ECLI:NL:RBNHO:2024:9795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/15/351927 HA RK 24-61
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter-commissaris wegens gebrek aan gegronde vrees voor partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2024 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. C.A. Boom afgewezen. Het verzoeker, wonende te Heemstede en vertegenwoordigd door advocaten mr. A.A. Bloemberg en mr. R.J. Mesland, was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter-commissaris in een strafzaak. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat zij kennis had genomen van een civiel processtuk dat niet bij de strafzaak hoorde. Verzoeker voerde aan dat deze kennisname de schijn van objectieve partijdigheid wekte, wat volgens hem voldoende grond voor wraking opleverde.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor partijdigheid was. De rechter-commissaris had slechts de titel van het civiele processtuk gezien en niet de inhoud. Bovendien was er geen bewijs dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid koesterde jegens verzoeker. De wrakingskamer benadrukte dat de subjectieve toets van verzoeker niet doorslaggevend was en dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoerde onvoldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie toe te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/351927 / HA RK 24/61
Beslissing van 16 mei 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Heemstede,
verzoeker,
advocaten mr. A.A. Bloemberg en mr. R.J. Mesland,
kantoorhoudende te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. C.A. BOOM,
rechter-commissaris bij de rechtbank Noord Holland, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 25 maart 2024 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter-commissaris in de bij deze rechtbank (team kabinet RC Haarlem) aanhangige zaak met als parketnummer 15/317597-22, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en heeft op 2 april 2024 schriftelijk op het verzoek gereageerd. Verzoeker heeft hierop nog schriftelijk gereageerd op 10 april 2024. De officier van justitie in de hoofdzaak heeft op 23 april 2024 schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 25 april 2024. Verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verschenen zijn mr. Bloemberg en mr. Mesland namens verzoeker.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
2.2
Bij beschikking van 4 maart 2024 heeft de rechter-commissaris in de strafzaak van verzoeker beslist op diens op 17 januari 2024 ingediende onderzoekswensen als bedoeld in artikel 182 Sv. Met betrekking tot hetzelfde feitencomplex loopt ook een civiele procedure tussen verzoeker en de Staat, waarbij verzoeker wordt bijgestaan door mr. Kaaks. In de beschikking van de rechter-commissaris staat ten onrechte niet mr. Bloemberg als advocaat van verzoeker vermeld, maar mr. Kaaks. Bij navraag hierover bij de griffie van het kabinet is verzoeker gebleken dat de rechter-commissaris, in de periode voorafgaand aan haar beoordeling van zijn onderzoekswensen in de strafzaak, kennis heeft genomen van het door mr. Kaaks ingediende verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor, dat kennelijk per abuis niet bij de civiele griffie maar op de griffie van het kabinet RC terecht was gekomen. Dit civiele processtuk van mr. Kaaks is kennelijk ook in het systeem van het kabinet verwerkt, waardoor een koppeling tussen de strafzaak en de civiele zaak is gemaakt. Verzoeker had er juist voor gekozen informatie van de civiele procedure buiten de strafzaak te houden opdat de rechter-commissaris geheel onbevooroordeeld en onbevangen zijn onderzoekswensen kon beoordelen zonder dat de civiele acties richting de Staat bewust of onbewust van invloed konden zijn op de beslissing. Op het voorblad van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor staan - naast de titel - de namen van partijen in de civiele procedure “ [verzoeker] ” en “de Staat” en de woorden “aanranding / verkrachting / verleiding” en “persbericht”. Door kennisname van dit uiterst gevoelige processtuk is een onbevooroordeelde en onbevangen beoordeling door de rechter-commissaris in de strafzaak niet meer mogelijk. Dat de rechter-commissaris kennis heeft genomen van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor is weliswaar een omstandigheid die haar niet aan te rekenen is, maar daardoor is wel de schijn van objectieve partijdigheid gewekt, wat op zichzelf al voldoende grond voor wraking oplevert.
2.3
Daar komt bij dat de rechter-commissaris verzoeker niet direct heeft geïnformeerd over het feit dat zij, voorafgaand aan haar beoordeling van de onderzoekswensen, een (niet van het strafdossier onderdeel uitmakend) civiel processtuk onder ogen had gekregen en evenmin dat mr. Kaaks, de civiele advocaat, in het systeem van het kabinet als behandelend advocaat was ingeschreven. Ook nadat meermaals was verzocht om uitleg over de gang van zaken, heeft de rechter-commissaris nagelaten duidelijkheid te verschaffen over hoe de naam van mr. Kaaks in de beschikking van 4 maart 2024 terecht was gekomen. De rechter-commissaris is hierover niet transparant geweest. Daarnaast heeft de rechter-commissaris innerlijk tegenstrijdig verklaard door aanvankelijk te stellen dat zij bij de beoordeling van de onderzoekswensen zich het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor niet meer herinnerende, terwijl zij in de reactie van 14 maart 2024 opeens wel weer weet dat zij een civiel processtuk van verzoeker onder ogen heeft gekregen. Op het gemotiveerde verzoek van verzoeker om zich van de verdere behandeling van de strafzaak te onthouden en zich te verschonen, heeft de rechter-commissaris niet gereageerd. Met deze geheimzinninge handelswijze en onverschillige houding heeft de rechter-commissaris de reeds gewekte schijn van objectieve partijdigheid verder versterkt.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets)
.Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Gesteld noch gebleken is dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Het gaat in deze dus uitsluitend om de objectieve toets.
