ECLI:NL:RBNHO:2024:9773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/15/342099 / HA ZA 23-402
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake deskundigenonderzoek in civiele procedure over waarde klantenbestand en verzekeringsportefeuille

In deze civiele procedure tussen H&H Financiële Planning Voorburg B.V. en [gedaagde] is op 18 september 2024 een tussenvonnis uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de waarde van een klantenbestand en verzekeringsportefeuille die door [gedaagde] in de samenwerking met H&H zijn ingebracht. De rechtbank heeft eerder op 8 mei 2024 al beslissingen genomen over de vorderingen in conventie, maar kon in dit tussenvonnis nog niet op alle vorderingen in reconventie een eindbeslissing nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deskundige moet worden benoemd om de waarde van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille te bepalen, en heeft de vragen die aan de deskundige gesteld zullen worden, gedeeld met de partijen. H&H heeft de heer [betrokkene 1] van [bedrijf 2] B.V. voorgesteld als deskundige, terwijl [gedaagde] de heer [betrokkene 2] van [bedrijf 3] B.V. heeft voorgesteld. Aangezien partijen het niet eens zijn over de deskundige, heeft de rechtbank mr. drs. L. van Hoogdalem benoemd als deskundige. De rechtbank heeft ook bepaald dat [gedaagde] het voorschot voor de kosten van de deskundige moet betalen en dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank heeft verder de procedure rondom het deskundigenonderzoek en de rapportage door de deskundige uiteengezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/342099 / HA ZA 23-402
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H&H FINANCIËLE PLANNING VOORBURG B.V.,
tevens h.o.d.n.
Foreburgh Financiële Planning,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.M.A. 't Hart te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
handelende onder de naam
[bedrijf 1],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. de Groot te Amstelveen.
Partijen zullen hierna H&H en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2024
  • de akte van de zijde van [gedaagde] met 21 producties
  • de akte uitlating deskundige van de zijde van H&H
  • de akte van de zijde van [gedaagde]
  • het B 16 formulier van de zijde van H&H met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 8 mei 2024 is op de vorderingen ingesteld in conventie al beslist. Daarbij is gezegd dat die beslissing in het dictum van het eindvonnis zal worden neergelegd.
in reconventie
2.2.
De rechtbank kon in het tussenvonnis echter nog niet op alle vorderingen in reconventie een eindbeslissing nemen.
Waarde klantenbestand en verzekeringsportefeuille
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat H&H gehouden is de waarde van het klantenbestand dat en de verzekeringsportefeuille die [gedaagde] in 2017 (dan wel 2018) heeft aangebracht in de samenwerking tussen partijen dan wel heeft overgedragen aan H&H (voor zover nog aanwezig) aan [gedaagde] moet vergoeden. Daarbij vond (en vindt) de rechtbank dat een deskundige de rechtbank zal moeten voorlichten over de waarde van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille op het moment van beëindiging van de samenwerking tussen partijen in september 2020.
2.4.
Met het tussenvonnis heeft de rechtbank de vragen die zij voornemens is aan de deskundige te stellen gedeeld met partijen en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en over de aan de deskundige voor te leggen vragen.
2.5.
Daarbij heeft de rechtbank [gedaagde] bevolen om in het kader van het onderzoek een overzicht aan te leveren van de klanten die deel uitmaken van het door hem ingebrachte klantenbestand en de polissen die deel uitmaken van de ingebrachte verzekeringsportefeuille.
2.6.
Bij akte van 3 juli 2024 heeft [gedaagde] een overzicht van klantenbestand en polissen in het geding gebracht, zodat deze informatie zich thans in het dossier bevindt. Daarbij heeft [gedaagde] meegedeeld dat hij instemt met de in het tussenvonnis opgenomen, aan de deskundige te stellen vragen.
2.7.
H&H heeft bij akte van dezelfde datum voorgesteld de heer [betrokkene 1] van [bedrijf 2] B.V. als deskundige te benoemen. Daarbij heeft H&H meegedeeld dat de heer [betrokkene 1] gespecialiseerd is in het analyseren van complexe financiële producten en ervaring heeft met het waarderen van portefeuilles in financiële producten op basis van provisies. Voorts heeft H&H aangegeven hoe de door de rechtbank aan de deskundige te stellen vragen volgens haar zouden kunnen luiden.
2.8.
Nadat hij kennis heeft genomen van de akte van H&H van 3 juli 2024 heeft [gedaagde] bij akte van 17 juli 2024 voorgesteld de heer [betrokkene 2] van [bedrijf 3] B.V. te benoemen. Daarbij heeft hij meegedeeld dat de heer [betrokkene 2] sinds 2009 makelaar in assurantie(bedrijven) is en als zodanig veel transacties heeft verzorgd waarvoor waardering van de portefeuille uitgangspunt is. In de akte geeft [gedaagde] aan dat hij alsnog een aantal aanvullende vragen/opmerkingen voor de deskundige.
De deskundige
2.9.
