ECLI:NL:RBNHO:2024:9763

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
15.061033.20; 15.032266.22 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en oplichting via WhatsApp en Marktplaats

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten van oplichting en witwassen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15.061033.20 en 15.032266.22 waren aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van oplichting door zich via WhatsApp voor te doen als de zoon of dochter van verschillende slachtoffers en hen te bewegen tot het overmaken van geldbedragen. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij geld had gewitwashed door bedragen te pinnen die afkomstig waren uit deze oplichtingshandelingen.

Tijdens de zitting op 9 september 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar wel bewezenverklaring van de subsidiaire feiten. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor de subsidiaire feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichtingshandelingen, waardoor de verdachte van deze feiten werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, omdat hij geldbedragen had gepind die afkomstig waren uit misdrijven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank enkele vorderingen heeft toegewezen en andere niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een recente hersenbloeding en de lange duur van de procedure, meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.061033.20; 15.032266.22 (gevoegd ttz)
Uitspraakdatum: 23 september 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser en van hetgeen door de verdachte en mr. V.R.C. Shukrula, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15.061033.20, hierna: zaak A
1.
hij op verschillende tijdstippen op of omstreeks 22 maart 2020 te Assendelft en/of te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6] ,
(ieder) (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, voor een (gezamenlijk) totaal van ongeveer 9931,12 euro, in elk geval (telkens) van enig geldbedrag,
hebbende verdachte en/of zijn mededader (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- voornoemde perso(o)n(en) via what's app benaderd en/of
- zich daarbij voorgedaan als de zoon of dochter van voornoemde perso(o)n(en) en/of
- ( in die hoedanigheid) geappt dat hij/zij (met spoed) (een) rekening(en) moest betalen en op dat moment niet kon internetbankieren en/of
- daarbij een verhaal had verteld waarom het internetbankieren niet lukte en/of
- ( in die hoedanigheid) voornoemde personen (meermalen) verzocht een geldbedrag over te maken,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op verschillende tijdstippen of omstreeks 14 november 2019 te Leiderdorp en/of Schagen, althans in Nederland, telkens, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in totaal € 2562,55,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zich met vooromschreven oogmerk – zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, telkens
- voornoemde [slachtoffer 7] via whatsapp benaderd en/of
- zich op whatsapp voorgedaan als de dochter van die [slachtoffer 7] , genaamd [naam 1] (met een profielfoto van [naam 1] ) en/of
- ( in die hoedanigheid) geappt dat zij een rekening moest betalen en niet kon internetbankieren, omdat zij haar wachtwoord te vaak verkeerd had ingevuld en/of
- ( in die hoedanigheid) die [slachtoffer 7] meermalen verzocht een geldbedrag over te maken,
waardoor [slachtoffer 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2019, te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (in totaal) 2560 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2019 tot en met 16 juli 2019 te Alkmaar en/of Hellendoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag, te weten 1000 euro, door
- zich voor te doen als bonafide koper op marktplaats.nl en/of
- daarbij gebruik te maken van een vals identiteit, te weten "Diana" en/of
- te reageren en/of te bieden op een advertentie van schoenen op marktplaats.nl van [slachtoffer 8] en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer 8] af te spreken die schoenen te kopen en/of
- vervolgens die [slachtoffer 8] te vragen 0.01 cent over te maken met een tikkie en/of
- daarbij die [slachtoffer 8] (via what's app) een link naar een valse betalingssite en/of phisingsite te sturen en/of
- zich vervolgens toegang tot de bankgegevens en/of internetbankierenaccount van die [slachtoffer 8] heeft verschaft;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2019, te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (in totaal) 1000 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op verschillende tijdstippen of omstreeks 16 juni 2020 te Amsterdam en/of Alkmaar althans in Nederland, telkens, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in totaal € 3945,07,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, telkens
- voornoemde [slachtoffer 9] via whatsapp benaderd en/of zich op whatsapp voorgedaan als de zoon van die [slachtoffer 9] en/of
- ( in die hoedanigheid) gevraagd of die [slachtoffer 9] hem kon helpen met het betalen van een rekening, omdat hij een probleem had en/of
- ( in die hoedanigheid) die [slachtoffer 9] meermalen verzocht een geldbedrag over te maken,
waardoor die [slachtoffer 9] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2020, te IJmuiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (in totaal) 1530 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
In de zaak met parketnummer 15.032266.22, hierna: zaak B
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Alkmaar en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag (3320,10 euro), door
- zich in strijd met de waarheid voor te doen als de zoon van die [slachtoffer 10] en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 10] te vragen om een geldbedrag over te maken naar een bankrekening op naam van [naam 2] en/of
- ( vervolgens) voornoemd geldbedrag bij een geldautomaat te pinnen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 1 juni 2021, te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een geldbedrag (te weten: 3320,10 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten en ten aanzien van zaak B tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De in zaak A onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde feit dienen bewezen te worden verklaard.
Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in beide zaken en de bijzondere (medische) persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van het voorarrest.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten en het in zaak B primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de in zaak A onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Verder heeft de raadsman gewezen op de bijzondere (medische) persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op deze factoren heeft de raadsman verzocht om bij een bewezenverklaring toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, zoals door de officier van justitie is verzocht.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1 (
Partiële) vrijspraken
Vrijspraak oplichting zaak A en zaak B
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting zoals in zaak A onder feit 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste is gelegd. Datzelfde geldt voor hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd in zaak B. Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat de verdachte bij de oplichtingshandelingen betrokken is geweest. Dit betekent dat de verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken.
Vrijspraak witwassen zaak A (feit 4 subsidiair)
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen als ten laste is gelegd in de zaak A onder feit 4 subsidiair, zodat hij ook van dit feit wordt vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier geen bewijs bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het geld heeft gepind. De in het dossier aanwezige foto’s van de beelden van de pinner zijn zo onduidelijk dat de rechtbank ter zitting met de officier van justitie en de raadsman heeft vastgesteld dat een betrouwbare herkenning op basis van deze beelden niet mogelijk is. Dit ondanks het feit dat de verdachte in eerste instantie ter zitting heeft verklaard dat hij de pinner was, maar bij doorvragen aangaf dat hij het nadat hij in 2023 hersenschade heeft opgelopen allemaal niet meer weet.
4.2
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.3
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zaak A
Feit 2 subsidiair
Aangever [slachtoffer 7] heeft op 14 november 2019 tussen 14:14 uur en 14:18 uur twee geldbedragen van € 1.685,55 en € 877,- overgemaakt naar [rekeningnummer 1] , ten name van [naam 3] , nadat een persoon zich via Whatsapp heeft voorgedaan als zijn dochter die dringend hulp nodig had bij het betalen van twee rekeningen. De verdachte heeft op 14 november 2019 om 16:02 uur en 16:03 uur twee geldbedragen van € 2.000,- en € 560,- van deze bankrekening gepind.
Feit 3 subsidiair
Nadat aangeefster [slachtoffer 8] op een valse tikkie-link heeft geklikt, die zij kreeg van een persoon die zich voordeed als Marktplaatskoper, hebben onbevoegden toegang gekregen tot haar bankrekening en is er, zonder dat zij hiervan wist, op 16 juli 2019 om 21:42 uur een geldbedrag van € 1.000,- van haar rekening overgeschreven naar het [rekeningnummer 2] , ten name van [naam 4] . De verdachte heeft op 16 juli 2019 om 21:49 uur een geldbedrag van € 1.000,- van deze bankrekening gepind.
Zaak B
subsidiair
Aangever [slachtoffer 10] heeft op 1 juni 2021 om 11:00 uur een geldbedrag van € 3.320,10 overgemaakt naar [rekeningnummer 3] , ten name van [naam 2] , nadat een persoon zich via Whatsapp heeft voorgedaan als zijn zoon die dringend hulp nodig had bij het betalen van een rekening. De verdachte heeft op 1 juni 2021 om 11:10 uur een geldbedrag van € 3.320,- van deze bankrekening gepind.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat bovenvermelde door hem gepinde geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat de korte tijdsbestekken tussen de oplichtingen, het overmaken van de geldbedragen door de slachtoffers op bankrekeningen van derden en het pinnen van deze geldbedragen van die bankrekeningen door de verdachte, geen toeval kan zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook contact zijn geweest tussen de oplichter(s) en de verdachte, waarbij de oplichter(s) aan de verdachte heeft/hebben laten weten dat en hoeveel geld van de bankrekeningen kon worden gehaald.
Gelet op voornoemde korte tijdsbestekken van slechts enkele minuten tot iets minder dan twee uur tussen het overmaken van het geld door de slachtoffers op bankrekeningen van derden en het pinnen van deze geldbedragen van die bankrekeningen door de verdachte met een pinpas die niet van hem was in combinatie met de omstandigheid dat de hoogte van de gepinde bedragen telkens (bijna) exact overeenkomt met de door de slachtoffers overgemaakte bedragen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de door hem gepinde geldbedragen afkomstig waren uit criminele activiteiten.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A
2.
hij op 14 november 2019 te Alkmaar een voorwerp, te weten 2560 euro, heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3.
hij op 16 juli 2019 te Alkmaar een voorwerp, te weten 1000 euro, heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Zaak B
hij op 1 juni 2021 te Alkmaar 3320,10 euro heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 2:
witwassen.
Ten aanzien van feit 3:
witwassen.
