6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte is op de late avond van 2 februari 2024 met een snorder van Amsterdam naar Alkmaar gekomen met de bedoeling ’s nachts een Cobra 6 en flesje benzine tot ontploffing te brengen bij de woning aan de [adres 2]. De verdachte had hierbij een uitvoerende rol. Hij was door anderen benaderd om tegen betaling naar Alkmaar te gaan en de ontploffing te veroorzaken. Daartoe vulde de verdachte zelf een flesje met benzine en kreeg hij het benodigde explosief. Dat het die nacht niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is te danken aan ingrijpen door de politie.
Dit feit is begaan in een periode waarin bij meerdere woningen in Alkmaar ontploffingen plaatsvonden of pogingen daartoe werden ondernomen. Deze incidenten hebben een enorme impact gehad op de directe betrokkenen en omwonenden, maar ook meer in het algemeen op de stad Alkmaar en haar inwoners. Onder andere tijdens bewonersbijeenkomsten is gebleken dat veel inwoners erg bang zijn. Als gevolg van de ontploffingen en pogingen daartoe zijn meerdere locaties in Alkmaar aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Ook is ingezet op permanent cameratoezicht op en observatie van de betreffende woningen. Eén van die woningen betrof de woning aan de [adres 2]. Deze woning is als gevolg van de incidenten op last van de burgemeester gesloten. Dat moet impact hebben gehad op de bewoner(s) van die woning en de directe omwonenden daarvan. De verdachte heeft met zijn gedrag hieraan een bijdrage geleverd. Daarbij heeft hij zich laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent de verdachte dat zeer aan.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ondanks die eerdere (gedeeltelijk voorwaardelijke) veroordeling door de kinderrechter en de proeftijd waarin de verdachte ten tijde van het plegen van het feit liep, is de verdachte tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerdere strafoplegging heeft kennelijk onvoldoende effect gehad. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Strafoplegging
De ernst en omvang van het feit, de rol van de verdachte daarbij als uitvoerder en de recidive van de verdachte, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op een aantal hierna te bespreken factoren echter aanleiding tot een andere strafoplegging te komen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoon van de verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 27 juni 2024 komt naar voren dat een krappe financiële situatie, inadequate oplossingsstrategieën, een pro criminele houding en een (gedeeltelijk) negatief sociaal netwerk ten grondslag liggen aan het strafbare gedrag van de verdachte en gelden als criminogene factoren. De verdachte is binnen een korte periode twee keer in aanraking gekomen met justitie voor feiten die gemakkelijk geld verdienen als doel hebben. De verdachte blijkt ontvankelijk om door middel van het plegen van strafbare feiten zijn financiële problemen op te lossen dan wel zichzelf te verrijken. Daarbij lijkt hij weinig na te denken over de mogelijke gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en anderen. De reclassering ziet bij de inschatting van de kans op nieuw strafbaar gedrag de recente ervaring van de verdachte in voorarrest als beschermende factor. Ook zijn meewerkende houding ten opzichte van (nog op te starten) begeleiding en behandeling kan als een beschermende factor worden gezien. Positief is verder dat de verdachte conventionele doelen nastreeft, zoals het volgen van een opleiding, en dat sprake is van inbedding in een betrokken gezin.
Gezien de risicofactoren en de omstandigheid dat tot op heden geen behandeling of begeleiding is opgestart, schat de reclassering in dat de kans op nieuw op strafbaar gedrag gemiddeld is. Om die kans te beperken adviseert de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, met een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, een ambulante behandeling en een locatieverbod voor Alkmaar. De verdachte heeft zich ten overstaan van zowel de reclassering als de rechtbank bereid getoond de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven. De reclassering adviseert daarnaast het jeugdstrafrecht op de verdachte toe te passen. De reclassering ziet diverse mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding van de verdachte. Hij gaat naar school, neemt actief deel aan het gezinsleven en is ontvankelijk voor de praktische en emotionele steun van volwassenen. Gezien het feit dat een gezinsgerichte benadering wenselijk is en de verdachte en zijn gezin daarvoor ontvankelijk zijn, vindt de reclassering begeleiding door de jeugdreclassering, die meer dan reguliere reclasseringsbegeleiding is gericht op pedagogische sturing, het meest passend.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde 18 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe passen. De rechtbank vindt hiertoe aansluiting bij de bevindingen en conclusies van de reclassering. Deze komen overeen met de indruk die de rechtbank op de zitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen.
De officier van justitie heeft pas ter terechtzitting twijfels geuit over de bevindingen van de reclassering en de toepassing door de reclassering van het wegingskader adolescentenstrafrecht. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht zou moeten worden toegepast. De rechtbank ziet geen reden om aan de bevindingen van en de weging door de reclassering te twijfelen. Er hebben zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis en na het opstellen van het reclasseringsadvies ook geen omstandigheden voorgedaan die maken dat het niet langer passend zou zijn het jeugdstrafrecht toe te passen. Het had naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek op de weg van de officier van justitie gelegen om zijn twijfels aan de reclassering voor te leggen en een nader reclasseringsadvies te laten opmaken of de reclassering voor de terechtzitting op te roepen. Dat heeft hij echter nagelaten. Bij die stand van zaken en op grond van de op dit moment beschikbare informatie volgt de rechtbank het advies van de reclassering en zal zij het jeugdstrafrecht op de verdachte toepassen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van 285 dagen op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht verplicht reclasseringscontact en oplegging van bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. Deze voorwaarden zal de rechtbank verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat van die straf een gedeelte van 180 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en als stok achter de deur bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet af van het opleggen van het door de reclassering geadviseerde contactverbod met mededaders, omdat deze niet zijn geïdentificeerd en het opleggen van een verbod contact te hebben met onbekende mededaders een lege huls zou zijn. In de omstandigheid dat, buiten de schuld van de verdachte, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis weinig tot geen invulling is gegeven aan het schorsingstoezicht, ziet de rechtbank verder reden om af te zien van het opleggen van het door de reclassering geadviseerde locatiegebod met een enkelband. De rechtbank ziet de noodzaak daartoe op dit moment niet. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat een locatiegebod met een enkelband een zeer forse vrijheidsbeperkende maatregel betreft.