ECLI:NL:RBNHO:2024:9593

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/15/354979 / JU RK 24-1061
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van vermoedelijk seksueel misbruik

Op 1 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over vermoedelijk seksueel misbruik van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de (ex-)partner van de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen en hen uit huis te plaatsen in een veilige omgeving.

De moeder, die het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, heeft aangegeven dat er chaos en onduidelijkheid in de thuissituatie heerst. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen, waar zij zich veilig voelen. De kinderrechter heeft de verklaringen van de minderjarigen en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming serieus genomen. De moeder ontkent de zorgen over seksueel misbruik, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen in het geding is.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 22 oktober 2024, in het belang van hun verzorging en opvoeding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de thuissituatie en de relatie van de moeder met haar (ex-)partner, om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/354979 / JU RK 24-1061
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. M. Verkijk, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 23 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het schriftelijke verzoek met bijlagen van de Raad van 23 juli 2024, ontvangen op 23 juli 2024;
  • een brief van de Raad van 30 juli 2024, ontvangen op 30 juli 2024.
1.2.
Op 1 augustus 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam ) (hierna: de GI), gevestigd te Amsterdam en vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover afzonderlijk van elkaar een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in geheime pleeggezinnen. [de minderjarige 3] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] op 22 juli 2024 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Deze beslissing is schriftelijk vastgelegd bij beschikking van 23 juli 2024.
2.4.
Op 22 juli 2024 heeft de kinderrechter tevens een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 1 augustus 2024 om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Tevens heeft de Raad verzocht om een machtiging te verlenen om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De Raad heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht. Er zijn zorgen over vermoedelijk seksueel misbruik van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de (ex-)partner van de moeder. Zij hebben los van elkaar verteld dat de (ex-)partner van de moeder tegen hun wil herhaaldelijk seksuele handelingen bij hen heeft verricht. Ook de oudste zus van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] heeft verteld dat zij seksueel misbruikt is door deze (ex-) partner. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn angstig en hebben er geen vertrouwen in dat de relatie tussen hem en de moeder daadwerkelijk voorbij is. De kinderen geven aan dat hun moeder nog steeds contact met hem heeft. Ook bij [de minderjarige 3] lijkt sprake van angst voor de (ex-)partner van de moeder. Daarnaast zijn er bij [de minderjarige 3] grote zorgen over zijn ontwikkeling en gedrag. De moeder ontkent dat sprake is van een onveilige situatie bij haar thuis. Ze geeft aan dat ze de relatie met haar (ex-)partner heeft verbroken en dat ze sinds 17 april 2024 geen contact meer met hem heeft. Ze begrijpt niet waar de angst van de kinderen vandaan komt. De moeder vindt wel dat de kinderen hulp nodig hebben, maar dan vanwege andere zorgen. [de minderjarige 1] verblijft sinds een paar weken bij een netwerkpleeggezin, nadat zij een suïcidepoging had gedaan. De moeder wil niet dat [de minderjarige 1] terug naar huis komt. [de minderjarige 2] heeft het afgelopen weekend bij een crisispleeggezin verbleven, nadat zij op school had verteld over het misbruik en niet meer terug naar huis wilde. De moeder stemt echter niet langer in met plaatsing van [de minderjarige 2] in een netwerk- of crisispleeggezin. Het is gezien de zorgen van belang dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] op een veilige plek kunnen verblijven. De moeder staat open voor hulpverlening, maar herkent de zorgen over seksueel misbruik niet. Verder is er op dit moment onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de moeder en op haar relatie met haar (ex-)partner. Dit maakt dat de situatie bij haar thuis onveilig is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
3.3.
De Raad heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op dit moment op plekken verblijven, die als veilig zijn beoordeeld. Het is van belang dat zij daar voorlopig kunnen blijven en dat de komende periode nader onderzoek wordt gedaan naar de thuissituatie bij de moeder, waaronder ook de situatie rondom haar (ex-)partner. Eerder lukte het niet om met de moeder veiligheidsafspraken te maken. Dit is in de afgelopen dagen wel gelukt en bezien moet worden of de moeder zich hieraan zal houden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder en haar advocaat hebben ter zitting aangegeven dat de moeder achter het verzoek staat. Er is thuis sprake van chaos, onduidelijkheid, wantrouwen en miscommunicatie en de moeder wil graag dat er hulp komt voor zowel haarzelf als voor de kinderen. De moeder heeft sinds 17 april 2024 geen contact meer met haar ex-partner. Zij weet ook niet waar hij nu woont. De moeder gelooft dat er wellicht iets is gebeurd tussen hem en [de minderjarige 1] , maar ten aanzien van [de minderjarige 2] kan de moeder zich dit niet goed voorstellen omdat [de minderjarige 2] haar nooit iets verteld heeft en de moeder ook nog steeds niet weet wat er dan gebeurd is. Als sprake is geweest van seksueel misbruik vindt de moeder het van belang dat er aangifte gedaan wordt. De moeder vindt het moeilijk dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nu niet thuis wonen, maar wil dat zij gelukkig zijn.
4.2.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat op 26 juli 2024 summiere veiligheidsafspraken zijn gemaakt met de moeder. Dit was een dag eerder niet gelukt, omdat [de minderjarige 3] thuis was en hij de kamer weigerde te verlaten. De GI heeft grote zorgen over het gedrag van [de minderjarige 3] . Dit kan een uiting zijn van wat hij heeft meegemaakt, maar kan ook een oorzaak hebben in verschillende diagnoses. Het is noodzakelijk dat dit onderzocht wordt. Er is op dit moment een schema, waarbij [de minderjarige 3] afwisselend bij de moeder en verschillende familieleden verblijft. De GI houdt dit schema voorlopig aan om onrust bij [de minderjarige 3] te voorkomen, maar houdt dit kritisch in de gaten. Indien de situatie alsnog als onveilig wordt ingeschat, zal ook voor hem een uithuisplaatsing verzocht worden. Het is verder duidelijk geworden dat sprake is van veel onderling wantrouwen, wat zorgelijk is. Dat het binnen het gezin normaal wordt gevonden om alle gesprekken op te nemen, typeert de situatie. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zitten nu op een veilige plek, waar zij in ieder geval gedurende de zomervakantie kunnen blijven. De komende periode zal gekeken worden hoe het daarna verder moet. Ambulante Spoedhulp is twee weken geleden begonnen en zal verdergaan met het onderzoek.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat [de minderjarige 1] aangifte wil doen tegen de (ex-)partner van de moeder. De GI overweegt ook om ambtshalve aangifte te doen. Het is zorgelijk dat het seksueel misbruik al in april 2024 bekend is geworden en er nog geen aangifte is gedaan.

