ECLI:NL:RBNHO:2024:9858

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
15.038631.24 en 05.014381.23 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie voor het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning in Alkmaar

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 februari 2024 in Alkmaar betrokken was bij een poging tot het veroorzaken van een ontploffing. De verdachte, die samen met anderen handelde, had een Cobra 6 vuurwerk en een flesje benzine meegenomen naar de woning aan de [adres 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had om een ontploffing te veroorzaken, wat blijkt uit zijn gedragingen en chatgesprekken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf, ondanks dat de ontploffing niet heeft plaatsgevonden door ingrijpen van de politie. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De verdachte kreeg een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van 285 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. Tevens werd de in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de wederrechtelijkheid van het feit uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.038631.24 en 05.014381.23 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 16 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C-J. Booij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich op 3 februari 2024 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres 2] in Alkmaar (primair), dan wel (subsidiair) het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor dat feit.
De volledige tekst van deze tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van wat de verdachte primair wordt verweten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van wat de verdachte primair wordt verweten. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
In de vroege nacht van 3 februari 2024 hield de politie de verdachte staande in de [adres 2] in Alkmaar. Kort daarvoor had een politieagent gezien dat de verdachte in de [adres 3] uit een auto stapte en vanuit de [adres 3] met iets witkleurigs in zijn handen richting de woning aan de [adres 2] liep. De verdachte liep naar de woning en liep vervolgens door richting nabij gelegen garageboxen. Op beelden van de bewakingscamera van de [adres 2] was te zien dat de verdachte kort de voortuin van de woning aan de [adres 2] instapte, voordat hij doorliep richting de garageboxen. Nadat een andere politie-eenheid de [adres 2] inreed, liep de verdachte terug over de [adres 2] en liep hij voorbij de woning met [huisnummer 1]. Op camerabeelden was te zien dat de verdachte ter hoogte van de woning aan de [adres 2] iets weggooide in de bosjes en vervolgens doorliep richting de [adres 3]. Na de staandehouding van de verdachte vond de politie naast de heg tegenover de woning aan de [adres 2] een Cobra 6 en een wit plastic tasje met daarin een flesje met (wat later bleek) benzine. Ongeveer zes meter verder, ter hoogte van de woning aan de [adres 2] [huisnummer 2], vond de politie verder nog een aansteker.
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres 2]. De verdachte ontkent dit feit. Hij was naar eigen zeggen in de [adres 2] om het tasje met daarin de Cobra 6 en het flesje benzine bij iemand af te leveren. Het verweer van de verdediging komt er verder, kort gezegd, op neer dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing met behulp van de vuurwerk brandstof combinatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primaire feit, op de onder 3.4 te melden wijze, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank zal in de volgende paragrafen uiteenzetten hoe zij hiertoe is gekomen.
3.3.2
Opzet op het veroorzaken van een ontploffing?
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van de beschuldiging moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat het opzet van de verdachte was gericht op het veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres 2]. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, volgt dat de verdachte op de late avond van 2 februari 2024 met een snorder van Amsterdam naar Alkmaar is gekomen. Hij had een tasje met daarin een Cobra 6 en een flesje benzine bij zich. Dit flesje had de verdachte eerder die avond zelf bij een tankstation in Amsterdam gevuld met benzine. Deze vuurwerk brandstof combinatie is geschikt om een ontploffing te veroorzaken. De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij wist dat het vuurwerk en het flesje benzine waren bedoeld om een ontploffing te veroorzaken, maar dat hij slechts de opdracht had gekregen om het vuurwerk en het flesje benzine naar Alkmaar te brengen en in de [adres 2] aan iemand af te leveren. Daarna zou de verdachte teruggaan naar Amsterdam met de snorder die in de [adres 3] op hem wachtte. Het was naar eigen zeggen niet de bedoeling van de verdachte om het vuurwerk aan te steken en een ontploffing bij een woning in de [adres 2] te veroorzaken.
