6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de nacht van 7 op 8 mei 2023 in de binnenstad van Purmerend schuldig gemaakt aan brandstichting door bij een restaurant benzine te gieten over het terras en het daarop aanwezige meubilair. Ook heeft hij op dat terras een explosie veroorzaakt. Het terras en het meubilair hebben vlam gevat. Aan de voordeur van het restaurant is brandschade ontstaan. Deze brandschade heeft zich ook uitgebreid tot delen van het kozijn en de vloer in de hal van het restaurant. Dat de brand niet meer schade heeft veroorzaakt en dat er niemand gewond is geraakt, is niet aan de verdachte te danken, maar aan voortvarend ingrijpen van hulpdiensten.
Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot een oncontroleerbaar gevaarlijke situatie kan leiden die snel uit de hand kan lopen. Dit is bij uitstek het geval bij een gebouw in een oude binnenstad, waarvoor kenmerkend is dat sprake is van (zeer) dichte bebouwing en veelal (al dan niet gedeeltelijke) houten bouwconstructies. Daarbij heeft de verdachte geen openheid van zaken willen geven en blijft onduidelijk wat de beweegredenen zijn geweest van de verdachte – dan wel van een eventuele opdrachtgever – om dit delict te plegen. Feiten als het onderhavige roepen gevoelens van angst en onveiligheid op bij zowel ondernemers als de bewoners in die binnenstad en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in twee proeftijden van eerdere veroordelingen liep. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar wel na onderhavig feit (onherroepelijk) veroordeeld voor een eerder gepleegde brandstichting op 29 juli 2022. Hoewel deze veroordeling niet als recidive (in de zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) kan worden aangemerkt, acht de rechtbank het wel opvallend dat de verdachte binnen één jaar tijd voor soortgelijke strafbare feiten met justitie in aanraking komt.
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 29 maart 2024, opgesteld en ondertekend door M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog, en T. den Boer, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum. De onderzoekers onthouden zich van een advies met betrekking tot het toerekenen van het ten laste gelegde feit.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 26 september 2023 en 16 april 2024 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Tot slot heeft de rechtbank er acht op geslagen dat de verdachte ten tijde van het feit 18 jaar oud was. Hoewel de rechtbank (in lijn met het advies van de reclassering en de Pro Justitia rapportage) geen aanleiding ziet het jeugdstrafrecht op de verdachte van toepassing te verklaren, zal zij wel rekening houden met zijn jeugdige leeftijd.
De op te leggen straf
Op het bewezenverklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer dit moment zich voordoet, krijgt de verdachte de gelegenheid om in het kader van de regeling Voorwaardelijke Invrijheidstelling te werken aan zijn toekomst. Het is aan de verdachte om daar wat van te maken en zijn leven op positieve wijze vorm te geven.