ECLI:NL:RBNHO:2024:9674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
15/132166-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en explosie bij restaurant in Purmerend met benzine en vuurwerk

In de nacht van 7 op 8 mei 2023 heeft de verdachte brand gesticht bij een restaurant in Purmerend door benzine over het terras en meubilair te gieten en een explosie te veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en een explosie heeft teweeggebracht, wat heeft geleid tot brandschade aan het restaurant. De verdachte is op 20 september 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 4 jaar afgewezen en in plaats daarvan een straf van 24 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/132166-23 (P)
Uitspraakdatum: 20 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Purmerend, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een explosie teweeg heeft gebracht door
- een ontbrandbare vloeistof (te weten benzine) uit te gieten over het terras behorend bij restaurant [naam] en/of
- ( vervolgens) een stuk vuurwerk (te weten een cobra) aan te steken, in elk geval vuur in aanraking heeft gebracht met benzine, althans een ontbrandbare vloeistof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het terras met de daarop geplaatste meubels behorend bij restaurant [naam] en/of restaurant [naam] en/of aangrenzende gebouwen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten bewoners van de aangrenzende en/of nabij en/of boven het restaurant gelegen woningen,
te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, inclusief het strafverzwarende bestanddeel van levensgevaar.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Er is weliswaar DNA van de verdachte op goederen aangetroffen, maar die omstandigheid levert geen direct bewijs op voor de daadwerkelijke aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict op het moment van de brandstichting. De betreffende goederen zijn aangetroffen op een andere locatie dan het terras van het restaurant waar de brand is gesticht. Niet kan worden geconcludeerd dat deze goederen bij de ten laste gelegde brandstichting zijn gebruikt. Dat geldt voor de jerrycan, maar met name voor de aangetroffen kleding, nu geen sprake is van kenmerkende overeenkomsten tussen de aangetroffen kleding en de kleding van de dader die te zien is op de camerabeelden.
Bij wijze van subsidiair standpunt heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet volgt dat sprake zou zijn geweest van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis staan.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op camerabeelden is te zien dat op 8 mei 2023, rond 05:00 uur, een persoon brand heeft gesticht bij restaurant [naam] in Purmerend. Deze persoon was gekleed in donkere kleding, droeg donkere gezichtsbedekking, droeg blauw/paarse handschoentjes en was in het bezit van een zwarte jerrycan en een witte tas met opdruk. De witte tas is op enig moment door de dader in zijn zak gestopt. De persoon heeft vanuit de jerrycan een vloeistof over het (meubilair van het) terras uitgegoten en in brand gestoken door vuurwerk te laten ontploffen. In het zand onder de stenen bij de voordeur van het restaurant wordt motorbenzine aangetroffen. Ook worden patronen van beroeting gezien die door de deskundige brandonderzoek van de politie worden herkend als zijnde veroorzaakt door de verbranding van een vluchtige ontbrandbare vloeistof, zoals motorbenzine. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vanuit de jerrycan uitgegoten vloeistof motorbenzine was.
Een paar uur later, rond 08:30 uur, wordt in een parkje op ongeveer vier minuten lopen van [naam] een aantal voorwerpen aangetroffen: zwarte kledingstukken, waaronder een zwarte jas en balaclava/bivakmuts, een zwarte jerrycan en blauwe handschoenen. In de buitenzak van de jas zat een witte zak gepropt waarop het logo van de supermarkt SPAR zichtbaar was. De jerrycan was leeg en rook sterk naar benzine.
De aangetroffen voorwerpen zijn bemonsterd op DNA-sporen. Uit deze bemonstering zijn DNA-(meng)profielen verkregen. Het DNA-profiel van de verdachte komt overeen met deze DNA-(meng)profielen. De profielen zijn in één geval meer dan 940 miljoen en voor het overige meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – de verdachte (één van) de donor(en) is dan wanneer dit niet zo is.
Op de aangetroffen jerrycan en de witte tas met opdruk zijn sporen van motorbenzine aangetroffen.
Geconfronteerd met deze bevindingen heeft de verdachte zich telkens beroepen op zijn zwijgrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of 1) de in de bosjes aangetroffen voorwerpen zijn gebruikt bij de ten laste gelegde brandstichting bij [naam] en, zo ja, 2) of de verdachte, mede gelet op de op die voorwerpen aangetroffen DNA sporen, als dader van die brandstichting kan worden aangemerkt.