5.De mening van de minderjarigen

5.1.
[de minderjarige 1] wil niet terug naar huis. Nadat zij had geprobeerd zelfmoord te plegen, mocht zij van haar moeder niet meer terug naar huis. [de minderjarige 1] heeft sindsdien geen contact meer met haar moeder. Haar moeder liegt veel. [de minderjarige 1] heeft dan ook geen vertrouwen in haar moeder. Zij krijgt signalen dat zij nog steeds contact heeft met haar (ex-)partner. Ook bij de vader van haar zus ging de moeder telkens naar hem terug, terwijl daar sprake was van fysieke mishandeling. Het is nu de tweede keer dat haar moeder een man boven haar kinderen verkiest. [de minderjarige 1] heeft recent telefonisch contact gehad met haar vader. Zij zou graag vaker contact met hem willen, maar weet niet goed hoe, omdat zij hem niet kent.
5.2.
[de minderjarige 2] wil niet naar huis. Bij het pleeggezin zit zij veilig en heeft zij het gevoel dat zij eindelijk zichzelf kan zijn. Thuis werd zij regelmatig uitgescholden door de moeder en haar (ex-)partner en zij had een tijd last van depressieklachten. [de minderjarige 2] is bang dat haar moeder nog steeds contact heeft de (ex-)partner en krijgt ook signalen dat dit zo is. [de minderjarige 2] vindt het lastig dat veel van haar spullen nog bij de moeder liggen, waaronder belangrijke dingen voor school.

6.De (verdere) beoordeling

de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]
6.1.
In wat ter zitting naar voren is gekomen, heeft de kinderrechter geen aanleiding gevonden om het in de beschikking van 23 juli 2024 geformuleerde oordeel te wijzigen. Die beschikking dient dus te worden gehandhaafd.
de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er vermoedens zijn van seksueel misbruik van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de (ex-)partner van de moeder. Zij hebben onafhankelijk van elkaar aangegeven dat zij meermaals seksueel zijn misbruikt door hem en dat zij zich niet veilig voelen bij de moeder thuis. De moeder geeft aan dat zij de relatie met deze man sinds enkele maanden verbroken heeft, maar de kinderen vertrouwen daar niet op en geven aan dat de moeder nog steeds contact met hem heeft. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn bang dat deze man opnieuw bij de moeder thuis zal komen. De moeder erkent de zorgen over seksueel misbruik niet (geheel), waardoor het eerder niet is gelukt om veiligheidsafspraken met haar te maken. De moeder staat weliswaar open voor hulpverlening, maar dat was aanvankelijk alleen voor psychische hulpverlening voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] . Daarnaast kon Ambulante Spoedhulp niet eerder starten, omdat de moeder aangaf dat zij niet beschikbaar was. Dat de moeder nu aangeeft naast de hulpverlening voor de kinderen ook open te staan voor hulpverlening voor zichzelf, is positief. De kinderrechter acht het van belang dat onderzoek wordt gedaan naar het vermeende seksuele misbruik door de (ex-)partner van de moeder en naar de veiligheid van (alle drie) de kinderen bij de moeder thuis. Daarbij neemt de kinderrechter onder meer in overweging dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ieder afzonderlijk van elkaar hebben verklaard over seksueel misbruik, dat ook hun meerderjarige uitwonende zus heeft verteld dat diezelfde (ex-)partner haar heeft misbruikt en dat de school van [de minderjarige 2] heeft aangegeven eerder al zorgelijke signalen bij [de minderjarige 2] te hebben gezien, waar zij tot voor kort de vinger niet op konden leggen.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal de machtiging om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 22 oktober 2024.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]in een voorziening voor pleegzorg tot 22 oktober 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024 door mr. B.M.A. Bataille, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Fröberg als griffier, en op schrift gesteld op 12 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .