ECLI:NL:RBNHO:2024:9853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
15.059946.24 (zaak A), 15.213738.23 (zaak B), 15.290614.22 (zaak C) en 15.004237.19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor wapenbezit, wederspannigheid en belediging van een agent met immateriële schadevergoeding

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder wapenbezit, wederspannigheid en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte op verschillende data in 2023 en 2024 in de fout is gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, het beledigen van een agent door in zijn gezicht te spugen, en het vernielen van eigendommen van de politie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de bewezenverklaring van de overige feiten is gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk een positieve wending in zijn leven heeft genomen door zich in te schrijven voor een hbo-opleiding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, een opsporingsambtenaar, tot schadevergoeding van €400,- toegewezen, wegens immateriële schade die hij heeft geleden door het spugen. De rechtbank heeft ook een aantal in beslag genomen voorwerpen teruggegeven aan de verdachte, maar heeft joints onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld in tegenspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.059946.24 (zaak A), 15.213738.23 (zaak B), 15.290614.22 (zaak C) en 15.004237.19 (tul)
Uitspraakdatum: 16 september 2024
Tegenspraak
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 september 2024 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen zijn aangebracht, op de zitting van 6 mei 2024 gevoegd. Deze zaken worden in dit vonnis zaak A, zaak B en zaak C genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mr. S.T.M. Eijsbouts en mr. M.D. Rijnsburger, allebei advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlasteleggingen

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich op verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
ten aanzien van zaak A (op 20 februari 2024)
feit 1: voorhanden hebben van een pistool en munitie op zijn woonadres;
feit 2: wederspannigheid;
feit 3: belediging van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van zaak B (op 29 april 2023)
feit 1: voorhanden hebben van een patroonmagazijn in een auto;
feit 2: voorhanden hebben van munitie in een auto en op zijn woonadres;
feit 3: vernieling van het dakluik van een arrestantenbus;
feit 4: zonder vergunning aanwezig hebben van een signaaljammer;
feit 5: voorhanden hebben van professioneel vuurwerk op zijn woonadres;
feit 6: vervaardigen van vuurwerk (primair), dan wel voorhanden hebben daarvan (subsidiair);
ten aanzien van zaak C (24 februari 2021 tot en met 31 oktober 2022)
witwassen van twee voertuigen, een horloge en een zonnebril.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A verweten feiten en van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 in zaak B, met dien verstande dat ten aanzien van de feiten 2 en 5 kan worden bewezen dat de verdachte voorhanden heeft gehad de in de auto aangetroffen munitie (feit 2) en de negen in zijn slaapkamer aangetroffen nitraten (feit 5). De verdachte moet worden vrijgesproken van wat hem onder de feiten 2 en 5 in zaak B meer wordt verweten. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot vrijspraak van feit 6 in zaak B en het feit in zaak C.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 6 in zaak B en het feit in zaak C. De verdediging heeft daarnaast – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie – partiële vrijspraak bepleit van de feiten 2 en 5 in zaak B.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de overige feiten in zaken A en B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte over deze feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen van vuurwerk, dan wel het voorhanden hebben daarvan (feit 6 in zaak B) en witwassen (zaak C). De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A verweten feiten en de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 in zaak B, voor zover het ten aanzien van de feiten 2 en 5 gaat om de in de auto aangetroffen munitie (feit 2) en de negen in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen nitraten (feit 5). De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de feiten en omstandigheden die zijn weergegeven in de bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit verkort vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A verweten feiten en de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op 20 februari 2024 te Berkhout, gemeente Koggenland, voorhanden heeft gehad een wapen van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, model 19, gen. 5, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 32 kogelpatronen van het kaliber 9mmx19;
feit 2
op 20 februari 2024 te Berkhout, gemeente Koggenland, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren bij Eenheid Noord-Holland, [benadeelde 1] (aspirant), [benadeelde 2] (brigadier) en de opsporingsambtenaar bekend onder nummer 11990075, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- met zijn, verdachtes, benen te schoppen om zodoende los te komen en/of
- te bewegen in tegengestelde richting dan waar die [benadeelde 1], [benadeelde 2] en/of 11990075 verdachte trachtte(n) te bewegen en/of
- omhoog proberen te komen;
feit 3
op 20 februari 2024 te Berkhout, gemeente Koggenland, opzettelijk een ambtenaar, te weten de opsporingsambtenaar bekend onder nummer 11990075, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door éénmaal in het gezicht van die opsporingsambtenaar te spugen;
