ECLI:NL:RBNHO:2024:9744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/15/337318 / FA RK 23-966
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding zorg- en omgangsregeling in het belang van minderjarigen met aandacht voor oudercommunicatie en hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 september 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorg- en omgangsregeling van twee minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van de kinderen is dat zij voldoende tijd doorbrengen met hun vader. De rechtbank heeft de zorg-/omgangsregeling uitgebreid, waarbij de vader de kinderen op woensdagmiddag van school kan ophalen en in de oneven weekenden van vrijdagmiddag tot zondag 17:00 uur bij hem kan hebben. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorg-/omgangsregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en een eventueel raadsonderzoek voor de duur van zes maanden.

De procedure is gestart door de vader, die verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling en om mede belast te worden met het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet betalen. De moeder heeft zorgen geuit over de gezondheid van de vader en zijn vermogen om voor de kinderen te zorgen, terwijl de vader aangeeft dat hij in staat is om voor zijn kinderen te zorgen met hulp van zijn ouders.

De rechtbank heeft de communicatie tussen de ouders als problematisch ervaren en heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om te adviseren over de oudercommunicatie en de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat beide ouders een aandeel hebben in het halen en brengen van de kinderen, maar heeft ook rekening gehouden met de gezondheid van de vader en de reisafstand tussen de ouders. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan verbetering van hun communicatie en om het hulpverleningstraject te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
omgang-/zorgregeling, gezag en hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/337318 / FA RK 23-966
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 20 september 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.P. Mandema, kantoorhoudende te Maasdijk,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Schuerman, kantoorhoudende te Rotterdam,
--betreffende--
[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ,
[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ;
hierna mede te noemen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van 19 februari 2024;
- de beschikking van 7 maart 2024 en de daarin vermelde stukken;
- het F-formulier van de advocaat van de vader van 23 februari 2024;
- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 28 februari 2024;
- het F-formulier van de advocaat van de vader van 28 februari 2024;
- het vonnis in kort geding van 14 mei 2024 en de daarin vermelde stukken;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 5 juni 2024;
- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 10 juni 2024;
- de brief, met producties 16 t/m 22 als bijlagen, van de advocaat van de vader van 19 augustus 2024;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 20 augustus 2024.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 augustus 2024 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. D.P. Mandema en de moeder door mr. N. Schuerman. Ook waren op de zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). Door de advocaat van de vader is op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank van beide partijen schriftelijke stukken ontvangen. De inhoud daarvan zal buiten beschouwing worden gelaten.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft de rechter bepaald dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 februari 2023 dient te voldoen € 299,- per kind per maand. Daarnaast heeft de rechtbank in deze beschikking de beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de definitieve omgangsregeling aangehouden waarbij de rechtbank partijen op een later moment
zal informeren over de verdere voortgang van de procedure.
2.2.
De advocaat van de vader heeft op 23 februari 2024 de rechtbank – gezien de aard van het verzoekschrift en de urgentie van de zaak – verzocht zo spoedig mogelijk een mondelinge behandeling in te plannen.
2.3.
De advocaat van de moeder heeft op 28 februari 2024 de rechtbank bericht dat de hulverlening in april 2024 van start gaat. In de tussentijd geldt de regeling die door deze rechtbank is vastgesteld. Volgens de moeder is een aanhouding van drie maanden meer opportuun.
2.4.
De advocaat van de vader heeft op 28 februari 2024 de rechtbank bericht dat het onjuist is dat de (opbouwende) zorgregeling zoals deze is vastgelegd in de beschikking van 30 augustus 2023 wordt uitgevoerd. Daarnaast is het onzeker of het hulpverleningstraject per april 2024 zal worden gestart. Partijen zijn geïnformeerd dat dit een indicatie is. Volgens de vader is het niet meer opportuun om de zaak drie maanden aan te houden - zoals door de moeder is gesteld – en hij verzoekt de rechtbank om zo spoedig mogelijk een mondelinge behandeling te plannen.
2.5.