Nu partijen het niet eens zijn over de te benoemen deskundige zal de rechtbank een deskundige uit haar eigen bestand benoemen. Namens de rechtbank is mr. drs. L. van Hoogdalem, aangezocht, verbonden aan BrightOrange B.V. te Amsterdam. Hij heeft zich in staat en bereid verklaard om in deze zaak als deskundige op te treden, zodat de rechtbank hem als deskundige zal benoemen.
De vraagstelling
2.10.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank gezegd dat zij de volgende vragen aan de deskundige wil stellen:
Wat was volgens u de (nog aan [gedaagde] toe te rekenen) waarde van het door [gedaagde] in 2017, dan wel 2018 in de samenwerking tussen partijen ingebrachte klantenbestand op het moment van beëindiging van de samenwerking in september 2020?
Wat was volgens u de bij overname te betalen waarde van de in 2017 door [gedaagde] in de samenwerking ingebrachte verzekeringsportefeuille per september 2020?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling.
2.11.
H&H heeft bij akte meegedeeld dat de door de rechtbank voorgestelde vragen als volgt zouden kunnen luiden:
Waardering klantenbestand en verzekeringsportefeuille
  • i)
  • ii)
  • iii)
Inkomsten en provisies
  • iv)
  • v)
  • vi)
2.12.
[gedaagde] heeft meegedeeld in aanvulling op de door de rechtbank aangedragen vragen de volgende aanvullende vragen/opmerkingen voor de deskundige te hebben:
Indien op basis van verschillende waarderingsgrondslagen een bandbreedte van uitkomsten vastgesteld kan worden, dan dient de rapportage van de deskundige uit te gaan van de meest gebruikte in de huidige markt.
Indien de deskundige niet de beschikking krijgt over de door hem benodigde gegevens, dan wordt de deskundige gevraagd om aan te geven op welke data hij welke gegevens heeft gevraagd en welke antwoorden hij daarop heeft gekregen.
Het ingebrachte klantenbestand en de portefeuille en het klantenbestand en portefeuille per eind september 2020 zullen met elkaar verschillen.
Welke klanten van H&H zijn actief benaderd door H&H?
Welke klanten zijn door H&H benaderd om van tussenpersoon over te stappen en welke zijn overgestapt?
Welke klanten zijn actief door H&H benaderd met mededeling, of voorgelegde vraag, dat zij onderdeel uit (gingen) maken van de H&H portefeuille in het kader van de Wft? De rapportage van de deskundige dient hier inzicht in te geven.
Over welke termijn worden de toekomstige klantbestand- en portefeuille inkomsten contant gemaakt en worden deze inkomsten meegenomen in de berekening volgens de gangbare maatstaven?
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding de door H&H voorgestelde vragen iii, iv, v en vi over te nemen. Wel zal zij haar vraag 1 aanvullen.
2.14.
De vraag of H&H goodwill heeft betaald aan [gedaagde] (vraag iii) is een juridische. De rechtbank heeft deze vraag al beantwoord in r.o. 4.29 van het tussenvonnis. Niet gebleken is dat de betaalde provisie heeft te gelden als een betaling van goodwill.
2.15.
Bij het ontbreken van een toelichting neemt de rechtbank aan dat de vragen iv, v en vi enkel zien op het bedrag aan provisie waarop [gedaagde] recht heeft. In het tussenvonnis van 8 mei 2024 heeft de rechtbank onder het kopje ‘provisie’ in r.o. 4.18 daar al een oordeel over gegeven inhoudende dat H&H in verband met ontvangen provisies aan [gedaagde] nog een bedrag van € 11.375,- moet voldoen en dat dit bedrag in mindering zal strekken op hetgeen [gedaagde] nog aan H&H verschuldigd is. Het is een zonder voorbehoud gegeven beslissing op een geschilpunt van feitelijke of juridische aard en daarmee een bindende eindbeslissing. Daarvan wordt alleen teruggekomen als de rechtbank blijkt dat de eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Er bestaat dan ook geen reden om vragen over de provisie voor te leggen aan de deskundige. Voor zover H&H de vragen voorstelt in het kader van de waardering van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille, is er geen reden om deze vragen toe te voegen, omdat de rechtbank de (juiste) wijze van vaststelling van de waarde zoveel mogelijk aan de deskundige wil laten. Om dezelfde reden wil de rechtbank de deskundige niet beperken door de eerste vraag aan te vullen zoals gevraagd door H&H. De deskundige zal zelf kunnen beoordelen welke soorten dienstverlening zijn ingebracht of overgenomen en moeten worden meegenomen bij de waardering. Wel zal de rechtbank de vraag zodanig aanpassen dat de deskundige duidelijk is dat het niet gaat om de waarde van het klantenbestand als zodanig, maar om de waarde van het klantenbestand bij werkzaamheden als gelaten aan of uitgevoerd door H&H. Naar het oordeel is de tekst van de door H&H voorgestelde vraag ii niet duidelijker dan de door de rechtbank voorgestelde vraag 2. De rechtbank zal die vraag dan ook niet aanpassen.
2.16.
