ECLI:NL:RBNHO:2024:968

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB-23_4406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering en de beoordeling van verblijfsrecht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) beoordeeld. Eiser, die als ongewenst vreemdeling was verklaard, had zijn uitkering van de Tozo-1 ingetrokken gekregen en de aanvragen voor Tozo-2 en Tozo-3 waren afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de ongewenstverklaring van eiser in de weg staat aan het recht op uitkering in de periode vóór 15 september 2020, toen deze verklaring werd opgeheven. De rechtbank stelt vast dat verweerder het recht had om aanvullende bewijsstukken op te vragen ter controle van de aanvraag, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel geraakt was door de coronamaatregelen. De rechtbank concludeert dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is, omdat er geen duidelijke belangenafweging is gemaakt door verweerder. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen een termijn van acht weken. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4406 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: J.Ockers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-1) en de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Tozo-2 en de Tozo-3.
1.1.
Met het hier bestreden besluit van 16 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven, onder aanvulling van de motivering.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Met het besluit van 19 oktober 2020 heeft verweerder het recht op de Tozo 1-uitkering ingetrokken en de teveel betaalde uitkering ad € 3.156,96 (netto) teruggevorderd.
3. Met de besluiten van 3 september 2020 en 17 december 2020 heeft verweerder de aanvraag om een uitkering op grond van de Tozo-2 respectievelijk de Tozo-3 afgewezen. De reden daarvoor is dat eiser geen verblijfsrecht had in Nederland.
4. Met het besluit op bezwaar van 23 april 2021 heeft verweerder de bezwaren opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daar beroep tegen ingesteld.
5. De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 december 2022 geoordeeld dat de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar is en verweerder opgedragen opnieuw (inhoudelijk) op de bezwaren te beslissen.
6. Verweerder heeft op 16 juni 2023 een nieuwe (inhoudelijke) beslissing genomen.

Standpunt verweerder

7. Verweerder stelt primair dat eiser tot 15 september 2020 geen geldige verblijfstitel had. Dit betekent volgens verweerder dat eiser in de Tozo-1 periode, die liep van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, en de Tozo-2 periode van 1 juni 2020 tot en met 14 september 2020 geen recht op bijstand had. Vanaf 15 september 2020 zou eiser in beginsel recht kunnen hebben op bijstand. Verweerder heeft vervolgens dat recht nader beoordeeld. Verweerder stelt dat eiser ondanks verzoeken daartoe geen bedrijfsgegeven heeft geleverd, behalve de aangiften IB van 2019, 2020 en 2021. Uit de aangifte IB 2019 blijkt volgens verweerder dat er sprake was van een fiscale winst van € 24.278,00. Uit de aangiften IB 2020 en 2021 blijkt volgens verweerder dat eiser geen ondernemer was voor de belastingdienst. Op de aangifte IB 2020 is aan inkomen alleen de Tozo-uitkering opgegeven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is geraakt door de coronamaatregelen. Verweerder stelt daarom de Tozo-1 uitkering terecht te hebben ingetrokken en teruggevorderd en de aanvragen om de Tozo-2 en Tozo-3-uitkeringen terecht te hebben afgewezen.

Standpunt eiser

8. Eiser stelt dat hij ondernemer was, hij had een schoonmaakbedrijf in [plaats 2] en stond als zodanig vanaf [datum] 2017 al ingeschreven. Door corona kon hij niet werken. Daarmee voldeed hij aan het doel van de Tozo. Eiser vindt dat verweerder hem tijdens de bezwaarfase ten onrechte om allerlei extra gegevens heeft verzocht. Hij heeft bovendien niet alle gevraagde informatie gegeven omdat hij van mening was dat die in het kader van de Tozo niet relevant waren. Eiser betwist daarnaast dat hij niet in Nederland zou mogen verblijven op het moment van de aanvragen. Als EU-burger mocht hij in Nederland verblijven. Bovendien is hij ten onrechte als ongewenst vreemdeling geregistreerd. De IND heeft de ongewenstverklaring ook weer opgeheven, nadat hij daartegen is opgekomen. Hij procedeert nu nog verder om de ingangsdatum van de ongewenstverklaring te vervroegen.