De advocaat van de vader heeft op 5 juni 2024 de rechtbank bericht dat de (opbouwende) zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld in de beschikking van 30 augustus 2023 niet wordt uitgevoerd. [hulpverlening] heeft te kennen gegeven dat de SCHIP-aanpak niet over de kinderen gaat en dat zij aldus partijen niet kunnen begeleiden bij de vastgestelde (opbouwende) zorg-/omgangsregeling. De SCHIP-aanpak ziet alleen op de partijen en hun (ex)partnerrelatie waarbij het doel is dat blokkades zullen worden weggenomen en dat er wordt gewerkt aan herstel van het vertrouwen en het verbeteren van de communicatie. De vader verzoekt de rechtbank om een mondelinge behandeling in te plannen.
2.6.
De advocaat van de moeder heeft op 10 juni 2024 de rechtbank bericht dat de moeder ook een mondelinge behandeling wenst.
2.7.
De advocaat van de vader heeft op 19 augustus 2024 de rechtbank bij gewijzigd verzoek verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat hij mede zal worden belast met het gezag over de minderjarigen;
II. te bepalen dat de volgende zorg- en contactregeling wordt vastgesteld:
- de minderjarigen verblijven iedere week van vrijdagmiddag uit school tot zondag
17:00 uur bij vader en om de week (in de oneven weken) op de
woensdagmiddag uit school tot na het eten 19:00 uur, waarbij moeder de
kinderen brengt en haalt (daar vader zowel fysiek als mentaal niet in staat is
lange afstanden af te leggen);
- de vakanties en feestdagen worden tussen partijen bij helfte gedeeld.
De vader heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechtbank bij beschikking van 30 augustus 2023 heeft overwogen dat goed contact met de vader van groot belang is waarbij de door de rechtbank voorgestelde regeling een houvast is voor de ouders en het opbouwende karakter juist nog verder dient te worden uitgebouwd. Volgens de vader laat de beperkte omgangsregeling dit niet toe en het SCHIP-traject begeleidt partijen niet bij een verdere uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder heeft geweigerd uitvoering te geven aan de opbouwende omgangregeling tussen de vader en de kinderen zoals bij beschikking van 30 augustus 2023 bepaald. Sinds november 2023 heeft zij de omgang herhaaldelijk gefrustreerd, door vergaande eisen te stellen en steeds weer redenen te vinden waarom de uitbreiding van de omgangsregeling geen doorgang zou kunnen vinden. Volgens de vader bepaalt de moeder wanneer, hoe en wie in de omgeving van de kinderen mogen verblijven. Dit speelde ook al tijdens de relatie. De vader heeft zich steeds aan de afspraken gehouden, maar de moeder blijft voorwaarden stellen. Als de vader daaraan niet voldoet, houdt zij de kinderen thuis onder het mom van dat ‘de kinderen niet veilig zouden zijn bij vader’ of dat ‘moeder zich onveilig voelt’. De moeder heeft minimaal vertrouwen in de vader en geeft aan zorgen te hebben over de veiligheid van de kinderen wanneer ze bij vader zijn, omdat vader nog nooit alleen voor de kinderen zou hebben gezorgd. De vader ervaarde weinig ruimte om tussen de moeder en de kinderen te komen, maar waar hij kon heeft hij zorgtaken en (grote) huishoudelijke taken opgepakt. Daarnaast betwist de vader dat de moeder jarenlang is blootgesteld aan intieme terreur door de vader, zoals gesteld door de moeder. Het doet hem verdriet dat de moeder stelt dat zij hem als een straffende vader/ouderfiguur/partner heeft ervaren in plaats van als zorgzaam, liefdevol en betrokken. Als de vader terugkijkt op de relatie erkent hij dat ook hij fouten heeft gemaakt, maar hij vindt het niet terecht dat hij nu wordt neergezet als een slechte vader. Volgens de vader wil de moeder hem aan de kant zetten en dat moet worden voorkomen. Dat er geen sprake is van een onveilige situatie, zowel voor de moeder als voor de kinderen niet, blijkt uit de eindrapportage van [hulpverlening] , meer specifiek de reactie vanuit [hulpverlening] . De