ECLI:NL:RBNHO:2024:9559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/15/326834 / HA ZA 22-227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwaling en schadevergoeding door verontreiniging van grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2024 een eindvonnis uitgesproken na eerdere tussenvonnissen. De eisers, [eisers] c.s., hebben een verzoek ingediend bij de Omgevingsdienst voor een beschikking 'Ernst en Spoedeisendheid' met betrekking tot verontreinigde grond bij hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers een nadeel hebben geleden van € 121.193 (inclusief BTW) als gevolg van dwaling, en heeft bepaald dat de gedaagde partij, [gedaagde], dit bedrag aan eisers moet betalen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het nadeel van eisers vaststaat en dat er onaanvaardbare risico's voor de gezondheid zijn door de verontreiniging. De gedaagde heeft betoogd dat er geen saneringsplicht is en dat het nadeel niet vaststaat, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en heeft de koopovereenkomst gedeeltelijk vernietigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/326834 / HA ZA 22-227
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. P. van Lingen te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam.
De zaak in het kort
Na een eerder deskundigenbericht is de rechtbank in haar vorige tussenvonnis tot het oordeel gekomen dat [eisers] c.s. nadeel heeft geleden als gevolg van dwaling. [eisers] c.s. heeft na het vorige tussenvonnis een verzoek om een beschikking ingediend bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (hierna: de Omgevingsdienst), om te achterhalen in hoeverre de verontreinigde grond bij zijn woning (spoedig) gesaneerd dient te worden. Op basis van de beschikking van de Omgevingsdienst en de inhoud van het eerdere deskundigenbericht, stelt de rechtbank het nadeel van [eisers] c.s. vast op € 121.193 (inclusief BTW). [gedaagde] dient dat bedrag aan [eisers] c.s. te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023 (hierna: het derde tussenvonnis),
- de akte overlegging producties, tevens strekkende tot vermeerdering van eis van [eisers] c.s.,
- de nadere akte tot vermeerdering van eis van [eisers] c.s.,
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is andermaal vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Beschikking van de Omgevingsdienst
2.1.
In het derde tussenvonnis heeft de rechtbank – kort gezegd - op basis van het deskundigenbericht geoordeeld dat [eisers] c.s. nadeel heeft geleden doordat de bodem van het perceel van de woning aan de [adres] te [plaats] licht tot sterk verontreinigd is. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het noodzakelijk was om de Omgevingsdienst zich uit te laten spreken over de ernst van de verontreiniging en over de noodzaak en de spoedeisendheid van een eventuele bodemsanering. De rechtbank heeft [eisers] c.s. in de gelegenheid gesteld een verzoek tot afgifte van een beschikking ‘Ernst en Spoedeisendheid’ te doen bij de Omgevingsdienst. In afwachting van die beschikking is de zaak naar de parkeerrol verwezen.
2.2.
Op 27 november 2023 heeft [eisers] c.s. een verzoek tot afgifte van een beschikking ‘Ernst en Spoedeisendheid’ ingediend bij de Omgevingsdienst. Bij brief van 16 februari 2024 heeft de Omgevingsdienst meegedeeld dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking is getreden en dat het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] sindsdien het bevoegd gezag is.
2.3.
Bij beschikking van 11 april 2024 heeft de Omgevingsdienst - als zijnde gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] - besloten dat:
- op de locatie [adres] te [plaats] sprake is van een toevalsvondst van verontreiniging op of in de bodem;
- op deze locatie sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid als gevolg van directe en indirecte blootstelling;
- deze onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid zo spoedig mogelijk weggenomen moeten worden door [eisers] c.s. om de blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken; en
- [eisers] c.s. over de uitvoering van deze beschermingsmaatregelen verslag moet doen aan de Omgevingsdienst.
Daarbij heeft de Omgevingsdienst bepaald dat het vanwege de aard van de verontreiniging nodig is om beschermingsmaatregelen op te leggen. Uiterlijk 15 oktober 2024 dienen voldoende beschermingsmaatregelen genomen te zijn door [eisers] c.s.
Standpunten van partijen
2.4.
Gelet op de beschikking van de Omgevingsdienst stelt [eisers] c.s. dat de noodzaak en plicht tot sanering vast staan. [eisers] c.s. dient saneringswerkzaamheden uit te laten voeren en zal daarvoor aanzienlijke kosten moeten maken. Het door [eisers] c.s. geleden en te lijden nadeel staat daarmee vast en dit staat gelijk aan het bedrag dat door de deskundige op 18 juli 2023 voor de saneringswerkzaamheden is geraamd op € 118.580,- (inclusief BTW). Deze kostenopgave dient volgens [eisers] c.s. echter geïndexeerd te worden. Als gevolg daarvan wenst [eisers] c.s. zijn eis te vermeerderen tot € 121.193,- (inclusief BTW). Bovendien heeft [eisers] c.s. zijn primaire eis verduidelijkt in die zin dat hij thans vordert dat [gedaagde] veroordeeld wordt om aan [eisers] c.s. te betalen het door de rechtbank vast te stellen bedrag waarmee de gevolgen van de overeenkomst worden gewijzigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
2.5.
[gedaagde] stelt zich - samengevat - op het standpunt dat het nadeel niet vast staat en dat er geen saneringsplicht is opgelegd aan [eisers] c.s. Zij is verder van mening dat het nadeel niet gelijkstaat aan de saneringskosten die de deskundige heeft begroot. Bovendien voert [gedaagde] aan dat [eisers] c.s. heeft verzuimd de hoogte van het nadeel te bewijzen en dat de waarde van de beschermingsmaatregelen nihil is. Daarnaast verwijst [gedaagde] naar het rapport van de deskundige waar volgens haar uit volgt dat de verontreiniging met zware metalen voldoende is afgeperkt. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat er wel maatregelen genomen dienen te worden, is [gedaagde] van mening dat de Omgevingsdienst aanzienlijk minder vergaande en goedkopere beschermingsmaatregelen noemt dan de saneringsmaatregelen die de deskundige heeft begroot. Bovendien voert [gedaagde] aan dat de reeds door haar in 1995 genomen beschermingsmaatregelen afdoende zijn om te voldoen aan hetgeen door de Omgevingsdienst aan [eisers] c.s. is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar derde tussenvonnis - wederom - bindende eindbeslissingen heeft genomen, met name (in rechtsoverweging 2.7. van dat vonnis) dat het nadeel van [eisers] c.s. is komen vast te staan. Voor zover [gedaagde] deze beslissing in haar antwoordakte ter discussie wil stellen, gaat de rechtbank daar aan voorbij. [gedaagde] heeft niet gesteld of onderbouwd dat deze eerdere beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de beschikking van de Omgevingsdienst blijkt dat sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid als gevolg van directe en indirecte blootstelling, welke risico’s zo spoedig mogelijk moeten worden weggenomen.
2.7.
Daarnaast is van belang dat de rechtbank in haar derde tussenvonnis heeft geoordeeld (in rechtsoverweging 2.5.) dat het deskundigenbericht van HB Adviesbureau op voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het, wat de inhoud betreft, duidelijke en onderbouwde antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen bevat. De rechtbank heeft het deskundigenbericht daarom als uitgangspunt genomen bij de verdere beoordeling van deze zaak. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat er in het verleden al genoeg saneringsmaatregelen zijn genomen en dat de door de Omgevingsdienst in globale zin aangeduide beschermingsmaatregelen voldoende specifieke en doeltreffende maatregelen opleveren met betrekking tot het perceel van [eisers] c.s., verwijst de rechtbank dan ook naar de conclusies van de deskundige over de benodigde saneringswerkzaamheden. De heer [naam] van HB Adviesbureau is immers niet voor niets door de rechtbank benoemd als deskundige op het gebied van bodemverontreinigingen, in welke hoedanigheid hem is gevraagd welke saneringsmaatregelen genomen dienen te worden op het perceel en wat die maatregelen in dit specifieke geval kosten. Er zijn geen goede redenen (aangevoerd) om aan deze conclusies en begroting van de deskundige te twijfelen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat in de beschikking van de Omgevingsdienst slechts heel in het algemeen de contouren van mogelijke beschermingsmaatregelen worden geschetst, zodat een ruime mate van vrijheid wordt opengelaten voor de saneringsplichtige partij om deze maatregelen concreet in te vullen, mits daarvan een sanering tot genoegen van het bevoegd gezag het resultaat is.
