ECLI:NL:RBNHO:2024:9769

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
10864017
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door lange wachttijden en buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderde AirHelp Germany GmbH compensatie van Icelandair ehf. voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Reykjavik op 29 mei 2022. De vlucht had een vertraging van 3 uur en 6 minuten, en AirHelp stelde dat de vervoerder tekort was geschoten in zijn verplichtingen onder de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk onderbezetting van het securitypersoneel op Schiphol en het moeten verwijderen van de bagage van een niet-verschijnende passagier. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging deels door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt, maar dat de lange wachttijden niet als zodanig konden worden aangemerkt. De vervoerder had onvoldoende onderbouwd welk deel van de vertraging aan de buitengewone omstandigheden te wijten was. Daarom werd de vordering van AirHelp toegewezen, en werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 800,00 plus proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10864017 \ CV EXPL 24-230
Uitspraakdatum: 31 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het recht harer vestiging
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn, Duitsland
eiseres
hierna te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Icelandair ehf.gevestigd te Reykjavik, IJsland
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)
De zaak in het kort
De vervoerder heeft een vlucht met een vertraging van 3 uur en 6 minuten uitgevoerd. AirHelp vordert compensatie. De vervoerder doet tevergeefs een beroep op buitengewone omstandigheden. Onvoldoende is komen vast te staan welk deel van de vertraging door buitengewone omstandigheden is veroorzaakt. Daarom wordt de vordering tot compensatie van AirHelp toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 29 mei 2022 zou vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Reykjavik Keflavik International Airport, IJsland, met vlucht FI501, hierna: de vlucht.
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vordering aan AirHelp overgedragen.
2.4.
AirHelp heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
AirHelp stelt dat de vervoerder tekort is geschoten in zijn verplichting de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te voldoen tot een bedrag van € 800,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Deze konden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Volgens de vervoerder was de vertraging het gevolg van onderbezetting bij het securitypersoneel van Schiphol en het moeten verwijderen van de bagage van één passagier uit het vliegtuig. Vanwege de problemen bij de beveiliging waren er lange wachtrijen. Daardoor heeft het boarden van de vlucht meer dan drie uur gekost. Door de wachtrijen kwamen acht passagiers ook daarna te laat bij de gate aan om mee te vliegen. Hun bagage moest daarom uit veiligheidsoverwegingen uit het toestel verwijderd worden, aldus de vervoerder.
5.4.
AirHelp betwist dit. Zij voert aan dat de vervoerder ook had kunnen kiezen om niet te wachten totdat alle passagiers door de beveiliging waren gekomen. Dit was dus een bedrijfsmatige afweging. Daarnaast begrijpt de kantonrechter dat zij aanvoert dat uit het overgelegde vluchtrapport blijkt dat een gedeelte van de vertraging is veroorzaakt doordat de bemanning ook nog op Schiphol wilde winkelen.
5.5.
De vervoerder heeft hier nog tegenin gebracht dat het niet mogelijk was om op de geplande vertrektijd te vertrekken omdat er nog 31 passagiers ontbraken. Van een groot gedeelte van de passagiers was de bagage al wel ingeladen. Het is niet toegestaan om te vertrekken met bagage aan boord van passagiers die niet meevliegen. Daarom was dit geen bedrijfsmatige keuze. Er is geen vertraging veroorzaakt door het winkelen van de bemanning. Dit was namelijk voor de geplande vertrektijd.
5.6.
De kantonrechter gaat voorbij aan het betoog van AirHelp over het winkelen van de bemanning, nu onvoldoende is gebleken dat dit vertraging heeft opgeleverd. AirHelp heeft dit betoog hieromtrent onvoldoende gemotiveerd.
De lange wachtrijen bij de securitycheck
5.7.
De kantonrechter oordeelt dat de vertraging als gevolg van de lange wachtrijen niet het gevolg is van een buitengewone omstandigheid. Gelet op de gemotiveerde betwisting door AirHelp, is onvoldoende vast komen te staan dat het noodzakelijk was om meer dan drie uur op de ontbrekende passagiers te wachten. De stelling dat niet gevlogen mag worden met de bagage van die passagiers aan boord maakt dit niet anders, nu de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het uitladen van die bagage evenveel tijd in beslag zou nemen.
Het verwijderen van bagage van de niet verschenen passagier
5.8.
Met betrekking tot de vertraging vanwege het moeten verwijderen van de bagage van de niet meegevlogen passagier overweegt de kantonrechter als volgt. Veiligheidsmaatregelen kunnen onder omstandigheden als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt als deze niet inherent aan de normale bedrijfsvoering van de vervoerder zijn. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat het moeten verwijderen van de bagage vanwege de niet verschenen passagier, niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering. Hij kon immers geen invloed uitoefenen op het niet verschijnen van de passagier en vanuit veiligheidsoverwegingen mocht de vlucht niet vertrekken met de bagage van deze passagier aan boord. Deze vertraging als gevolg van de verwijdering van de bagage is dus wel het gevolg van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Vertraging deels door buitengewone omstandigheid, deels niet
5.9.
De vertraging is dus deels door een buitengewone omstandigheid veroorzaakt (het moeten verwijderen van de bagage) en deels door een andere omstandigheid (het wachten op passagiers). Uit het Pešková-arrest van het Hof volgt dat in dat geval de vertraging die niet het gevolg is van een buitengewone omstandigheid, moet worden afgetrokken van de totale vertragingsduur. [1] De vervoerder heeft niet duidelijk onderbouwd welk gedeelte van de vertragingsduur het gevolg was van het wachten op de passagiers en welk gedeelte het gevolg van het moeten verwijderen van de bagage. Wel stelt hij dat meer dan drie uur van de vertraging te wijten was aan het wachten op de passagiers. De totale vertraging van de vlucht was drie uur en zes minuten. Na aftrek van de vertraging als gevolg van het wachten op de passagiers, resteert een vertraging van minder dan drie uur. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vordering van AirHelp wordt daarom toegewezen.
5.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de vervoerder in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 800,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van AirHelp vaststelt op de volgende bedragen:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 328,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ EU 4 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:342.