moeder heeft geen grond om niet te voldoen aan de vastgestelde opbouwende omgangsregeling of om de kinderen niet meer aan de zorg van vader toe te vertrouwen. De moeder heeft sinds 29 maart 2024 opnieuw besloten de omgangsregeling eenzijdig stop te zetten, hierdoor was de vader genoodzaakt zich wederom te wenden tot de rechtbank om onmiddellijke nakoming te vorderen van de door uw rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft de moeder op 14 mei 2024 veroordeeld onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling en ervoor zorg te dragen dat de kinderen om de week (in de oneven weken) van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur bij vader thuis verblijven, waarbij moeder de kinderen naar de ouders van de vader brengt en moeder de kinderen daar weer ophaalt dan wel – na overleg – de ouders van vader de kinderen bij moeder halen of naar moeder brengen, totdat in de bodemprocedure anders wordt beslist. De vader wil niks liever dan zijn kinderen vaker zien en hij wenst een belangrijke rol te spelen in het leven van de kinderen. De moeder is samen met de kinderen zonder toestemming van vader verhuisd naar [plaats] . Partijen wonen nu op ruim 138 km van elkaar vandaan. Er loopt op dit moment een bodemprocedure waarin de vader verzoekt om terugverhuizing van de kinderen. Ondanks dat de vader de lange reistijd ervoor over heeft om zijn kinderen een paar uur te mogen zien, laat de gezondheid van de vader het echter niet toe zo een lange reisafstand af te leggen met de auto dan wel met het openbaar vervoer. Hij heeft in 2020 een ernstig auto-ongeluk gehad waar hij lichamelijke en mentale klachten van ondervindt. De vader ervaart dat beide kinderen het fijn vinden als ze bij hem thuis zijn. De vader wenst rust en stabiliteit te geven aan zijn kinderen en hij wil met de moeder een gelijkwaardige ouderschapsverdeling uit te oefenen, zodat ze zowel vaderlijke als moederlijke aandacht krijgen.
2.8.
De advocaat van de moeder heeft op 20 augustus 2024 de rechtbank bericht dat de vader opnieuw te kennen heeft gegeven niet deel te zullen nemen aan het SCHIP-traject.
Hoofdverblijfplaats
2.9.
Door en namens de vader is op de zitting aangegeven dat de moeder de primaire verzorgster van de kinderen is en dat er op dit moment geen discussie bestaat over wat de hoofdverblijf is van de kinderen. Dit kan – afhankelijk van de uitkomst van de bodemprocedure waarin de vader heeft verzocht om een terugverhuizing van de kinderen – wel nog veranderen.
2.10.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
Gezag
2.11.
Door en namens de vader is op de zitting aangegeven dat niks erop duidt dat hij niet op een goede manier invulling zal geven aan het gezag. Het is begrijpelijk dat het samen uitoefenen van het gezag enige tijd en gewenning zal vergen, maar volgens de vader is het in het belang van de kinderen dat de moeder aan gezamenlijk gezag een meer constructieve invulling zal gaan geven, waarbij ruimte is voor de inbreng van de vader. De problemen die zich op ouderniveau afspelen dienen de ouders gezamenlijk – al dan niet onder begeleiding van professionals – aan te pakken. De vader geeft aan bereid te zijn vervolg te geven aan het hulverleningstraject zodat gewerkt kan worden aan de verbetering van de onderlinge communicatie tussen partijen. Tot slot heeft de vader op de zitting aangegeven dat de moeder weigert de vader te informeren over de kinderen, zo hoort hij nu voor het eerst op de zitting dat ze op de wachtlijst staan voor een kindbehartiger.
2.12.
Door en namens de moeder is op de zitting aangegeven dat op dit moment de communicatie tussen partijen niet loopt. Of in de toekomst gezamenlijk gezag mogelijk is, hangt volgens de moeder af van de uitkomst van het hulpverleningstraject. De moeder geeft aan dat – mocht er een raadsonderzoek komen – de Raad zou kunnen onderzoeken of gezamenlijk gezag mogelijk is.