ten aanzien van zaak B
feit 1
op 29 april 2023 in Nederland een onderdeel van een vuurwapen van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een CZ patroonmagazijn, zijnde een onderdeel dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk CZ, kaliber 9mm (AAQ01222NL), voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 29 april 2023 in Nederland munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 44 patronen, merk/type Magtech, kaliber 9mm x19 (AAQ01223NL), en 12 patronen, merk/type Magtech/CBC, kaliber 9mm x19 (AAQ01222NL), voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 29 april 2023 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk het dakluik van een arrestantenbus, dat aan de Nationale Politie toebehoorde, heeft vernield;
feit 4
op 29 april 2023 te Berkhout, gemeente Koggenland, opzettelijk een radioapparaat, te weten een signaaljammer, aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
feit 5
op 29 april 2023 te Berkhout, gemeente Koggenland, opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten 9 stuks TP2, in een woning gelegen aan de [adres] voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het verhandelde op de zitting, niet geschaad in de verdediging.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie;
feit 2: wederspannigheid;
feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van zaak B
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een onderdeel van een vuurwapen van categorie III;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan;
feit 5: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie te hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Een deel van de gepleegde feiten is namelijk boete- of taakstrafwaardig. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist, vindt de verdediging om die reden niet op zijn plaats. De verdediging heeft verder verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet hierop is verzocht af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd overstijgt en verzocht een forse taakstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om gemotiveerd te blijven en de kans op herhaling te verlagen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie. Op 29 april 2023 had de verdachte in de auto waarin hij reed, het patroonmagazijn van een handvuurwapen en ruim 50 kogelpatronen bij zich. Deze lagen verborgen in een ruimte van het dashboard. Ongeveer negen maanden later, op 20 februari 2024, had de verdachte in zijn slaapkamer een doorgeladen vuurwapen aanwezig. Dit vuurwapen lag verstopt achter een kast. Het was voorzien van een laserpointer en had een verlengd patroonmagazijn, dat was gevuld met 32 kogelpatronen. De rechtbank ziet – anders dan de verdachte hierover op de zitting heeft verklaard – geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de politie dat dit vuurwapen doorgeladen en dus schietklaar was en gaat daar dan ook van uit. Het op meerdere momenten in het bezit hebben van deze goederen, in het bijzonder het bezit van het doorgeladen vuurwapen voorzien van een verlengd patroonmagazijn en bijbehorende munitie, vindt de rechtbank zeer zorgelijk. Het ongecontroleerde bezit van deze vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden. De rechtbank rekent de verdachte het begaan van deze feiten aan vanwege het hoge gevaarzettende karakter van deze wetsovertredingen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging van een agent door hem te bespugen en vernieling van het dakluik van een arrestantenbus van de politie. De politie is belast met de handhaving van de orde en veiligheid in de samenleving. Dat de verdachte zich op deze wijze heeft gedragen, met name het spugen in het gezicht van een agent, is kwalijk en getuigt van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat de politie dient.
De verdachte heeft zich verder ook nog schuldig gemaakt aan het verboden bezit van professioneel vuurwerk en een signaaljammer.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ondanks die eerdere veroordelingen en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in een proeftijd liep, is de verdachte tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerdere strafoplegging heeft kennelijk onvoldoende effect gehad. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Strafoplegging
De ernst van de feiten, in combinatie met de recidive van de verdachte tijdens de proeftijd, maakt dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft eerder dit jaar vier maanden in voorarrest doorgebracht voor het bezit van het doorgeladen vuurwapen. Sinds zijn vrijlating in juni van dit jaar heeft de verdachte zich aangemeld voor een driejarige hbo-opleiding. Deze opleiding start in september van dit jaar. De verdachte heeft geen problemen op het gebied van huisvesting, is schuldenvrij en lijkt op dit moment een stabiel leven te leiden. Verder is hij sinds zijn vrijlating uit voorarrest niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. De verdachte heeft zich tijdens de zitting gemotiveerd getoond zijn leven een positieve wending te blijven geven en een delictvrij leven te leiden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de verdachte een kans te geven te laten zien dat hij zijn leven inderdaad een andere wending wil geven. Een voorwaardelijk strafdeel kan daarbij dienen als stok achter de deur voor de toekomst. Nieuwe detentie zal de ingezette positieve wending en motivatie naar het oordeel van de rechtbank doorkruisen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat van die straf een gedeelte van twee maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.

