ECLI:NL:RBNHO:2024:9553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/15/339921 / HA ZA 23-300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een kooptransactie van activa tussen een onderneming en een koper met vorderingen en borgstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en RM Automotive Group B.V. over de afwikkeling van een kooptransactie van activa. [eiser] had activa van zijn onderneming verkocht aan RM, maar er ontstonden geschillen over de betaling van een lening die RM had afgesloten om de activa te kunnen kopen. [eiser] vorderde een bedrag van € 383.333,- van RM, dat hij had geleend om de koop te financieren. RM en [gedaagde sub 2] voerden verweer en stelden tegenvorderingen in, waarbij zij [eiser] beschuldigden van onrechtmatig handelen en bedrog. De rechtbank oordeelde dat RM geen onrechtmatig handelen had aangetoond en dat de vorderingen van [gedaagden] niet toewijsbaar waren. De rechtbank wees de vordering van [eiser] tot betaling van het geleende bedrag toe, evenals de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank concludeerde dat RM en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van het bedrag aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/339921 / HA ZA 23-300
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N.J.H. Leferink te Enschede,
tegen

1.RM AUTOMOTIVE GROUP B.V.,

te Wijdenes, gemeente Drechterland,
hierna te noemen: RM,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J.B.M. Swart te Almere.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de afwikkeling van een transactie waarbij RM activa heeft gekocht van een onderneming van [eiser] . In dat kader hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld. De uitkomst van de beoordeling door de rechtbank is dat RM een bedrag van € 383.333,- aan [eiser] moet betalen. Dit bedrag heeft [eiser] uitgeleend aan RM om de koop van de activa te kunnen betalen. [gedaagde sub 2] heeft zich borg gesteld en als borg is hij naast RM hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van dit bedrag.
De tegenvorderingen van [gedaagden] wijst de rechtbank af. Dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door RM bij de aankoop te bedriegen en/of opzettelijk te misleiden, is niet komen vast te staan. Ook wordt de stelling verworpen dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Verder kan het beroep van [gedaagden] op vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling en/of bedrog dan wel op opheffing van het door dwaling geleden nadeel niet slagen. Hieruit vloeit voort dat [gedaagden] geen recht hebben op enige (schade)vergoeding door [eiser] , zodat hun beroep op opschorting en verrekening faalt. In dit vonnis zal de rechtbank de verschillende beslissingen motiveren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 mei 2023 met producties 1-16;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1-24;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17-39;
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 6 november 2023 waarin partijen wordt bericht dat zij extra spreektijd op de mondelinge behandeling van 19 maart 2024 krijgen en dat eventueel nog over te leggen stukken (zeer) tijdig moeten worden ingediend;
- de incidentele conclusie ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van [gedaagden] van 6 januari 2024, de rolbeslissing van de rechtbank van 9 januari 2024 inhoudende dat de incidentele conclusie wegens strijd met de goede procesorde niet in behandeling wordt genomen, de reactie daarop van [gedaagden] en daaropvolgend de reactie van [eiser] en ten slotte het e-mailbericht van de rechtbank van 10 januari 2024 dat zij geen reden ziet om terug te komen op de eerder genomen rolbeslissing;
- de op 5 maart 2024 ingediende producties 40-43 van [eiser] ;
- de akte overlegging producties 25-63 van [gedaagden] van 6 maart 2024, het bezwaar daartegen van [eiser] , de reactie op dit bezwaar van [gedaagden] en het e-mailbericht van de rechtbank van 11 maart 2024, inhoudende dat de toevoeging van de producties 25-63 van [gedaagden] , gezien de aard en omvang daarvan, in het licht van de beginselen van een deugdelijke processuele gang van zaken, in dit stadium onacceptabel is, gelet ook op het
e-mailbericht van de rechtbank van 6 november 2023, en dat deze producties daarom in dit stadium buiten beschouwing worden gelaten en aan [gedaagden] worden geretourneerd;
- het verzoek van [gedaagden] aan de rechtbank om de beslissing van 11 maart 2024 te herzien, het bezwaar daartegen van [eiser] en het e-mailbericht van de rechtbank van 13 maart 2024 dat de eerder genomen beslissing, in het licht van de beginselen van een goede procesorde, in stand blijft.
1.2. Op 19 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting is [eiser] verschenen, vergezeld door mr. N.J.H. Leferink. Daarnaast is verschenen [gedaagde sub 2] voor zichzelf en als bestuurder van RM, vergezeld door zijn partner [naam 1] , zijn adviseur [T.] en mr. J.B.M. Swart.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar aanleiding van vragen van de rechtbank en ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagden] hebben de rechtbank verzocht om (alsnog) nadere producties in het geding te mogen brengen, voorzien van een schriftelijke toelichting. De rechtbank heeft aan het einde van de mondelinge behandeling beslist dat beide partijen - eerst [gedaagden] - nog de gelegenheid krijgen om een conclusie te nemen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol van 3 april 2024 voor het nemen van een conclusie van repliek in reconventie door [gedaagden]
1.4.
