In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser] en [gedaagden], bestaande uit [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Nieuw Schoten B.V. [Eiser] huurt sinds 1 april 2021 een woning en heeft een procedure aangespannen bij de Huurcommissie om de huurprijs te toetsen. De Huurcommissie heeft op 23 december 2022 de huurprijs vastgesteld op € 459,35 per maand, wat resulteerde in een terugvordering van onverschuldigd betaalde huur door [eiser]. [Eiser] vorderde in conventie betaling van teveel betaalde huur en incassokosten van de gedaagden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij niet gebonden zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie, omdat zij geen nieuwe feiten hadden gepresenteerd. De kantonrechter oordeelde dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend was, aangezien geen van de partijen binnen de gestelde termijn een procedure bij de kantonrechter had aangespannen. De vorderingen van [eiser] werden toegewezen, en de gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de onverschuldigd betaalde huur en de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] afgewezen, omdat zij niet konden aantonen op welke rechtsgrond hun vordering was gebaseerd. De kantonrechter heeft de proceskosten van de gedaagden op nihil vastgesteld, gezien de samenhang met de vordering in conventie.