7.Beslag

Bij gelegenheid van het witwasonderzoek naar de verdachte (zaak C) is een aantal voorwerpen in beslag genomen, namelijk een baken (nummer 1 op de beslaglijst), een zonnebril (nummer 2), een horloge (nummer 3), een motorfiets (nummer 4), drie mobiele telefoons (nummers 5, 6 en 7) en een personenauto (nummer 9). De rechtbank is van oordeel dat al deze voorwerpen aan de verdachte kunnen worden teruggegeven.
Bij gelegenheid van het witwasonderzoek naar de verdachte zijn ook vijf joints (nummer 8 op de beslaglijst) in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze joints moeten worden onttrokken aan het verkeer. Verdovende middelen kunnen namelijk dienen tot het begaan strafbare feiten en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij opsporingsambtenaar 11990075 heeft een vordering ingediend tot betaling van € 400,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens immateriële schade die hij als gevolg van feit 3 in zaak A zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit 3 in zaak A. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde op de zitting en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
De officier van justitie en de verdediging hebben niet betwist dat de benadeelde partij immateriële schade door het spugen heeft geleden die voor vergoeding door de verdachte in aanmerking komt, maar wel het standpunt ingenomen dat de gevorderde schadevergoeding moeten worden gematigd tot een bedrag van € 200,-, omdat de agent na het spugen de verdachte een vuistslag heeft gegeven. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de volgende omstandigheden. De benadeelde partij was aan het werk ter aanhouding van de verdachte, toen hij door de verdachte in zijn gezicht werd gespuugd. Het was de verdachte die hier de agressor was. De benadeelde partij is op korte afstand vol in zijn gezicht geraakt, waarbij het spuug ook in zijn rechteroog en een wondje op zijn gezicht is terechtgekomen. De benadeelde partij had daardoor de vrees dat er een besmettingsrisico aanwezig was. De benadeelde partij heeft zich ontdaan en smerig gevoeld door de spuugactie van de verdachte. In reactie op het spugen heeft de benadeelde partij een vuistslag in de buik van de verdachte gegeven. Dat heeft verder niet tot enig letsel geleid. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de hoogte van de vergoeding in vergelijkbare zaken. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade voor volledige vergoeding in aanmerking komt.
Dit betekent dan ook dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die door of namens de benadeelde partij zijn gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en die ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog zijn te maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 april 2023, in de zaak met bovengenoemd parketnummer, heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van vijftig uren. Ten aanzien van deze straf is de proeftijd op één jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 29 april 2023. De proeftijd is op diezelfde datum ingegaan. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, is aan de verdachte toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd te gelasten dat de voorwaardelijke taakstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de vordering.
De rechtbank heeft bevonden dat zij bevoegd is over de vordering tot tenuitvoerlegging te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen. Uit de overige inhoud van dit verkort vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. Hierin ziet de rechtbank reden de vordering toe te wijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 180, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, artikelen 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 6 van zaak B en onder zaak C is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 van zaak A en de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 van zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, met bevel dat van deze straf een
gedeelte van 2 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in zaken A, B en C in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeerde in zaak C in beslag genomen joints (nummer 8 op de beslaglijst).
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de overige in zaak C in beslag genomen voorwerpen, namelijk het baken, de zonnebril, het horloge, twee voertuigen en drie mobiele telefoons (nummers 1 tot en met 7 en nummer 9 op de beslaglijst).
Wijst toe (ten aanzien van feit 3 in zaak A) de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
opsporingsambtenaar 11990075geleden schade voor een bedrag van
€ 400,-, betreffende immateriële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling hiervan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte (ten aanzien van feit 3 in zaak A) als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van opsporingsambtenaar 11990075 de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen van de verdachte aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 15.004237.19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
taakstraf van 50 uren, opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 13 april 2023. Deze taakstraf wordt vervangen door
25 dagen hechtenisals deze niet (goed) wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mrs. A.K. Korteweg en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2024.