2.13.
Door en namens de Raad is op de zitting aangegeven dat het in het belang van de kinderen is dat er snel een kindbehartiger wordt ingeschakeld. Het valt de Raad op dat de ouders via de kinderen worden geïnformeerd en dat is niet in het belang van de kinderen. Enerzijds geeft de Raad aan dat het uitgangspunt van de wet is dat beide ouders worden belast met het gezag en dat partijen hebben aangegeven dat ze allebei willen werken aan de verbetering van de communicatie. Anderzijds is het risico dat er bij gezamenlijk gezag opnieuw strijd ontstaat tussen partijen als gezagsbeslissingen moeten worden genomen en dat is niet in het belang van de kinderen. Bij gezamenlijk gezag dient de moeder de vader tijdig te informeren over de kinderen, maar het is ook van belang dat de vader geen misbruik maakt door onnodig beslissingen te vertragen.
2.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben op de zitting toestemming gegeven aan de Raad om contact op te nemen met het Wijkteam van [plaats] voor hulpverlening bij oudercommunicatie. De rechtbank acht het met de Raad in het belang van de kinderen dat partijen een hulpverleningstraject starten voor de verbetering van de oudercommunicatie. Als beide ouders de hulp aangaan kan een goede basis ontstaan voor gezamenlijk gezag Mocht dit traject geen uitkomst bieden dan zal de Raad een onderzoek kunnen doen naar de mogelijkheden van het gezamenlijk gezag. De rechtbank deelt de zorgen van de Raad en ziet aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject en een eventueel nader door de Raad in te stellen onderzoek. De beslissing over het gezag zal daarom worden aangehouden voor de duur van zes maanden pro forma.
zorg-/omgangsregeling
2.15.
Door en namens de vader is op de zitting aangegeven dat de moeder alleen lijkt mee te werken aan de opbouw van de omgangsregeling onder de voorwaarden van positieve resultaten van het hulpverleningstraject. Er is echter een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en volgens de vader moeten de kinderen – gelijktijdig met het door partijen te volgen hulpverleningstraject en dus niet in afwachting hiervan – met spoed meer aan de zorg van de vader worden toevertrouwd. De vader mist zijn kinderen en andersom. Hij verzoekt de rechtbank om een concrete uitbreiding van de omgangsregeling vast te leggen, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn en waar ze zich aan dienen te houden. Daarbij geeft de vader aan dat de moeder eerder akkoord is gegaan met twee nachten omgang tussen de vader en de kinderen als ze in de oneven weekenden bij hem zijn. Volgens de vader werkt de moeder alleen mee als er een duidelijke regeling op papier staat. De vader benadrukt daarnaast dat hij niet alleen tijdelijk – maar ook op lange termijn – niet in staat is de kinderen te halen en/of te brengen van en naar [plaats] . Dit geldt voor zowel het halen en brengen met het ov als met de auto. Hij is wel in staat om voor zijn kinderen te zorgen en krijgt hierbij ook hulp van zijn ouders, waar hij op dit moment inwoont. De vader heeft op de zitting toegezegd vandaag nog akkoord te geven voor de in te zetten hulpverlening. Tot slot betwist de vader dat de woning van zijn ouders – waar hij op dit moment verblijft – maar twee slaapkamers heeft – zoals door de moeder is gesteld. De kinderen hebben in deze woning allebei een eigen slaapkamer. Daarbij is dit een tijdelijke situatie aangezien de vader op zoek is naar een eigen woonruimte.
2.16.
