ECLI:NL:RBNHO:2024:9662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
11076138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de redelijkheid van de in rekening gebrachte prijs voor graafwerkzaamheden door een aannemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever over de hoogte van de in rekening gebrachte prijs voor graafwerkzaamheden. De aannemer heeft het werk op regiebasis uitgevoerd zonder vooraf een richtprijs te geven. De opdrachtgever betwist de redelijkheid van de in rekening gebrachte prijs, maar de kantonrechter oordeelt dat de opdrachtgever het resterende bedrag van de openstaande factuur moet betalen, vermeerderd met rente en kosten.

De procedure begon met een dagvaarding op 22 april 2024, gevolgd door een mondeling antwoord op 5 juni 2024 en een tussenvonnis op 19 juni 2024. Tijdens de zitting op 5 september 2024 hebben de gedaagden een wrakingsverzoek ingediend, dat op 9 september 2024 ongegrond werd verklaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden de aannemer opdracht hebben gegeven voor de graafwerkzaamheden en dat de factuur van € 7.268,14 inclusief btw is verzonden op 10 april 2023. De gedaagden hebben een deel van het bedrag betaald, maar blijven in geschil over het resterende bedrag.

De kantonrechter concludeert dat er geen vooraf afgesproken prijs was en dat de aannemer recht heeft op een redelijke prijs. De gedaagden hebben niet voldoende onderbouwd dat de prijs buitensporig is. De kantonrechter wijst de vordering van de aannemer toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van het resterende bedrag, inclusief rente en incassokosten. De proceskosten worden ook aan de gedaagden opgelegd, die in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11076138 \ CV EXPL 24-1193
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser 1],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
1.
[gedaagde 1],
te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2] , VENNOOT VAN DE GEDAAGDE PARTIJ SUB 1,
te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3] , VENNOOT VAN DE GEDAAGDE PARTIJ SUB 1,
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de hoogte van de in rekening gebrachte prijs voor werkzaamheden door een aannemer. Het werk is op regiebasis uitgevoerd en de aannemer heeft vooraf geen richtprijs gegeven. Het verweer van de opdrachtgever dat de in rekening gebrachte prijs niet een redelijke prijs is wordt niet gevolgd. De opdrachtgever moet daarom het restant van de openstaande factuur betalen, vermeerderd met rente en kosten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 april 2024 met producties
- het mondeling antwoord van 5 juni 2024 met twee producties
- het tussenvonnis van 19 juni 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 september 2024.
1.2.
[gedaagden] hebben op de zitting, nadat de zaak inhoudelijk was behandeld, een verzoek tot wraking gedaan. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 9 september 2024 het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten bestaande uit door [eiser 1] uitgevoerde graafwerkzaamheden.
2.2.
[eiser 1] heeft op 10 april 2023 een factuur gestuurd naar [gedaagden] van € 7.268,14 inclusief btw. [gedaagden] hebben op 6 april 2024
€ 3.500,00, op 18 januari 2024 € 1.000,00 en op 15 mei 2024 € 500,00 betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 3.803,90, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vordering van [eiser 1] , met veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagden] bevat een formeel deel en een inhoudelijk deel.
Formeel verweer
4.2.
Het formeel verweer wordt ontleend aan een document afkomstig van Juridisch Kantoor Plate. De inhoud van dat stuk is niet toegesneden op deze zaak. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagden] stellen dat de dagvaarding niet door een bevoegd ambtenaar is ondertekend, omdat GGN een besloten vennootschap is en moet aantonen dat zij gevolmachtigd is om te tekenen en besluiten te mogen nemen. Deze stelling wordt niet gevolgd. De dagvaarding is niet uitgebracht door GGN, maar door gerechtsdeurwaarder [naam] . Dat deze gerechtsdeurwaarder onbevoegd is om de dagvaarding uit te brengen, blijkt nergens uit. Voor zover al sprake zou zijn van een fout in de dagvaarding, is die gedekt door verschijning van [gedaagden] in de procedure. Het verweer wordt dus verworpen.
Inhoudelijk verweer
4.2.
