ECLI:NL:RBNHO:2024:9854

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
HAA 24/4304 en HAA 24/5788
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsuitkering en beoordeling van vermogen in het buitenland

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 27 september 2024, zijn de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, die zijn bijstandsuitkering per 1 juli 2024 had opgeschort en ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken, maar dat deze informatie niet van belang was voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Verzoeker had een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien hij sinds 1 juli 2024 geen bijstandsuitkering ontving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gevraagde informatie niet noodzakelijk was voor de beoordeling van het recht op bijstand, en dat verweerder niet bevoegd was om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken. Daarom werd verweerder opgedragen om aan verzoeker bij wijze van voorschot bijstand te verstrekken vanaf de datum van zijn eerste verzoek tot zes weken na de beslissingen op zijn bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/4304 en HAA 24/5788

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2024 in de zaken tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: M. Bay).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de vraag of aan verzoeker een voorschot op de bijstand moet worden verleend zolang nog niet op zijn bezwaar, gericht tegen de besluiten om zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) per 1 juli 2024 op te schorten en nadien per die datum in te trekken, is beslist.
1.1.
Met het besluit van 3 juli 2024 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 1 juli 2024 opgeschort wegens het niet (volledig) verstrekken van door verweerder gevraagde informatie. Bij besluit van 30 juli 2024 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker vervolgens per 1 juli 2024 ingetrokken, omdat verzoeker niet binnen de daartoe gestelde termijn alsnog de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.2.
Verzoeker heeft tegen beide besluiten bezwaar en gemaakt en de voorzieningenrechter op respectievelijk 28 juli 2024 en 6 september 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzocht is om verweerder op te dragen per 1 juli 2024 voorschotten te verstrekken op de bijstandsuitkering tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 september 2024, gelijktijdig, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, samen met mw. [naam] (hierna: [naam] ), de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Verzoeker is op 24 augustus 2017 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam] . Met een door [naam] ontvangen erfenis is op 15 november 2017 voor een bedrag van € 154.950,- een woning in Spanje aangeschaft. In de jaren 2018 en 2019 heeft er noodzakelijk onderhoud aan de woning plaatsgevonden. Op 30 april 2021 is naar aanleiding van de aanschaf van de woning en de nadien daarmee gepaard gaande kosten bij de notaris een akte houdende vaststellingsovereenkomst vergoedingsrecht opgesteld.
2.2.
Verzoeker en [naam] hebben besloten om te gaan scheiden. Op 2 augustus 2023 heeft [naam] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Per 29 februari 2024 is verzoeker officieel gescheiden.
2.3.
Op 25 juli 2023 heeft verzoeker verweerder verzocht om een bijstandsuitkering. Hij heeft daarbij het verzoekschrift tot echtscheiding, loonstroken en bankafschriften overgelegd. Op 4 oktober 2023 heeft verzoeker het aanvraagformulier ingediend. Hij heeft daarop – onder meer – aangegeven geen vermogen te hebben.
2.4.
Bij besluit van 2 november 2023 is aan verzoeker per 4 oktober 2023 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande.
2.5.
Bij brief van 4 maart 2024 is verzoeker in het kader van een heronderzoek – onder meer – verzocht om voor 18 maart 2024 bankafschriften van hem zijn partner en kinderen van alle rekeningen over de periode vanaf 1 december 2023 tot en met 1 maart 2024 te overleggen. Daarnaast is verzoeker gevraagd het inlichtingenformulier in te vullen.
2.6.
Nadat deze informatie door verweerder is ontvangen is verzoeker bij brief van 4 april 2024 uitgenodigd voor een gesprek op 15 april 2024. Verzocht is om de uitspraak van de echtscheiding, inclusief boedelverdeling mee te nemen. Het gesprek is op verzoek van verzoeker verplaatst naar 22 april 2024.
2.7.