2.8.
De maatregelen die de deskundige heeft opgesomd en begroot, zijn dan ook het uitgangspunt voor de rechtbank. Daarbij is van belang dat [gedaagde] niet heeft betwist dat € 118.580,- (inclusief BTW) een reëel bedrag is voor de saneringswerkzaamheden die de deskundige noodzakelijk acht blijkens het deskundigenbericht. [eisers] c.s. heeft aangevoerd dat deze in juli 2023 begrote saneringskosten geïndexeerd moeten worden, in verband met de inflatie en gestegen kosten in het afgelopen jaar. Als gevolg daarvan heeft [eisers] c.s. zijn eis vermeerderd tot € 121.193,- (inclusief BTW). De rechtbank acht de indexering door [eisers] c.s. reëel in verband met de gestegen bouwkosten in het afgelopen jaar en stelt het nadeel dat [eisers] c.s. lijdt als gevolg van de dwaling daarom vast op € 121.193,- (inclusief BTW).
2.9.
In haar tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de primair onder I door [eisers] c.s. gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Hier komt thans, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bij de toewijzing van de primaire vordering onder II, inhoudende dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst partieel wordt vernietigd en dat de gevolgen van deze overeenkomst gewijzigd worden ter opheffing van het nadeel dat [eisers] c.s. lijdt als gevolg van de dwaling. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld (toewijzing van de primaire vordering onder -thans - III) om het bedrag van € 121.193 (inclusief BTW) aan [eisers] c.s. te betalen.
2.10.
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking.
Buitengerechtelijke kosten
2.11.
[eisers] c.s. vordert een bedrag van € 2.000,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal.
Voldoende is komen vast te staan dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Conform de aanbevelingen uit het Rapport BGK-integraal zal voor de bepaling van de omvang van de toe te wijzen kosten aansluiting worden gezocht bij de staffel zoals die is opgenomen in het Besluit. Het door [eisers] c.s. gevorderde bedrag is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank wijst de buitengerechtelijke incassokosten toe tot het gevorderde bedrag van € 2.000,-.
Proceskosten en deskundigenkosten
2.12.
Op basis van de waarde van de vorderingen ten tijde van de dagvaarding, hebben partijen € 1.301,- aan griffierecht betaald aan het begin van de procedure. Inmiddels heeft [eisers] c.s. zijn eis vermeerderd, waardoor de waarde van de primaire vordering is verhoogd naar € 121.193,-. Op basis van die hogere vordering zijn partijen een hoger griffierecht verschuldigd aan de rechtbank. Voor de nadere bepaling van de hoogte van de griffierecht zal worden aangesloten bij het moment van de eiswijziging van [eisers] c.s. De griffier zal het griffierecht naheffen, waardoor [eisers] c.s. en [gedaagde] nog € 1.325,- (€ 2.626 minus € 1.301,-) dienen te betalen aan de rechtbank.
2.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De deskundigenkosten dienen bovendien voor rekening te blijven van [gedaagde] .
De proceskosten van [eisers] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
7.716,00
(4 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.647,43

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst ten aanzien van het perceel grond met woning en aanhorigheden aan de [adres] te [plaats] , [gemeente] , tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en derhalve vernietigbaar is,
3.2.
vernietigt deswege de tussen partijen gesloten koopovereenkomst partieel en wijzigt de gevolgen van deze overeenkomst ter opheffing van het nadeel geleden door [eisers] c.s. ten gevolge van deze dwaling, aldus dat de koopprijs wordt verminderd met een bedrag van € 121.193,00 (inclusief BTW),
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van € 121.193,00 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] c.s. van € 2000,00 wegens buitengerechtelijke kosten,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 10.647,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
draagt de griffier op om het griffierecht na te heffen overeenkomstig hetgeen in rechtsoverweging 2.12 is vermeld,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.3 tot en met 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.