[gedaagden] hebben erkend dat zij [eiser 1] op regiebasis opdracht hebben gegeven graafwerkzaamheden te verrichten. Als onbetwist staat vast dat de graafwerkzaamheden zijn verricht, zoals gespecificeerd in de factuur. Het verweer van [gedaagden] houdt in dat zij hiervoor wel willen betalen, maar niet het in rekening gebrachte factuurbedrag en in hun eigen tempo.
Redelijke prijs en te betalen restant
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat partijen vooraf geen prijs zijn overeengekomen en dat [eiser 1] vooraf geen richtprijs heeft gegeven. Daarom zijn [gedaagden] een redelijke prijs verschuldigd aan [eiser 1] . Bij bepaling van een redelijke prijs wordt rekening gehouden met de door [eiser 1] gewoonlijk bedongen prijzen en de door haar ter zake van de vermoedelijke prijs gewerkte verwachtingen. [1]
4.4.
[eiser 1] heeft aangevoerd dat zij een gebruikelijke prijs in rekening heeft gebracht. [gedaagden] hebben dit niet weersproken, maar stellen zich op het standpunt dat een ander bedrijf voor dezelfde werkzaamheden op een vergelijkbaar perceel een aanzienlijk lagere prijs heeft gefactureerd. Voor zover [gedaagden] daarmee betogen dat de prijs buitensporig is en gekeken moet worden naar de gangbare prijs, wordt daaraan voorbij gegaan. [eiser 1] heeft gemotiveerd weersproken dat de prijs van het andere bedrijf op dezelfde werkzaamheden zag, waarna [gedaagden] hebben nagelaten dit nader te onderbouwen. Verder is ook niet gebleken dat [eiser 1] bij [gedaagden] verwachtingen over de vermoedelijke prijs heeft gewerkt. Dit leidt ertoe dat ervan wordt uitgegaan dat [eiser 1] een redelijke prijs in rekening heeft gebracht. [gedaagden] zijn daarom de totaal gefactureerde prijs van € 7.268,14 inclusief btw verschuldigd.
4.5.
Tussen partijen is verder in geschil de hoogte van de door [gedaagden] gedane betalingen die in mindering komen. Tijdens de zitting heeft [eiser 1] bevestigd dat [gedaagden] na dagvaarding op 15 mei 2024 € 500,00 hebben betaald. Partijen zijn dan ook alleen nog verdeeld over een contante betaling op 8 augustus 2023 van
€ 500,00. [eiser 1] heeft ook de ontvangst van dit bedrag erkend, maar volgens haar zag deze betaling op andere werkzaamheden en niet op de onderhavige factuur. [gedaagden] hebben dit daarna niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. In totaal zal daarom € 5.000,00 aan betalingen in mindering worden gebracht.
Rente en incassokosten
4.6.
[gedaagden] handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. Bij gebreke van andersluidende informatie gaat de kantonrechter ervan uit dat de factuur door [gedaagden] is ontvangen twee dagen na factuurdatum. Dit betekent dat [gedaagden] vanaf 32 dagen na factuur datum in verzuim zijn, en de wettelijke rente zijn verschuldigd. [2] De gevorderde wettelijke rente, die als onbetwist tot 22 april 2024 is berekend op € 534,10, en de daarna verschenen wettelijke rente wordt daarom toegewezen.
4.7.
[eiser 1] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 501,80 toegewezen.
4.8.
Het door [gedaagden] betaalde bedrag van € 5.000,00 wordt eerst in mindering gebracht op de kosten en de verschenen rente en daarna op de hoofdsom. [3] Dit leidt tot het volgende toewijsbaar bedrag:
- hoofdsom
7.268,00
- buitengerechtelijke incassokosten
- wettelijke rente tot 22 april 2024
501,80
534,10
+
totaal
8.303,90
- betalingen
5.000,00
-/-
Totaal
3.303,90
Proceskosten
4.9.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
117,72
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.274,72
4.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 3.303,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 22 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.274,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:119a lid aanhef en onder b BW.
3.Artikel 6:44 BW.