De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig. Het dossier bevat geen bevindingen die de verklaring van de verdachte ondersteunen, dat hij naar Alkmaar was gekomen enkel en alleen om iets af te leveren. Integendeel, uit de chatgesprekken die de verdachte op 2 en 3 februari 2024 met anderen heeft gevoerd, rijst het beeld dat het de verdachte was die met de meegenomen vuurwerk brandstof combinatie bij de woning aan de [adres 2] een ontploffing moest veroorzaken. Zo vroeg ene “Wrb” een kleine tien minuten voor de staandehouding van de verdachte per sms-bericht aan de verdachte of “die c6 aan die fles” was. De verdachte antwoordde hierop: “ja, lont is lang” en “is in een zak samen”. Gevraagd of hij ook moet filmen, schreef de verdachte vervolgens aan “Wrb”: “jamn filmen ook” en “gw 1 hand film 1 hand aansteken”. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het weldegelijk de bedoeling was dat de verdachte, in opdracht van een of meer anderen, met de vuurwerk brandstof combinatie een ontploffing zou veroorzaken bij de woning aan de [adres 2] en dat zijn opzet daar ook op was gericht.
3.3.3
Is sprake van een begin van uitvoering?
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat sprake is geweest van een strafbare poging tot het veroorzaken van een ontploffing.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering in het geval de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium is algemeen geformuleerd en de jurisprudentie hierover is dan ook erg casuïstisch. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een begin van uitvoering, komt het uiteindelijk aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Een belangrijke beoordelingsfactor daarbij is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele andere deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
De rechtbank komt in het licht van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat sprake is geweest van een begin van uitvoering. Het was de bedoeling van de verdachte om de vuurwerk brandstof combinatie bij de woning aan de [adres 2] tot ontploffing te brengen. De verdachte is met dat doel naar Alkmaar gekomen, in de nabije omgeving van de [adres 2] uit de auto van de snorder gestapt en vervolgens met het tasje met de vuurwerk brandstof combinatie in zijn handen richting de woning aan de [adres 2] gelopen. De verdachte is de voortuin van die woning kort ingelopen, voordat hij doorliep richting nabije garageboxen. Vervolgens is de verdachte teruggelopen richting de woning op [huisnummer 1] en heeft hij het tasje met de vuurwerk brandstof combinatie in de heg tegenover deze woning gegooid toen een politie-eenheid de [adres 2] inreed. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het misdrijf. De gedragingen van de verdachte lagen in tijd en plaats heel dicht bij de voltooiing van het misdrijf en de verdachte zou het misdrijf hebben voltooid als hij niet was gestoord door de politie. Dat pas sprake zou zijn van een poging indien de lont van het vuurwerk zou zijn aangestoken, zoals de verdediging heeft betoogd, volgt de rechtbank niet.
3.3.4
Gevaarzetting: (levens)gevaar voor andere personen?
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is van welk gevaar sprake zou zijn geweest als de verdachte zijn voornemen had voltooid en bij de woning aan de [adres 2] een ontploffing had plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van ontploffing van de vuurwerk brandstof combinatie bij de woning aan de [adres 2], sprake zou zijn geweest van gemeen gevaar voor goederen, namelijk materiële schade aan die woning en/of aangrenzende woningen.
De rechtbank acht niet bewezen dat ook sprake zou zijn geweest van potentieel (levens)gevaar voor andere personen dan de verdachte. Voor die conclusie is allereerst van belang dat de woning aan de [adres 2] door de burgemeester was gesloten en dat de officier van justitie op de zitting heeft bevestigd dat de bewoner in de nacht van 3 februari 2024 niet in de woning aanwezig was. Uit het dossier wordt verder niet duidelijk of de bewoners van nabijgelegen woningen thuis waren en, zo ja, waar zij zich bevonden op het moment dat de verdachte de woning aan de [adres 2] naderde. Evenmin volgt uit het dossier op welke afstand tot de woning aanwezige politieagenten zich bevonden en of zich nog andere personen in de (directe) omgeving van de woning bevonden. Omdat verschillende variabelen van invloed zijn op de aard en de omvang van de effecten van een ontploffing van een vuurwerk brandstof combinatie, is de beoordeling van de gevaarzetting ervan afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Dat onderzoek ontbreekt in dit dossier. Omdat de woning aan de [adres 2] ten tijde van het feit niet was bewoond en uit het dossier onvoldoende blijkt van potentieel (levens)gevaar voor andere personen dan de verdachte, zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primaire feitheeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 3 februari 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [adres 2] te Alkmaar en/of aangrenzende panden, te duchten was, met dat opzet
- met een ander met een auto naar Alkmaar is gereden en
- een zogenaamde vuurwerk brandstof combinatie, te weten een explosief (een Cobra 6) en een flesje met ontbrandende vloeistof en een aansteker mee heeft genomen en
- naar de woning aan de [adres 2] is gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het verhandelde op de zitting, niet geschaad in de verdediging.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde feit zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het volwassenenstrafrecht toe te passen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met drie jaren proeftijd. Als de rechtbank het advies van de reclassering zou volgen en het jeugdstrafrecht op de verdachte zou toepassen, dan is gevorderd de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van veertien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd. De officier van justitie heeft verder gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging acht te slaan op de persoon van de verdachte, in het bijzonder zijn jeugdigheid, en het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt, al dan niet gecombineerd met een werkstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte is op de late avond van 2 februari 2024 met een snorder van Amsterdam naar Alkmaar gekomen met de bedoeling ’s nachts een Cobra 6 en flesje benzine tot ontploffing te brengen bij de woning aan de [adres 2]. De verdachte had hierbij een uitvoerende rol. Hij was door anderen benaderd om tegen betaling naar Alkmaar te gaan en de ontploffing te veroorzaken. Daartoe vulde de verdachte zelf een flesje met benzine en kreeg hij het benodigde explosief. Dat het die nacht niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is te danken aan ingrijpen door de politie.