Tijdens het gesprek is door verzoeker het echtscheidingsconvenant overgelegd. Hij heeft verder verklaard dat hij op vakantie gaat met zijn ex-vrouw in Spanje naar een huis dat van haar is. Toegelicht is dat geregeld is dat het huis in Spanje geheel wordt overgedragen naar zijn ex-vrouw. Het staat wel op beider namen. Zijn ex-partner heeft alle kosten betaald. Dit is door de notaris gecontroleerd. Om die reden had zij een vordering op verzoeker. Deze is kwijtgescholden. Voor de Nederlandse wet is dit volgens verzoeker geregeld. In Spanje moet wel nog een en ander geregeld worden. De gezamenlijke rekening in Spanje moet nog worden opgeheven. Verzoeker geeft aan dat hij juridisch niets bezit en daarmee dus geen zaken heeft verzwegen.
2.8.
Op 23 april 2024 heeft verweerder verzoeker verzocht om voor 7 mei 2024 de volgende gegevens te overleggen:
- de notariële akte van de huwelijkse voorwaarden;
- de koopakte, hypotheekakten stukken met betrekking tot het passeren van de akte bij de notaris;
- de waarde van de woning tijdens de scheiding: taxatierapport en;
- overige relevante documenten met betrekking tot de woning en ander inkomen en vermogen zoals de woning in Spanje.
2.9.
Op 26 april 2024 heeft verweerder het IBF verzocht om onderzoek te doen naar de woning in Spanje.
2.10.
Op 3 mei 2024 heeft verzoeker aangegeven dat er een akte vaststellingsovereenkomst vergoedingsrecht is opgesteld, waarin de koopakte wordt genoemd. Deze informatie is door een notaris geverifieerd en op 30 april 2021 verleden. Hierin is ook vastgelegd wie alle kosten voor de verkrijging en onderhoud van de woning heeft voldaan en hoe het vergoedingsrecht is vastgesteld als sprake is van echtscheiding. Gewezen wordt op de echtscheidingsbeschikking en het daarvan deel uitmakende convenant. Hierin is de waarde vergoeding/taxatie vastgesteld onder finale kwijting van de uiteindelijke verrekening/toebedeling. Er is nooit sprake geweest van een hypotheekakte.
Verzoeker heeft de uitspraak van de rechtbank, de huwelijkse voorwaarden, de vaststellingsovereenkomst en het echtscheidingsconvenant overgelegd.
Volgens eiser is alle informatie met betrekking tot zijn bezittingen en vermogen bekend bij verweerder. Hij bezit geen vermogen elders.
2.11.
Op 17 mei 2024 heeft verweerder verzoeker verzocht om voor 30 mei 2024 de volgende stukken te overleggen:
- koopakte, stukken met betrekking tot passeren van de akte bij de notaris;
- waarde van de woning tijdens de scheiding: taxatierapport;
- overige relevante documenten met betrekking tot de woning en ander in komen en vermogen, zoals de woning;
- alle bladen van de vaststellingsovereenkomst (er ontbreken bladen);
- bewijsstukken waaruit blijkt dat alle kosten voor aankoop, investering, vaste lasten en onderhoud met betrekking tot de woning door mw. [naam] zijn betaald;
- taxatierapport uit 2021 en 2023;
- schriftelijke verklaring over de waardevermindering van de woning in Spanje tussen de vaststellingsovereenkomst en het convenant. En een verklaring over wat er met de vermeerdering is gebeurd;
- bewijsstuk dat woning naar Spaans recht is overgedragen aan mw. [naam] ;
- schriftelijke verklaring met bewijsstuk of er schenkbelasting door mw. [naam] is betaald;
- afschriften van de gezamenlijke bankrekening in de periode van 4 oktober 2022 tot en met 1 juni 2023 en juli 2023 tot en met 3 oktober 2023.
2.12.
Verzoeker heeft vervolgens de eerder verstrekte informatie opnieuw opgestuurd. Hij heeft op 18 mei 2024 geschreven dat het voor hem onmogelijk is om binnen de gestelde termijn de extra gevraagde gegevens te overleggen. Hij geeft verder aan het niet te kunnen volgen dat er extra informatie nodig is, van iets dat al definitief is afgerond. Hij verzoekt om uitstel van de termijn tot 1 juli 2024.