3.3
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.4.
Begin december 2023 is op het kabinet RC een processtuk binnengekomen, dat volgens de griffiemedewerker niet op de strafsector, maar op de civiele sector thuishoorde. De griffiemedewerker heeft dit stuk voorgelegd aan de coördinerend rechter-commissaris (die op het kabinet het aanspreekpunt is voor dit soort vragen). De rechter-commissaris bevestigde het vermoeden van de griffiemedewerker, waarna het stuk op 4 december 2023 is doorgestuurd naar de civiele sector.
De op 17 januari 2024 door vezoeker ingediende onderzoekswensen zijn door de zaaktoedelingscoördinator ter beoordeling aan eerder genoemde rechter-commisaris toebedeeld, die hierop heeft beslist bij beschikking van 4 maart 2024. In de beschikking staat als advocaat van verzoeker ten onrechte mr. Kaaks, die voor verzoeker optreedt in een civiele procedure, vermeld. Op vragen van verzoeker hierover heeft een griffiewedewerker van het kabinet op 8 maart 2024 (onder meer) bericht “
dat het hier berust op een abusievelijke foutieve registratie in ons systeem”en op 14 maart 2024 “
dat de rechter-commissaris het verzoekschrift weliswaar kort onder ogen heeft gekregen, maar dat zij geen kennis heeft genomen van de inhoud”.
Op 14 maart 2024 heeft verzoeker tegen de beschikking van 4 maart 2024 bezwaar ingesteld. De behandeling van het bezwaarschrift vindt plaats op 5 juni 2024 door de meervoudige raadkamer van de strafsector van deze rechtbank.
Op 15 maart 2024 heeft verzoeker de rechter-commissaris schriftelijk verzocht zich van verdere behandeling van de zaak te onthouden (zich te verschonen). Verzoeker heeft de rechter-commissaris vervolgens op 25 maart 2024 gewraakt.
3.5.
Onduidelijk is gebleven hoe het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor van verzoeker bij de griffie van het kabinet van de strafsector terecht is gekomen, nu gegevens hierover - zoals een adressering en / of een aanbiedingformulier - ontbreken. Het processtuk is op 4 december 2023 doorgestuurd naar de civiele sector, maar kennelijk is (desondanks) mr. Kaaks als advocaat van verzoeker opgenomen in het systeem van het kabinet van de strafsector, met als gevolg dat in de beschikking van de rechter-commissaris de naam van mr. Kaaks is vermeld. Aannemelijk is dat dit berust op een abusievelijke foutieve registratie, zoals door de griffier op 8 maart 2024 ook aan verzoeker is bericht. Dat hiermee (in de woorden van verzoeker) door het kabinet de koppeling is gelegd tussen het verzoekschrift en de bij het kabinet bekende strafzaak, mag feitelijk zo zijn, maar daaruit valt geen gegronde vrees voor partijdigheid bij de rechter-commissaris af te leiden.
3.6.
Daarnaast is niet gebleken dat de rechter-commissaris, anders dan zij stelt, meer dan alleen de titel van het civiele processtuk heeft gezien. Haar was slechts gevraagd om te beoordelen of het inderdaad een civiel processtuk betrof. Dit laatste was aan de hand van de titel (waarin wordt verwezen naar artikelen uit het civiele wetboek van Rechtsvordering) eenvoudig vast te stellen. Dat de rechter-commissaris van de inhoud van het verzoek voorlopig getuigenverhoor kennis heeft genomen, acht de wrakingskamer dan ook weinig aannemelijk. Maar zelfs al zou dit anders zijn, valt niet in te zien waarom dit maakt dat sprake is van een gewekte schijn van objectieve partijdigheid. Dat het verzoek, als gesteld, direct verband houdt met de strafzaak maakt dat niet anders.
3.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is verder van geheimzinnigheid of een gebrek aan transparantie aan de zijde van de rechter-commissaris niet gebleken. Op vragen van verzoeker heeft zij via de griffie vrijwel direct uitleg gegeven over de gang van zaken. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij zich het civiele processtuk van verzoeker bij de beoordeling van de onderzoekswensen niet herinnerde. Dat zij zich later, naar aanleiding van de vragen van verzoeker en het daarop volgende interne onderzoek naar de gang van zaken, wel weer wist te herinneren dat zij het verzoekschrift eerder kort onder ogen had gehad, hoeft hiermee niet in tegenspraak te zijn. Het is immers niet ongewoon dat bepaalde feiten weer in de herinnering naar boven komen als daar in het kader van een onderzoek dieper over wordt nagedacht.
De rechter-commissaris heeft verder toegelicht waarom zij nog niet gereageerd had op het verzoek om verschoning. Gesteld noch gebleken is dat met deze handelwijze sprake is van een gewekte schijn van objectieve partijdigheid.
3.8.
De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De wrakingskamer
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. C.A. Boom af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter-commissaris en en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. van den Heuvel, voorzitter, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. E. Jochem, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. J.J. Blaisse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.[concipiënt_initialen]
De griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.