Door en namens de moeder is op de zitting aangegeven dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling wordt uitgevoerd door partijen. De moeder heeft in december 2023 de omgangsregeling opgeschort, omdat de vader opnieuw agressief was richting de moeder en de kinderen getuigen waren hiervan. Volgens de moeder stagneert de hulpverlening steeds omdat de vader hiermee niet instemt. De moeder heeft zorgen over de medicatie en de gezondheid van de vader. Ze vraagt zich af hoe hij wekelijks voor twee jongen kinderen kan zorgen, als hij niet in staat is om met een rechtstreekse trein naar [plaats] te reizen. Daarnaast zijn de omstandigheden bij de vader veranderd. De moeder heeft begrepen dat zijn bedrijf failliet is gegaan en dat hij bij zijn ouders woont in een woning die twee slaapkamers heeft, waardoor de kinderen geen eigen bed hebben. De vader geeft aan op zoek te zijn naar een eigen woning, echter zal hij dan geen hulp meer krijgen van zijn ouders. Volgens de moeder informeert de vader haar niet over veranderingen van zijn omstandigheden. De moeder acht een door de vader verzochte uitbreiding om voornoemde redenen niet in belang van de kinderen. Het is op termijn mogelijk dat de kinderen op vrijdagmiddag naar de vader gaan, maar dan moet de vader zijn verantwoordelijkheid nemen in het halen en brengen. Daarnaast stelt de moeder voor om de zorg-/omgangsregeling aan te vullen zodanig dat de vader – wekelijks of om de week – op woensdagmiddag de kinderen uit school haalt en in [plaats] wat leuks met ze gaat doen. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de zwemles van [de minderjarige 1] . De moeder acht het passend om een onderzoek door de Raad te laten doen. De moeder spreekt op de zitting haar hoop en vertrouwen uit dat partijen via hulpverlening er alsnog uit kunnen komen. De medische verklaring over de gezondheid van de vader is volgens de moeder summier en wordt door haar in twijfel gebracht. Tot slot heeft de moeder op de zitting aangegeven dat van de vader mag worden verwacht dat hij ook een aandeel heeft in het halen en brengen van de kinderen. De vader woont op loopafstand van het treinstation in [plaats] en de rechtstreekse trein vanaf daar duurt een half uur. De moeder is bereid de vader een half jaar de tijd te geven om te kijken hoe zijn gesteldheid dan is, maar vanaf 1 maart 2024 dient de vader zelf een aandeel te nemen in het halen en brengen.
2.17.
Door en namens de Raad is op de zitting aangegeven dat de afstand tussen partijen een grote belasting voor de kinderen is. Hier moet in ieder geval rekening mee worden gehouden. Daarbij geeft de Raad aan dat als de moeder al het halen en brengen moet opvangen, dit veel van haar vergt. Volgens de Raad is het een mogelijkheid om de zorgregeling zo uit te breiden dat de kinderen in de oneven weekenden vanaf de vrijdag naar de vader gaan. Tot slot benadrukt de Raad dat – voor zover de vader daartoe in staat is – het een meerwaarde zal zijn voor de kinderen als hij op woensdagmiddag de kinderen van school haalt om wat leuks met ze te doen. De Raad adviseert een duidelijke zorg-/omgangsregeling vast te leggen, maar adviseert ook dat partijen het beoogde hulpverleningstraject starten ter verbetering van de oudercommunicatie. De Raad zou graag – indien ouders daarvoor toestemming geven – contact opnemen met het Wijkteam [plaats] om te overleggen welke hulpverlening voor de kinderen mogelijk is. Mocht het Wijkteam [plaats] onverhoopt op een bepaald moment geen mogelijkheden meer zien, dan zal de Raad een onderzoek kunnen doen.
2.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is in het belang van de kinderen dat ze voldoende tijd doorbrengen met hun vader en de rechtbank zal de zorg-/omgangsregeling uitbreiden. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat omgang tussen de vader en de kinderen op vrijdagmiddag in de oneven weekenden een mogelijkheid is, als de vader bijdraagt bij het halen en brengen van de kinderen. Daarbij heeft de moeder aangegeven dat de vader op woensdagmiddag de kinderen van school kan halen om in [plaats] wat leuks met ze te doen. De rechtbank acht het met de Raad in het belang van de kinderen dat de vader – voor zover hij hiertoe in staat is – op woensdag de kinderen ophaalt van school zodat er ook omgang plaatsvindt in hun leefwereld. Gelet op de reisafstand en de gezondheid van de vader is dit naar het oordeel van de rechtbank om de week haalbaar.