De rechtbank zal de door [gedaagde] voorgestelde vragen/opmerkingen a. en d. niet overnemen. De rechtbank laat het in beginsel aan de deskundige om de juiste waarderingsgrondslagen te vinden en toe te passen. Niet voor elke situatie zal de meest gebruikte waarderingsgrondslag de meest passende zijn. De rechtbank wil ook niet vooruitlopen op de wijze van waardering door de deskundige mee te geven – zoals door [gedaagde] gevraagd – dat voor de waardering inkomsten contant gemaakt moeten worden (volgens gangbare maatstaven). De door [gedaagde] bij c. voorgestelde vragen zullen ook niet worden opgenomen. Juist omdat H&H mogelijk klanten actief heeft benaderd om over te stappen wordt de deskundige gevraagd naar de waarde per september 2020 van de portefeuille en het klantenbestand zoals die in 2017/2018 zijn ingebracht. Bij die vraagstelling is van minder of geen belang in welke mate H&H de klanten na 2017 actief heeft benaderd om (volledig) over te stappen. De rechtbank zal de als b. aangedragen aanvulling wel overnemen.
Deskundigenbericht
2.17.
Het eerder aangekondigde deskundigenbericht zal nu worden bevolen. De rechtbank heeft kennis genomen van het tussen partijen gevoerde debat omtrent de persoon van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. Mede gelet op dat debat zal de rechtbank de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen. Aan deze deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.
2.18.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Nu het hier gaat om reconventionele vorderingen zal dit voorschot daarom door [gedaagde] moeten worden betaald. Voordat de hoogte van het voorschot door de rechtbank zal worden vastgesteld, zullen partijen eerst in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op de begroting van het voorschot door de deskundige.
2.19.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.20.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.21.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van dit vonnis toe te staan. Zij zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Omzetderving
2.22.
De rechtbank heeft [gedaagde] in het tussenvonnis verder overeenkomstig zijn aanbod toegelaten om bij akte nader bewijs over te leggen van de door hem gestelde omzetschade, met inachtneming van wat de rechtbank daarover heeft overwogen in rechtsoverweging 4.39 van het tussenvonnis.
2.23.
[gedaagde] heeft vergoeding gevorderd van de omzetschade die hij heeft geleden doordat H&H de toegang tot de CRM-database voor [gedaagde] heeft afgesloten. Daarbij staat vast dat H&H deze toegang heeft afgesloten vanaf 12 september 2020 en de toegang op 18 januari 2021 weer heeft verleend nadat H&H daartoe door de voorzieningenrechter veroordeeld was (r.o. 4.38). In de akte van 3 juli 2024 stelt [gedaagde] – anders dan bij zijn onderbouwing van zijn eis in reconventie - dat hij in mei 2020 van het systeem voor aanvraag en advies is afgesloten. Hij overlegt daarbij een overzicht waaruit naar voren komt dat [gedaagde] over de maanden februari, maart, april en mei 2020 € 34.875 aan omzet Hypotheken gefactureerd heeft en in de maanden juni, juli en augustus niets. De door [gedaagde] overgelegde gegevens zien op de omzet in de periode voor 12 september 2020. Daarmee heeft [gedaagde] de door hem gestelde schade over de periode van 12 september 2020 tot en met 18 januari 2021 onvoldoende onderbouwd. Dat [gedaagde] al vanaf mei 2020 van het systeem is afgesloten heeft hij – gelet op zijn eerdere stellingen – onvoldoende onderbouwd.
2.24.
Om die reden wordt geoordeeld dat [gedaagde] geen, dan wel onvoldoende bewijs heeft overgelegd van het door hem gestelde omzetverlies. Daarom wordt deze vordering van [gedaagde] afgewezen.
2.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat was volgens u de (nog aan [gedaagde] toe te rekenen) waarde van het door [gedaagde] in 2017, dan wel 2018 in de samenwerking tussen partijen ingebrachte door H&H overgenomen (dan wel niet teruggegeven) klantenbestand op het moment van beëindiging van de samenwerking in september 2020 rekening houdend met de dienstverlening van H&H?
Wat was volgens u de bij overname te betalen waarde van de in 2017 door [gedaagde] in de samenwerking ingebrachte verzekeringsportefeuille per september 2020?
Als u niet de beschikking krijgt over door u bij (een van) partij(en) opgevraagde gegevens, wilt u dan in uw verslag aangeven welke vragen u heeft gesteld, wanneer en welke antwoorden u daarop hebt gekregen?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling.
3.2.
benoemt tot deskundige:
mr. drs. L. van Hoogdalem
verbonden aan BrightOrange B.V.
bezoek- en correspondentieadres: Barbara Strozzilaan 201, 1083 HN Amsterdam
telefoon: 020-3031220,
emailadres: leen@brightorange.nl
website: http://www.brightorange.nl,
het voorschot
3.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen
  • partijen kunnen desgewenst
  • als niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • als wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.4.
bepaalt dat [gedaagde] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [gedaagde] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier over betaling van het voorschot,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als deze daarom verzoekt, de deskundige toegang moeten geven tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
Overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen voor conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] op een termijn van vier weken na ontvangst ter griffie van het rapport.
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken,
in conventie en in reconventie voorts
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155