Dit feit is begaan in een periode waarin bij meerdere woningen in Alkmaar ontploffingen plaatsvonden of pogingen daartoe werden ondernomen. Deze incidenten hebben een enorme impact gehad op de directe betrokkenen en omwonenden, maar ook meer in het algemeen op de stad Alkmaar en haar inwoners. Onder andere tijdens bewonersbijeenkomsten is gebleken dat veel inwoners erg bang zijn. Als gevolg van de ontploffingen en pogingen daartoe zijn meerdere locaties in Alkmaar aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Ook is ingezet op permanent cameratoezicht op en observatie van de betreffende woningen. Eén van die woningen betrof de woning aan de [adres 2]. Deze woning is als gevolg van de incidenten op last van de burgemeester gesloten. Dat moet impact hebben gehad op de bewoner(s) van die woning en de directe omwonenden daarvan. De verdachte heeft met zijn gedrag hieraan een bijdrage geleverd. Daarbij heeft hij zich laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent de verdachte dat zeer aan.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ondanks die eerdere (gedeeltelijk voorwaardelijke) veroordeling door de kinderrechter en de proeftijd waarin de verdachte ten tijde van het plegen van het feit liep, is de verdachte tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerdere strafoplegging heeft kennelijk onvoldoende effect gehad. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Strafoplegging
De ernst en omvang van het feit, de rol van de verdachte daarbij als uitvoerder en de recidive van de verdachte, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op een aantal hierna te bespreken factoren echter aanleiding tot een andere strafoplegging te komen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoon van de verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 27 juni 2024 komt naar voren dat een krappe financiële situatie, inadequate oplossingsstrategieën, een pro criminele houding en een (gedeeltelijk) negatief sociaal netwerk ten grondslag liggen aan het strafbare gedrag van de verdachte en gelden als criminogene factoren. De verdachte is binnen een korte periode twee keer in aanraking gekomen met justitie voor feiten die gemakkelijk geld verdienen als doel hebben. De verdachte blijkt ontvankelijk om door middel van het plegen van strafbare feiten zijn financiële problemen op te lossen dan wel zichzelf te verrijken. Daarbij lijkt hij weinig na te denken over de mogelijke gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en anderen. De reclassering ziet bij de inschatting van de kans op nieuw strafbaar gedrag de recente ervaring van de verdachte in voorarrest als beschermende factor. Ook zijn meewerkende houding ten opzichte van (nog op te starten) begeleiding en behandeling kan als een beschermende factor worden gezien. Positief is verder dat de verdachte conventionele doelen nastreeft, zoals het volgen van een opleiding, en dat sprake is van inbedding in een betrokken gezin.
Gezien de risicofactoren en de omstandigheid dat tot op heden geen behandeling of begeleiding is opgestart, schat de reclassering in dat de kans op nieuw op strafbaar gedrag gemiddeld is. Om die kans te beperken adviseert de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, met een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, een ambulante behandeling en een locatieverbod voor Alkmaar. De verdachte heeft zich ten overstaan van zowel de reclassering als de rechtbank bereid getoond de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven. De reclassering adviseert daarnaast het jeugdstrafrecht op de verdachte toe te passen. De reclassering ziet diverse mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding van de verdachte. Hij gaat naar school, neemt actief deel aan het gezinsleven en is ontvankelijk voor de praktische en emotionele steun van volwassenen. Gezien het feit dat een gezinsgerichte benadering wenselijk is en de verdachte en zijn gezin daarvoor ontvankelijk zijn, vindt de reclassering begeleiding door de jeugdreclassering, die meer dan reguliere reclasseringsbegeleiding is gericht op pedagogische sturing, het meest passend.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde 18 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe passen. De rechtbank vindt hiertoe aansluiting bij de bevindingen en conclusies van de reclassering. Deze komen overeen met de indruk die de rechtbank op de zitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen.