2.13.
Bij brief van 4 juni 2024 heeft verweerder verzoeker uitstel verleend tot 1 juli 2024. Toegelicht is dat het onderzoek plaatsvindt om te kunnen beoordelen of verzoeker redelijkerwijs kon beschikken over middelen. Het is aan verweerder om te bepalen welke informatie relevant is. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling gegeven over de vraag of er wel of geen overbedeling aan mw. [naam] heeft plaatsgevonden en ook niet over de vraag of verzoeker heeft afgezien van zijn overbedelingsvordering door de vordering prijs te geven. Er kan dan ook volgens verweerder niet zomaar uitgegaan worden van de overgelegde stukken. Er dient een eigen individueel onderzoek te worden gedaan.
2.14.
Op 12 juni 2024 heeft het IBF verweerder bericht dat verzoeker en mw. [naam] sinds 2018 het gezamenlijk eigendom hebben van het geheel in Spanje en de nieuwbouw.
2.15.
Op 28 juni 2024 heeft verzoeker informatie verstrekt. Hij licht toe dat hij van het huis in Spanje geen melding heeft gedaan omdat alles notarieel en via advocaten was geregeld en hij dus niets bezit in Spanje.
- door de Spaanse advocaat is aanbevolen om het huis op twee namen te zetten. Dit, omdat bij overlijden de erfgenamen recht zouden hebben op het huis van mw. [naam] , terwijl het helemaal van haar is.
- de vaststellingsovereenkomst is notarieel vastgelegd om recht te doen aan de huwelijkse voorwaarden. Er zijn originele stukken gebruikt om te akte op te maken. Het zou niet eerlijk zijn als hij in geval van echtscheiding aanspraak zou kunnen maken op de helft van het huis. Vandaar dat dit is vastgelegd;
- er is geen reden om over de koopakte te beschikken, omdat de notaris deze al heeft geverifieerd. Hij beschikt niet over de koopakte en wil deze ook niet aan zijn ex-vrouw vragen;
- zijn ex-vrouw heeft een vergoedingsrecht ter hoogte van zijn deel van het eigendom. De waarde ten tijde van de echtscheiding is vastgesteld op de aankoopwaarde. Er is geen taxatierapport opgemaakt;
- overige documenten met betrekking tot de woning en andere inkomsten en vermogen zijn er niet;
- hij heeft de volledige vaststellingsovereenkomst overgelegd;
- de bewijsstukken van aankoop en investering etc. heeft hij niet. Die zijn van zijn ex-vrouw. Hij kan daar niet bij;
- taxatierapporten zijn er niet;
- de waarde in 2021 is in overleg met de notaris vastgesteld. Bewijsstukken zijn er niet;
- een bewijsstuk dat de woning naar Spaans recht is overgedragen is er niet;
- zijn ex is niets aan hem verschuldigd. Dit volgt uit de vaststellingsovereenkomst;
- de Spaanse rekening is opgezegd per 11 juni 2024. Hij heeft hiervan rekeningafschriften overgelegd over 1 juli 2023 tot en met 4 oktober 2023. De andere overzichten van 4 oktober 2022 tot en met 1 juni 2023 heeft verzoeker niet overgelegd, omdat hij daarvan de reden niet kan volgen.
Verzoeker geeft aan dat er niet meer informatie is. Hij heeft geen bezit, krijgt geen geld en heeft dit ook niet gekregen.
2.16.
Verzoeker heeft daarnaast een ‘expense’ rapport van een makelaar/notaris uit Spanje overgelegd uit 2017 waaruit volgt dat er € 155.500,- voor de aankoop is betaald.