2.19.
Het uitgangspunt van de wet is dat beide ouders een aandeel hebben in het halen en brengen van de kinderen. Gelet op de gezondheid van de vader is het op dit moment niet haalbaar voor hem om hierin volledig bij te dragen. Daar staat tegenover dat van de moeder niet kan worden gevergd dat zij de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het halen en brengen van de kinderen. De moeder heeft verzocht dat de vader vanaf 1 maart 2025 de kinderen terugbrengt naar [plaats] . De rechtbank kan dit niet beslissen nu onduidelijk is in hoeverre de vader voldoende zal herstellen. De Rechtbank gaat er echter vanuit dat de vader alles in werking zal zetten om zijn herstel te bewerkstelligen. De rechtbank beslist dat de moeder tot het eerste weekend van januari 2025 de volledige verantwoordelijkheid van het halen en brengen blijft houden. Daarna zal de moeder de kinderen – aan het begin van het omgangsmoment met de vader – naar de vader brengen en zal de vader, of een van zijn ouders, de kinderen – aan het einde van zijn omgangsmoment – naar [plaats] brengen.
2.20.
De rechtbank acht het met de Raad in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid is over de (voorlopige) omgang en stelt daarom de zorg-/omgangsregeling – zoals hierna in het dictum opgenomen – vast. De rechtbank acht deze zorg-/omgangsregeling en de haal en brengregeling op dit moment in het belang van de kinderen. De beslissing over de definitieve zorg-/omgangsregeling zal worden aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en/of het eventuele raadsonderzoek voor de duur van zes maanden.
2.21.
De rechtbank acht het positief dat de moeder op de zitting heeft aangegeven hoop en vertrouwen te hebben dat partijen er in de toekomst met elkaar uit zullen komen. De rechtbank geeft partijen mee – zoals ook op de zitting is besproken – zich ervoor in te zetten om hun onderlinge communicatie blijvend te verbeteren, zodat zij in staat zullen zijn afspraken met elkaar te maken en het vertrouwen terug te vinden dat ook de andere ouder het beste met de kinderen voor heeft.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt, totdat nader wordt beslist, met wijziging in zoverre van het vonnis van de voorzieningen rechter van 14 mei 2024, de volgende tijdelijke omgangsregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
De minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
hebben omgang met de vader:
- om de week (in de oneven weken) van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17:00 uur; en
- om de week op woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 19.00 uur, waarbij de omgang plaatsvindt in [plaats] en de vader de kinderen uit school ophaalt en [de minderjarige 1] naar zwemles brengt.
Hiernaast geldt de volgende vakantie- en feestdagenregeling.
- Tijdens de vakanties loopt de hierboven genoemde tijdelijke omgangsregeling door, waarbij het weekend van de vader (in de oneven weekenden) – ofwel voorafgaand ofwel aansluitend – wordt uitgebreid met een dag.
- De feestdagen worden bij helfte verdeeld.
Voor bovengenoemde omgangsregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt – met uitzondering van de omgang op de woensdagmiddag in [plaats] – tot het eerste weekend van januari 2025, dat de moeder de volledige verantwoordelijkheid van het halen en brengen blijft houden. Daarna geldt dat de moeder de kinderen – aan het begin van het omgangsmoment met de vader – naar de vader brengt en de vader, of een van zijn ouders, de kinderen – aan het einde van zijn omgangsmoment – naar [plaats] brengt.
3.2.
houdt de beslissing over het gezag en de definitieve omgangsregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
PRO FORMAaan tot 17 februari 2025;
3.3.
verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van het hulverleningstraject bij het Wijkteam [plaats] dan wel het raadsonderzoek en de daaraan te verbinden gevolgen;
3.4.
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 10 februari 2025 door de rechtbank ontvangen dient te zijn en wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.E. Vogel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.