Zaak B
Witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan witwassen door grote geldbedragen te pinnen, terwijl hij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Op deze manier heeft de verdachte uit misdrijf afkomstig geld weggesluisd, waardoor niet meer kan worden achterhaald waar het geld is gebleven en zijn de aangevers gedupeerd. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit, in dit geval WhatsApp- en Marktplaats-fraude, gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Oplegging van straf
De ernst en omvang van deze gepleegde feiten, waaronder de hoogte van de geldbedragen en de wijze waarop de verdachte hiervan heeft geprofiteerd, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend vindt. De rechtbank ziet gelet op een aantal hierna te bespreken factoren echter aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane inverzekeringstelling op te leggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, zoals dat blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 augustus 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank met name acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen van 24 maart 2022, 29 augustus 2023 en 16 augustus 2024. Voornoemde rapporten houden, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat de verdachte voornamelijk in 2020 met politie en justitie in aanraking kwam. In juni 2022, in verband met een eerdere strafzaak, kreeg de verdachte een toezichttraject bij de reclassering opgelegd. Gedurende dit begeleidingstraject zou het probleembesef en de lijdensdruk bij de verdachte zijn toegenomen waardoor de reclassering een verminderd risico waarnamen ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren. Met name na zijn aanhouding in onderhavige zaak en gedurende toezicht bij de reclassering, constateerde de reclassering een positieve ontwikkeling. De verdachte toonde een selectievere houding omtrent zijn netwerk, richtte zich op zijn toekomst en begaf zich minder op straat. De verdachte is op 14 mei 2023 het slachtoffer geworden van zware mishandeling. Hierdoor heeft hij een hersenbloeding opgelopen en een aantal dagen in coma gelegen. De verdachte heeft een zware operatie ondergaan aan zijn schedel en is begonnen aan een revalidatietraject dat ongeveer twee jaar in beslag zal nemen. Hij woont inmiddels weer thuis waar hij door zijn ouders ondersteund wordt bij zijn herstel. Hij wil in de toekomst een opleiding hervatten en een IT traineeship volgen waarbij hij zal gaan werken en leren. De verdachte is op dit moment niet in staat om een taakstraf te verrichten vanwege zijn lichamelijke en psychische gesteldheid. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Er wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht. Uit het onderzoek van de reclassering zijn geen risicofactoren naar voren gekomen waarop zou moeten worden geïntervenieerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog meegewogen dat het gaat om oudere feiten uit 2019 en 2021 en dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 1 juli 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt vandaag, op 23 september 2024, gewezen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op ruim één jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier dagen op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman verzocht, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet aan de orde.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

In de onderhavige zaak zijn door acht (8) benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De vorderingen zullen in het navolgende worden besproken.
Vorderingen in zaak A, feit 1
De volgende benadeelde partijen hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit hebben geleden:
- [slachtoffer 2] : € 3.704,13 (materiële en immateriële schade)
- [slachtoffer 3] : € 940,75 (materiële schade)
- [slachtoffer 4] : € 2.313,97 (materiële schade)
- [slachtoffer 5] : € 1.413,17 (materiële schade)
- [slachtoffer 6] : € 1.632,30 (materiële schade)
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 ten laste is gelegd, de benadeelde partijen niet in hun vorderingen, die betrekking hebben op dat ten laste gelegde feit, kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat voormelde benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Vordering in zaak A, feit 4
De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.445,07 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 4 ten laste is gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Vordering in zaak A, feit 2
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.562,55 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het geldbedrag dat door hem is overgemaakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 2.560,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder daarbij gijzeling te bepalen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.560,- rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit. Dit is het geldbedrag dat door de verdachte is gepind. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: witwassen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering in zaak B
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.320,10 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit het geldbedrag dat door hem is overgemaakt. De gestelde immateriële schade bestaat uit € 1.000,- smartengeld.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 3.320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder daarbij gijzeling te bepalen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de immateriële schade af te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade moet worden afgewezen, nu het smartengeld onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 3.320,- rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde feit. Dit is het geldbedrag dat door de verdachte is gepind. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wat de gevorderde immateriële schadevergoeding betreft, stelt de rechtbank voorop dat toewijzing van een vordering van de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW mogelijk is indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De door de benadeelde gevorderde immateriële schade valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder een van deze categorieën, ook niet onder de categorie ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ nu het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven (verklaring van een arts o.i.d.) kan worden vastgesteld en de aard en ernst van de normschending niet dusdanig zijn dat een dergelijke aantasting zonder meer kan worden aangenomen. Dat betekent dat de rechtbank dit deel van de vordering afwijst.
Voor het toegewezen deel van de vordering bepaalt de rechtbank dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: witwassen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak A (parketnummer 15.061033.20) onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak B (parketnummer 15.032266.22) primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak A onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten en het in de zaak B subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 5]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 7]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.560,-(tweeduizend vijfhonderdzestig euro) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 7]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.560,-(tweeduizend vijfhonderdzestig euro), en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 10]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.320,-(drieduizend driehonderdtwintig euro) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 10] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 10]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.320,-(drieduizend driehonderdtwintig euro), en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2024.