Opschorting
3. Verweerder heeft vervolgens het recht op bijstand van verzoeker bij het primaire besluit 1 per 1 juli 2024 opgeschort, omdat hij niet alle gegevens waarom is verzocht heeft overgelegd. Verzoeker krijgt tot 15 juli 2024 de tijd om de volgende gegevens te overleggen:
- koopakte, stukken met betrekking tot passeren van de akte bij de notaris;
- waarde van de woning tijdens de scheiding: taxatierapport;
- overige relevante documenten met betrekking tot de woning en ander inkomen en vermogen, zoals de woning;
- bewijsstukken waaruit blijkt dat alle kosten voor aankoop, investering, vaste lasten en onderhoud met betrekking tot de woning door mw. [naam] zijn betaald;
- taxatierapport uit 2021 en 2023;
- schriftelijke verklaring over de waardevermindering van de woning in Spanje tussen de vaststellingsovereenkomst en het convenant. En een verklaring over wat er met de vermeerdering is gebeurd;
- bewijsstuk dat de woning naar Spaans recht is overgedragen aan mw. [naam] ;
- schriftelijke verklaring met bewijsstuk of er schenkbelasting door mw. [naam] is betaald;
- afschriften van de gezamenlijke bankrekening in de periode van 4 oktober 2022 tot en met 1 juni 2023.
Intrekking
Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit 2 het recht op bijstand van verzoeker per 1 juli 2024 ingetrokken, omdat verzoeker niet binnen de daartoe geboden hersteltermijn de volgens verweerder noodzakelijke informatie heeft overgelegd.
Nieuwe aanvraag
Verzoeker heeft op 11 september 2024 per 1 juli 2024 een nieuwe aanvraag voor bijstand gedaan. Ter zitting is toegelicht dat verweerder in dat kader (opnieuw) om dezelfde aanvullende informatie heeft verzocht.
Standpunt verzoeker
6.1.
Volgens verzoeker heeft hij een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zonder (aanvullende) bijstand is hij niet in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien. Maandelijks mist hij ongeveer € 240,- aan inkomsten.
6.2.
Volgens verzoeker hebben zijn bezwaren een redelijke kans van slagen. Verzoeker stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was om zijn recht op bijstand op te schorten en in te trekken per 1 juli 2024.
Het recht op bijstand kan volgens hem worden vastgesteld op basis van de akte van huwelijkse voorwaarden, de akte van de vaststellingsovereenkomst en de beschikking van echtscheiding met het daarbij behorende convenant.
Uit deze (door de notaris geverifieerde) stukken volgt dat [naam] de woning en de daarbij behorende (onderhouds)kosten uit eigen middelen heeft voldaan. Verder volgt hieruit dat verzoeker geen vermogen heeft omdat [naam] als gevolg hiervan een vergoedingsrecht op hem heeft, die mee fluctueert met de waardestijging of daling van de woning (de beleggingsleer). Er kan gelet hierop nooit sprake zijn van overbedeling. De waarde van de woning is hierbij niet van belang.
6.3.
De door verweerder opgevraagde informatie voegt aan het voorgaande volgens verzoeker niets toe. Bovendien verzoekt verweerder (ook) om gegevens die er gewoonweg niet zijn. Hij heeft inkomensgegevens overgelegd, informatie van de belastingdienst en een bewijs dat hij in de schuldsanering heeft gezeten. Hieruit volgt volgens hem dat hij niet heeft kunnen bijdragen aan de woning in Spanje. Verder heeft hij bankafschriften overgelegd en toegelicht dat hieruit volgt dat [naam] de woning heeft bekostigd. Van een schenking van [naam] aan verzoeker is, gelet op het huwelijksvermogensrecht, geen sprake.
Verzoeker heeft daarnaast een verklaring van een Spaanse advocaat overgelegd met betrekking tot de (wijziging van de) ten naamstelling van de woning. Dit is (nog) niet geregeld en, gelet op deze verklaring, vanwege de daarmee gepaard gaande kosten, ook niet aan te raden of noodzakelijk.