Op de rol van 3 april 2024 is door [gedaagden] een conclusie van repliek in reconventie tevens een wijziging/vermeerdering van eis in reconventie met producties 25-77 genomen. [eiser] heeft vervolgens op de rol van 15 mei 2024 een conclusie van dupliek in reconventie met producties 44-46 genomen. Met toestemming van de rechtbank hebben [gedaagden] op de rol van 26 juni 2024 nog een akte uitlating producties genomen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteerde tot medio 2022 twee ondernemingen in Duitsland: STK Turbo Technik GmbH (hierna: STK) en TurboTotal GmbH (hierna: Turbo Total). STK richtte zich vanaf 1996 onder meer op het produceren en leveren van nieuwe en gereviseerde turboladers. Turbo Total is in 2012 door [eiser] opgericht en verkocht via haar website onder meer door STK geproduceerde producten.
2.2.
RM is actief in de automotivesector. RM exploiteert sinds november 2021 de onderneming C&E Turbochargers B.V. [gedaagde sub 2] is directeur van RM. [gedaagde sub 2] is in het voorjaar van 2022 in contact gekomen met [eiser] in verband met de mogelijke overname van (activa van) STK door RM. Op 30 april 2022 en 20 mei 2022 heeft [gedaagde sub 2] met zijn adviseurs de bedrijfshallen van [eiser] in Duitsland bezocht. Vervolgens is er over en weer informatie uitgewisseld.
2.3.
Eind juni 2022 heeft RM een concept-koopovereenkomst opgesteld en deze aan [eiser] toegestuurd. Daarna volgden meerdere concepten met wijzigingen. Op 30 juli 2022 hebben RM en [eiser] een koopovereenkomst getekend, die kort daarna weer is gewijzigd.
2.4.
Op 31 augustus 2022 hebben RM en [eiser] de definitieve Nederlandse versie van de gewijzigde koopovereenkomst getekend (hierna: de koopovereenkomst). De activa-transactie heeft in september 2022 plaatsgevonden.
2.5.
In de koopovereenkomst is vermeld dat ‘koper activa en intellectuele eigendomsrechten van verkoper wenst over te nemen’.
2.6.
Artikel 1.1 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Koper koopt van Verkoper (..) de in artikel 2 benoemde Activa (..)”
Artikel 2.1 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“De navolgende Activa van Verkoper zijn in de onderhavige transactie begrepen:a. alle roerende zaken die zijn opgenomen op bijlage 1 bij deze Overeenkomst;
b. een Heftruck Steinbock (partijen genoegzaam bekend);c. alle rechten met betrekking tot de Handelsnamen en/of de Merknamen;d. alle rechten met betrekking tot de Websites (bijlage 2), daaronder begrepen alle e-mailadressen die behoren bij/gebaseerd zijn op de webextensies van de websites, alsmede de webshop en het bijbehorende CRM-systeem van de Website;e. het klantenbestand van Koper (de rechtbank leest : Verkoper)/de goodwill;f. de contracten met leveranciers met bijbehorende overeenkomsten.”
Artikel 5.4 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Als bijlage 5 is de Winst-/verliesrekening van Verkoper aan deze overeenkomst gehecht. Verkoper garandeert Koper dat de jaaromzet over 2021 € 2.923.195,00 (..) bedraagt.”
Artikel 9.5 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Verkoper garandeert dat zij Koper ten aanzien van de omvang en de kwaliteit van de Activa volledig en naar waarheid uiteengezet heeft aan Koper.”
Artikel 11.1 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“ (..) Partijen doen uitdrukkelijk afstand van hun rechten om de Overeenkomst te ontbinden, slechts nakoming kan worden gevorderd. Vernietigingsmogelijkheden worden uitgesloten. Partijen doen (..) geen afstand van hun recht op schadevergoeding.”
2.7.
De koopsom bedroeg € 550.000,- inclusief btw. Van dit bedrag heeft RM een gedeelte van € 150.000,- in vier termijnen betaald in de periode oktober-november 2022. Het restant van € 400.000,- is omgezet in een verkoperslening. Op 31 augustus 2022 hebben [eiser] en RM een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna ook: vendor loan), waarin onder meer is bepaald dat aflossing plaatsvindt in 120 maandelijkse termijnen van € 3.333,33 te vermeerderen met rente.
