert € 17.500,-- aan geleden affectieschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [vader van het slachtoffer] voor de volgende bedragen toewijzen:
- een bedrag van € 11.239,82 voor vermogensschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor shockschade;
- een bedrag van € 17.500,-- voor affectieschade.
Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van de verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.2
Vordering benadeelde partij [moeder van het slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] (moeder van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 39.385,--ingediend tegen de verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, gerekend vanaf 28 april 2023.
De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- eigen risico zorgverzekeraar 2024 € 385,--
- toekomstige medische kosten € 1.500,--
-----------------
totaal vermogensschade € 1.885,--
immateriële schade:
- shockschade € 20.000,--
- affectieschade € 17.500,--
-----------------
totaal immateriële schade € 37.500,--
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht het bedrag aan eigen risico bij te stellen naar € 160,01.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van het eigen risico kan worden toegewezen, inclusief wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de post toekomstige medische kosten dient niet-ontvankelijkheid te volgen, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden. De gevorderde shock- en affectieschade komen, gelet op het standpunt van de verdediging, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij bereid is deze bedragen te betalen. Ten aanzien van de toekomstige medische kosten heeft hij verzocht om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
Met betrekking tot de post toekomstige medische kosten is de rechtbank van oordeel dat deze kosten (nog) niet gemaakt zijn, zodat er nu ook (nog) geen sprake is van schade. De rechtbank zal de vordering voor dat deel daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige gedeelte van de vordering geldt dat de verdediging geen verweer voert en dat de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering zal daarom tot een bedrag van € 160,01 worden toegewezen.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,-- vanwege geleden shockschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert € 17.500,-- aan geleden affectieschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [moeder van het slachtoffer] voor de volgende bedragen toewijzen:
- een bedrag van € 160,01 voor vermogensschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor shockschade;
- een bedrag van € 17.500,-- voor affectieschade.
Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.3
Vordering benadeelde partij [partner van het slachoffer]
De benadeelde partij [partner van het slachoffer] (partner van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 41.500,--ingediend tegen de verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, gerekend vanaf 22 april 2023.
De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- toekomstige medische kosten € 1.500,--
-----------------
totaal vermogensschade € 1.500,--
immateriële schade:
- shockschade € 20.000,--
- affectieschade € 20.000,--
-----------------
totaal immateriële schade € 41.500,--
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden. De gevorderde shock- en affectieschade komen, gelet op het standpunt van de verdediging, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij bereid is om de immateriële schade te betalen. Ten aanzien van de toekomstige medische kosten heeft hij verzocht om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vermogensschade niet toewijsbaar is omdat de toekomstige medische kosten (nog) niet gemaakt zijn, zodat er nu ook (nog) geen sprake is van schade. De rechtbank zal de vordering voor dat deel daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,-- vanwege geleden shockschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert € 20.000,-- aan geleden affectieschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [partner van het slachoffer] voor de volgende bedragen toewijzen:
- een bedrag van € 20.000,-- voor shockschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor affectieschade.
Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9.4
Vordering benadeelde partij [broer van het slachtoffer]
De benadeelde partij [broer van het slachtoffer] (broer van het slachtoffer) heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 36.500,--ingediend tegen de verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, gerekend vanaf 28 april 2023.
De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- toekomstige medische kosten € 1.500,--
-----------------
totaal vermogensschade € 1.500,--
immateriële schade:
- shockschade € 17.500,--
- affectieschade € 17.500,--
-----------------
totaal immateriële schade € 35.000,--
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden. De gevorderde shock- en affectieschade komen, gelet op het standpunt van de verdediging, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij bereid is om de immateriële schade te betalen. Ten aanzien van de toekomstige medische kosten heeft hij verzocht om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vermogensschade niet toewijsbaar is omdat de toekomstige medische kosten (nog) niet gemaakt zijn, zodat er nu ook (nog) geen sprake is van schade. De rechtbank zal de vordering voor dat deel daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 17.500,-- vanwege geleden shockschade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert € 17.500,-- aan geleden affectieschade. Hoewel de verdediging geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering, komt de vordering de rechtbank ongegrond voor.
Broers en zussen van de overledene komen volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen hen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek als naasten worden aangemerkt (de hardheidsclausule). Daarop beroept de benadeelde partij zich in zijn vordering.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever. De wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen alleen in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Het is onvoldoende als (enkel) wordt aangetoond dat broers en zussen een hechte band hadden of bijvoorbeeld in gezinsverband samenwoonden. Voor het bewijs van een nauwe persoonlijke betrekking, moet een bijzondere, hechte affectieve relatie worden aangetoond. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als broers en zussen in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden. Niet is aangetoond dat daarvan in de relatie tussen de benadeelde partij en zijn overleden broer sprake is geweest. Het is invoelbaar dat de benadeelde partij veel verdriet heeft van de dood van zijn broer. Ondanks de hechte band die zij ongetwijfeld met elkaar hadden, is door de (advocaat van de) benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de verhouding tussen hem en zijn broer zo sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor broers en zussen uit een gezin dat dat een beroep op de hardheidsclausule zou rechtvaardigen. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat op dit moment onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. De benadeelde partij de gelegenheid geven dit alsnog te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij wordt daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [broer van het slachtoffer] voor de volgende bedragen toewijzen:
- een bedrag van € 17.500,-- voor shockschade.
Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN (10) MAANDENmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
drie (3) maanden, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
DRIE (3) JARENmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart verbeurd:
- personenauto van het merk [merk- en typenaam];
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[vader van het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 48.739,82, bestaande uit € 11.239,82 als vergoeding voor de materiële en € 37.500,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [vader van het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[vader van het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 48.739,82,en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
278 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[moeder van het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 37.660,01, bestaande uit € 160,01 als vergoeding voor de materiële en € 37.500,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [moeder van het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[moeder van het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 37.660,--,en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
223 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[partner van het slachoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 40.000,--, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan K.P.M.A Lardinois, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[partner van het slachoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 40.000,--,en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
235 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[broer van het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,--, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [broer van het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[broer van het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,--,en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
122 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op; en
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2024.