Bij de beantwoording van de eerste vraag weegt de rechtbank mee dat de combinatie van voorwerpen die te zien is op de beelden ook precies wordt aangetroffen in de bosjes. In het bijzonder valt de overeenkomst tussen de blauwe handschoenen en de witte tas met opdruk op. Ook aan het feit dat de dader de witte tas met opdruk in zijn zak stopt en in de zak van de aangetroffen jas een witte tas met opdruk zat, hecht de rechtbank veel waarde. Bovendien is bij de brandstichting benzine gebruikt en zijn in de jerrycan (die sterk rook naar benzine) en op de witte tas sporen van benzine aangetroffen. Deze voorwerpen zijn relatief snel en in droge conditie na de brandstichting aangetroffen, op korte afstand van de plaats delict. Gelet op deze feiten en omstandigheden, beantwoordt de rechtbank de eerste vraag bevestigend: de in de bosjes aangetroffen voorwerpen zijn gebruikt bij de ten laste gelegde brandstichting bij [naam] .
Ten aanzien van de tweede vraag concludeert de rechtbank dat gelet op de bewijskracht van het DNA-onderzoek en met inachtneming van de rest van het dossier, de verdachte de donor is van (een deel van) het celmateriaal op de witte tas, jerrycan, bivakmuts en blauwe handschoenen.
Verder weegt de rechtbank mee dat het DNA-materiaal van de verdachte op vier van de door de dader van de brandstichting gebruikte voorwerpen is aangetroffen: de witte tas, de jerrycan, de balaclava/bivakmuts en de blauwe handschoentjes. De verdachte heeft hier geen enkele verklaring voor gegeven.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte al die voorwerpen kort voor het aantreffen daarvan heeft gebruikt om brand te stichten bij [naam] .
Levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en)
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat zich in de aangrenzende panden van [naam] woningen bevonden. Er wordt in het dossier in zijn algemeenheid gerelateerd over de mogelijke aanwezigheid van bewoners, maar dit wordt verder niet geconcretiseerd. Er is ook overigens niet gebleken van potentieel gevaar voor personen. De verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 mei 2023 te Purmerend opzettelijk brand heeft gesticht en een explosie teweeg heeft gebracht door
- een ontbrandbare vloeistof (te weten benzine) uit te gieten over het terras behorend bij restaurant [naam] en
- vervolgens een stuk vuurwerk aan te steken en in aanraking te brengen met benzine,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het terras met de daarop geplaatste meubels behorend bij restaurant [naam] en restaurant [naam] te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening moet worden gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de nacht van 7 op 8 mei 2023 in de binnenstad van Purmerend schuldig gemaakt aan brandstichting door bij een restaurant benzine te gieten over het terras en het daarop aanwezige meubilair. Ook heeft hij op dat terras een explosie veroorzaakt. Het terras en het meubilair hebben vlam gevat. Aan de voordeur van het restaurant is brandschade ontstaan. Deze brandschade heeft zich ook uitgebreid tot delen van het kozijn en de vloer in de hal van het restaurant. Dat de brand niet meer schade heeft veroorzaakt en dat er niemand gewond is geraakt, is niet aan de verdachte te danken, maar aan voortvarend ingrijpen van hulpdiensten.
Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot een oncontroleerbaar gevaarlijke situatie kan leiden die snel uit de hand kan lopen. Dit is bij uitstek het geval bij een gebouw in een oude binnenstad, waarvoor kenmerkend is dat sprake is van (zeer) dichte bebouwing en veelal (al dan niet gedeeltelijke) houten bouwconstructies. Daarbij heeft de verdachte geen openheid van zaken willen geven en blijft onduidelijk wat de beweegredenen zijn geweest van de verdachte – dan wel van een eventuele opdrachtgever – om dit delict te plegen. Feiten als het onderhavige roepen gevoelens van angst en onveiligheid op bij zowel ondernemers als de bewoners in die binnenstad en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in twee proeftijden van eerdere veroordelingen liep. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar wel na onderhavig feit (onherroepelijk) veroordeeld voor een eerder gepleegde brandstichting op 29 juli 2022. Hoewel deze veroordeling niet als recidive (in de zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) kan worden aangemerkt, acht de rechtbank het wel opvallend dat de verdachte binnen één jaar tijd voor soortgelijke strafbare feiten met justitie in aanraking komt.
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 29 maart 2024, opgesteld en ondertekend door M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog, en T. den Boer, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum. De onderzoekers onthouden zich van een advies met betrekking tot het toerekenen van het ten laste gelegde feit.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 26 september 2023 en 16 april 2024 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Tot slot heeft de rechtbank er acht op geslagen dat de verdachte ten tijde van het feit 18 jaar oud was. Hoewel de rechtbank (in lijn met het advies van de reclassering en de Pro Justitia rapportage) geen aanleiding ziet het jeugdstrafrecht op de verdachte van toepassing te verklaren, zal zij wel rekening houden met zijn jeugdige leeftijd.
De op te leggen straf
Op het bewezenverklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer dit moment zich voordoet, krijgt de verdachte de gelegenheid om in het kader van de regeling Voorwaardelijke Invrijheidstelling te werken aan zijn toekomst. Het is aan de verdachte om daar wat van te maken en zijn leven op positieve wijze vorm te geven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
55, 63 en 157 Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Voogd, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2024.