De officier van justitie heeft pas ter terechtzitting twijfels geuit over de bevindingen van de reclassering en de toepassing door de reclassering van het wegingskader adolescentenstrafrecht. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht zou moeten worden toegepast. De rechtbank ziet geen reden om aan de bevindingen van en de weging door de reclassering te twijfelen. Er hebben zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis en na het opstellen van het reclasseringsadvies ook geen omstandigheden voorgedaan die maken dat het niet langer passend zou zijn het jeugdstrafrecht toe te passen. Het had naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek op de weg van de officier van justitie gelegen om zijn twijfels aan de reclassering voor te leggen en een nader reclasseringsadvies te laten opmaken of de reclassering voor de terechtzitting op te roepen. Dat heeft hij echter nagelaten. Bij die stand van zaken en op grond van de op dit moment beschikbare informatie volgt de rechtbank het advies van de reclassering en zal zij het jeugdstrafrecht op de verdachte toepassen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van 285 dagen op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht verplicht reclasseringscontact en oplegging van bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. Deze voorwaarden zal de rechtbank verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat van die straf een gedeelte van 180 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en als stok achter de deur bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet af van het opleggen van het door de reclassering geadviseerde contactverbod met mededaders, omdat deze niet zijn geïdentificeerd en het opleggen van een verbod contact te hebben met onbekende mededaders een lege huls zou zijn. In de omstandigheid dat, buiten de schuld van de verdachte, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis weinig tot geen invulling is gegeven aan het schorsingstoezicht, ziet de rechtbank verder reden om af te zien van het opleggen van het door de reclassering geadviseerde locatiegebod met een enkelband. De rechtbank ziet de noodzaak daartoe op dit moment niet. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat een locatiegebod met een enkelband een zeer forse vrijheidsbeperkende maatregel betreft.

7.Beslag

Bij gelegenheid van onderzoek naar de verdachte is onder hem een mobiele telefoon (een iPhone, goednummer 1570991, nummer 1 op de beslaglijst) in beslag genomen. Deze telefoon behoort aan de verdachte toe. De rechtbank is van oordeel dat de telefoon moet worden verbeurdverklaard, omdat het bewezenverklaarde met behulp daarvan is begaan of voorbereid.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 december 2023 heeft de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam, in de zaak met bovengenoemd parketnummer, de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, waarvan een deel van veertig uren voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijke deel van deze straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 28 december 2023. De proeftijd is op diezelfde datum ingegaan. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, is aan de verdachte toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd te gelasten dat de voorwaardelijke werkstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de vordering.
De rechtbank heeft bevonden dat zij bevoegd is over de vordering tot tenuitvoerlegging te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen. Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. Hierin ziet de rechtbank reden de vordering toe te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn artikelen 33, 33a, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een jeugddetentie van 285 dagen, met bevel dat van deze straf een
gedeelte van 180 dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
*
meldplicht: zich meldt bij de jeugdreclassering, op het adres Overschiestraat 57 in Amsterdam, wanneer hij daartoe wordt opgeroepen, en zich blijft melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
*
ambulante behandeling: zich laat behandelen door De Waag in Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering, en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener hem ten behoeve van de behandeling geeft. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
*
locatieverbod: zich gedurende het reclasseringstoezicht niet bevindt in Alkmaar en omgeving (zie hiertoe de kaart in bijlage 3 bij dit vonnis). Op verzoek van de jeugdreclassering kan het Openbaar Ministerie dit locatieverbod (deels) laten vervallen. De
politieziet toe op handhaving van het locatieverbod.
*
dagbesteding: onderwijs volgt en/of zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, voor de duur van het reclasseringstoezicht of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
*
meewerken aan schuldhulpverlening: inzicht geeft in zijn financiën en schulden en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarbij zijn voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen mobiele telefoon (goednummer 1570991 (nummer 1 op de beslaglijst)).
Wijst toe de
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 05.014381.23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
werkstraf van 40 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2023. Deze werkstraf wordt vervangen door
20 dagen hechtenisals deze niet (goed) wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2024.