Met betrekking tot de door verweerder over de periode van 4 oktober 2022 tot en met 1 juni 2023 opgevraagde bankafschriften stelt verzoeker dat onduidelijk en niet voldoende gemotiveerd is, waarom deze noodzakelijk zijn voor de vaststelling van zijn recht op bijstand per 1 juli 2024.

Standpunt verweerder

7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het een feit is dat de woning in Spanje (ook) op naam van verzoeker staat en dat hij daar redelijkerwijs over kan beschikken. Het recht op bijstand kan volgens verweerder wegens het ontbreken van noodzakelijke informatie niet worden vastgesteld. De vraag of er gelet op het door verzoeker genoemde huwelijksvermogensrecht, vergoedingsrecht en de beleggingsleer al dan niet sprake is van vermogen en dus of de gevraagde gegevens relevant zijn voor het recht op bijstand, kon gemachtigde van verweerder ter zitting niet beantwoorden. Hiervoor is, volgens gemachtigde van verweerder, nader onderzoek door een (daartoe gespecialiseerde) jurist van verweerder nodig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Spoedeisend belang9.Nu verzoeker sinds 1 juli 2024 niet over de aanvullende bijstandsuitkering beschikt acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.Hebben de bezwaren van verzoeker een redelijke kans van slagen?

10. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben de bezwaren van verzoeker een redelijke kans van slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Opschorting
11.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW heeft de bijstandsverlenende instantie de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt. Die verwijtbaarheid kan onder meer ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand.
11.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door verweerder gevraagde stukken (met uitzondering van de bankafschriften) betrekking hebben op de vraag of verzoeker vermogen heeft in het buitenland. Dit vermogen kan van invloed zijn op het recht op bijstand.
11.3.
Vast staat dat verzoeker de in het opschortingsbesluit genoemde informatie en stukken niet heeft verstrekt. Verzoeker heeft naar aanleiding van de verzoeken van verweerder van 23 april 2024 en 17 mei 2024 wel de echtscheidingsuitspraak van de rechtbank, de huwelijkse voorwaarden, de vaststellingsovereenkomst en het echtscheidingsconvenant overgelegd. Hij heeft daarbij de situatie toegelicht en verklaringen gegeven over de gang van zaken met betrekking tot de woning in Spanje.
11.4.
Uit artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden volgt welke vergoedingsrechten er in het geval van verzoeker en [naam] geleden.
Voor zover van belang volgt uit de op 30 april 2021 opgestelde akte houdende vaststellingsovereenkomst vergoedingsrecht dat op 15 november 2027 de Spaanse woning is aangekocht voor een bedrag van € 154.950,- en dat dit bedrag door de vrouw in zijn geheel uit eigen middelen is voldaan, alsmede de totale kosten voor het op naam krijgen van die eigendom en alle naderhand verrichte noodzakelijke onderhoudskosten etcetera. In de jaren 2018/2019 heeft noodzakelijk onderhoud plaatsgevonden aan de Spaanse woning. De vrouw heeft ook de kosten hiervan volledig uit eigen geld betaald. Hiervan zijn geen sluitende bewijzen (meer) voorhanden, maar de echtgenoten bevestigen bij deze dat dit conform de waarheid is, en ook aannemelijk aangezien de man sinds 2016 geen inkomen meer heeft en ook geen eigen vermogen (alles bij de belastingdienst bekend). Daarom zijn ook alle uitgaven die zijn gedaan in verband met de (Spaanse) onroerende zaak belasting (IBI), verzekeringen, elektriciteit etcetera volledig door de vrouw betaald.
