In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 september 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. Het verzoek is ingediend op 11 juni 2024 en is behandeld tijdens een mondelinge zitting op 9 september 2024. Verzoekers hebben aangegeven dat zij de afgelopen jaren steeds zelfstandiger zijn geworden en dat zij het tijd vinden om weer op eigen benen te staan. Ze zijn inmiddels 13 jaar schuldenvrij en hebben beiden een vaste baan. De bewindvoerders hebben bevestigd dat verzoekers aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt, maar hebben enige twijfels geuit over hun volledige zelfredzaamheid, met name over het sparen en het gebruik van een leaseauto.
Tijdens de zitting is de relatie tussen verzoekers en hun bewindvoerders besproken. Verzoekers hebben aangegeven dat zij altijd hulp zullen vragen als zij iets niet begrijpen, wat de kantonrechter als positief heeft beoordeeld. Gezien de verbeterde situatie van verzoekers en de hechte band met hun bewindvoerders, heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen noodzaak meer bestaat voor het bewind. De kantonrechter heeft daarom besloten het bewind op te heffen, met ingang van twee weken na de uitspraak, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.