In deze zaak vorderde AirHelp Germany GmbH compensatie van Icelandair ehf. voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Reykjavik op 29 mei 2022. De vlucht had een vertraging van 3 uur en 6 minuten, en AirHelp stelde dat de vervoerder tekort was geschoten in zijn verplichtingen onder de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk onderbezetting van het securitypersoneel op Schiphol en het moeten verwijderen van de bagage van een niet-verschijnende passagier. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging deels door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt, maar dat de lange wachttijden niet als zodanig konden worden aangemerkt. De vervoerder had onvoldoende onderbouwd welk deel van de vertraging aan de buitengewone omstandigheden te wijten was. Daarom werd de vordering van AirHelp toegewezen, en werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 800,00 plus proceskosten en wettelijke rente.