De man heeft nooit en in het geheel niet meebetaald/gedragen in de aanschaf- onderhouds- verbouwings- en overige kosten met betrekking tot de Spaanse woning in de meest ruime zin.Omdat zij samen eigenaar zijn van de woning heeft de vrouw daarmee ook voor de man betaald al hetgeen normaliter door hem – als mede-eigenaar – had moeten worden betaald. Zij heeft daarom recht op terugbetaling (vergoedingsrecht).Door de echtgenoten is verklaard dat er geen sprake is (geweest) van een lening, schenking of voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Verder is vermeld dat de hoogte van de vergoeding is berekend op basis van artikel 1:87, tweede lid, BW, wat betekent dat deze afhankelijk is van de waardestijging of daling van de Spaanse woning. Voorts is de waarde van de woning vastgesteld op € 190.000,- en is bepaald dat de vergoeding moet worden betaald indien een echtscheidingsverzoek of een verzoek tot scheiding van tafel en bed is ingediend. In dat geval kan de betaling van de vergoeding plaatsvinden door middel van inbetalinggeving aan de vrouw van het aandeel van de man in de eigendom van de Spaanse woning tegen finale kwijting.
Uit het echtscheidingsconvenant volgt voorts – voor zover van belang – dat, conform voornoemde vaststellingsovereenkomst, de Spaanse woning in zijn geheel wordt toebedeeld aan de vrouw, waardoor het vergoedingsrecht is voldaan aan de vrouw met gesloten beurzen. Partijen verklaren dat zij niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben.
11.5.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit deze informatie vooralsnog genoegzaam dat verzoeker geen vermogen heeft in de vorm van een (aandeel in de) woning in Spanje, ondanks dat deze woning ook nog op zijn naam staat. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat aan notariële akten, danwel overeenkomsten die onder toeziend oog van de notaris zijn opgesteld en uitspraken waarde moet en mag worden gehecht. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat duidelijk is dat de notaris eigen onderzoek ter verificatie heeft verricht. Uit deze akten, overeenkomsten en de uitspraak volgt dat (a) geen sprake is geweest van een schenking van verzoeker aan de ex-vrouw en (b) dat de woning in zijn geheel op grond van het vergoedingsrecht is toebedeeld aan de ex-vrouw. De voorzieningenrechter ziet op dit moment niet op welke wijze de gevraagde informatie af kan doen aan de – in rechte vaststaande – akten, overeenkomsten en uitspraken.
11.6.
Zonder nadere motivering van verweerder kan de voorzieningenrechter ook niet volgen waarom de over de periode van 4 oktober 2022 tot en met 1 juni 2023 opgevraagde bankafschriften van belang zouden kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand van verzoeker per 1 juli 2024.
11.7.
Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden gezegd dat de bij het primaire besluit 1 gevraagde informatie in dit geval nodig was voor de beoordeling van het recht op bijstand.
11.8.
Als gevolg hiervan is vooralsnog niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 54, eerste lid, van de PW en was verweerder dus niet bevoegd om tot opschorting van bijstandsuitkering over te gaan.
Intrekking
12. Nu hiervoor is geoordeeld dat verweerder niet tot opschorting kon overgaan, leidt dit er vooralsnog toe dat verweerder ook onbevoegd was met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, de bijstand van verzoeker met ingang van 1 juli 2024 in te trekken.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder aan verzoeker met ingang van datum van zijn eerste verzoek (28 juli 2024) tot zes weken na de beslissingen op zijn bezwaar bij wijze van voorschot (aanvullende) bijstand verstrekt naar de voor hem geldende norm. Verzoeker krijgt het door hem in beide verzoeken betaalde griffiegeld van in totaal € 102,- terug.
14. Daarnaast is aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van de door verzoeker in verband met verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten van in totaal
€ 1.750,- (waarbij geldt 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift in de zaak met zaaknummer HAA 24/5788 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beide, gelijktijdig behandelde, zaken, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor: gemiddeld). Het verzoekschrift in de zaak met zaaknummer HAA 24/4304 heeft verzoeker zelf ingediend zodat hij daar geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder per 28 juli 2024 tot zes weken na de beslissingen op bezwaar, bij wijze van voorschot (aanvullende) bijstand aan verzoeker verstrekt naar de voor hem geldende norm;
- draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van in totaal € 102,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door verzoeker gemaakte proceskosten van in totaal € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.