Beoordeling door de rechtbank

9. Wat ter beoordeling voorligt is of verweerder terecht de Tozo-1 uitkering heeft ingetrokken, in verband daarmee heeft teruggevorderd en de aanvragen om een uitkering op grond van de Tozo-2 en Tozo-3 terecht heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef?
10. Volgens vaste rechtspraak [1] mag verweerder uitgaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie, zoals deze wordt verstrekt door de IND. Verweerder heeft daarmee aan zijn onderzoeksplicht voldaan door hierover navraag te doen bij de IND. Meer had verweerder ook niet kunnen doen.
11. Daarmee staat vast dat eiser tot ongewenst vreemdeling was verklaard en dat de ongewenstverklaring van eiser heeft voortgeduurd totdat deze (met terugwerkende kracht) op 15 september 2020 was opgeheven. Gelet daarop had eiser in de periode vóór 15 september 2020 geen rechtmatig verblijf in Nederland. De ongewenstverklaring staat dus in de weg aan het recht op uitkering op grond van de Tozo in die periode.
12. Vorengaande betekent dat eiser eerst per 15 september 2020 in beginsel recht zou kunnen hebben op een Tozo-uitkering.
Behoort eiser vanaf 15 september 2020 tot de kring van rechthebbenden voor de Tozo?
13. Beoordeeld moet worden of verweerder terecht stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geraakt is door de getroffen corona-maatregelen.
14. In artikel 5 van de Tozo is vastgelegd dat de zelfstandige een verklaring moet afleggen over dat hij financieel geraakt is door de coronacrisis, voorzien van een toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij financieel was geraakt door de coronacrisis. Eiser heeft alleen de belastingaangiftes over 2019, 2020 en 2021 overgelegd aan verweerder en daaruit wijst niets op het feit dat de coronacrisis de reden is voor het door eiser gestelde verlies aan inkomsten vanaf 1 maart 2020. Zo heeft eiser op de aangifte over 2020 alleen de Tozo-uitkering opgegeven.
15. Dat, zoals eiser betoogt, verweerder voor de beoordeling van zijn aanvragen alleen had moeten afgaan op wat hij naar voren bracht en hem niet, ook niet in de bezwaarprocedure, mocht vragen om aanvullende gegevens, kan niet worden gevolgd. De entreetoets bij de beoordeling van een Tozo aanvraag was inderdaad een lichte. Dit had alles te maken met het feit dat de Tozo een crisisregeling was die het mogelijk moest maken om snel en in grote aantallen uitkeringen te verstrekken. Het bevoegde bestuursorgaan hoefde – anders dan bij een reguliere bijstandsaanvraag – niet vooraf indringend te controleren of de aanvrager aan alle criteria voldeed. Dat laat echter onverlet dat verweerder het recht had om, in het kader van de beoordeling van de aanvraag, ter controle stukken op te vragen, temeer daar in dit geval die beoordeling plaatsvond in de bezwaarprocedure in 2023, dus na afloop van de crisis. Bevestiging daarvoor is ook te vinden in de toelichting op de Tozo [2] . Daar staat onder meer:

Bij twijfel over de juistheid van de verklaring kan het college besluiten nadere bewijsstukken op te vragen alvorens over te gaan tot toekenning van bijstand”.
16. Verweerders conclusie dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door de coronamaatregelen was getroffen, kan dan ook worden gevolgd.
Intrekking en terugvordering
17. De intrekking en terugvordering van de Tozo-1 uitkering is gebaseerd op artikel 54, derde lid van de Pw en de terugvordering op basis van artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, met beleidsruimte voor verweerder. Dat heeft tot gevolg dat verweerder een deugdelijke belangenafweging moet maken die uit het besluit ook kenbaar moet blijken.
17. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt echter niet kenbaar van een gemaakte belangenafweging. Een verwijzing naar het eigen beleid volstaat niet. Verweerder heeft de beleidsruimte die deze (discretionaire) bevoegdheid geeft, namelijk niet nader ingevuld. In het beleid van verweerder wordt wel gerefereerd aan die bevoegdheid, maar in de tekst van het beleid staat niet meer dan dat verweerder in volle omvang gebruik maakt van de bevoegdheid zoals vermeld in de wet, behoudens in geval van dringende redenen en die ziet verweerder hier niet.
19. Dit betekent dat de motivering van het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk is. Niet duidelijk is of en hoe verweerder bij de terugvordering de betrokken belangen heeft meegewogen. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
19. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak overweegt.

Conclusie

21. Verweerder kan het gebrek herstellen hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
22. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:4212
2.Nota van Toelichting bij de Tozo, Staatsblad 2020,118, pag 28.