Daarnaast zijn [eiser] en [gedaagde sub 2] op 31 augustus 2022 overeengekomen (door middel van een overeenkomst van borgtocht) dat [gedaagde sub 2] persoonlijk instaat voor de nakoming van de verplichtingen van RM uit hoofde van de overeenkomst van geldlening (hierna: de borgtochtovereenkomst).
2.8.
Bij de koopovereenkomst zijn RM en [eiser] op 31 augustus 2022 ook een side letter overeengekomen waarin het volgende, voor zover van belang, is opgenomen:
“14. Verkoper is in het bezit van circa 3000 turbo’s waarin Koper mogelijk interesse heeft. (..) De overgebleven Turbo’s (derhalve die zonder statiegeld) kunnen tegen betaling van een bedrag van € 25,00 per stuk (..) door Koper van Verkoper worden overgenomen voor zover door Koper gewenst. Koper is niet verplicht turbo’s af te nemen en kan zelf bepalen welk van de overgebleven turbo’s hij al dan niet van Verkoper koopt.”
2.9.
[eiser] heeft Turbo Total per 1 juni 2022 verkocht aan het bedrijf Bar-Tek.
2.10.
Bij e-mail van 19 februari 2023, met als onderwerp ‘omzetdaling’, heeft [gedaagde sub 2] [eiser] verzocht te reageren op de daarin vermelde verwijten. [eiser] heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en de verwijten van de hand gewezen.
2.11.
Bij brief van 3 april 2023 heeft (de advocaat van) [eiser] zich tot RM gewend en aanspraak gemaakt op volledige aflossing van de vendor loan, omdat RM gestopt was met betalen.
2.12.
De advocaat van RM heeft hierop gereageerd bij brief van 17 april 2023, waarin [eiser] verschillende verwijten wordt gemaakt omtrent de kooptransactie.
2.13.
Bij brief van 21 april 2023 is de advocaat van [eiser] op deze verwijten ingegaan en heeft hij RM gesommeerd binnen de gestelde termijn over te gaan tot terugbetaling van de gehele lening inclusief rente.
2.14.
Bij e-mail van 28 april 2023 heeft de advocaat van RM aan [eiser] bericht dat RM een tegenvordering op hem heeft uit hoofde van schadevergoeding.
2.15.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 3 mei 2023 op basis van de borgtochtovereenkomst [gedaagde sub 2] gesommeerd tot terugbetaling van de lening inclusief rente.
2.16.
Op 4 mei 2023 heeft [eiser] conservatoir beslag doen leggen op diverse vermogensbestanddelen ten laste van RM en [gedaagde sub 2] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
I. een bedrag van € 383.333,-;
II. de contractuele rente ad 6% over het bedrag van € 383.333,- vanaf 1 april 2023;
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.691,67;
IV. de kosten van dit geding en de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
RM komt haar betalingsverplichting uit de overeenkomst van geldlening niet na. Rente en aflossing worden vanaf april 2023 namelijk niet meer betaald. Een te late betaling leidt volgens artikel 4.1 sub a van de leningsovereenkomst tot directe opeisbaarheid van de gehele lening inclusief rente. Omdat [gedaagde sub 2] zich in de borgtochtovereenkomst als borg voor RM heeft gesteld, is hij naast RM hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van RM uit de overeenkomst van geldlening. Dit betekent dat [eiser] opeisbaar van RM en [gedaagde sub 2] te vorderen heeft een hoofdsom van € 383.333,-. Daarnaast heeft [eiser] recht op betaling van de contractueel overeengekomen rente ad 6% per jaar over dit bedrag vanaf het moment dat het verzuim intrad, te weten op 1 april 2023. Ook maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij (advocaat)kosten heeft moeten maken voor het verkrijgen van voldoening buiten rechte.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] beroepen zich op opschorting van de betalingsverplichting van RM jegens [eiser] , totdat de rechtbank in reconventie over de (schade)vorderingen heeft beslist, en zij beroepen zich op verrekening met wat de rechtbank in reconventie zal toewijzen, voor zover de verrekening niet al in de hoogte van de reconventionele vorderingen is verwerkt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen na wijziging en vermeerdering van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig jegens RM heeft gehandeld door haar te bedriegen, althans haar opzettelijk te misleiden door omzet die aan Turbo Total toegerekend dient te worden als omzet van STK aan [gedaagden] te presenteren en/of handelingen te verrichten die aan [gedaagden] een hogere omzet is gepresenteerd dan die daadwerkelijk met de activa is gerealiseerd;
II. voor recht verklaart dat [eiser] gehouden is tot vergoeding van de schade die [gedaagden] als gevolg van de onder I. bedoelde onrechtmatige daad lijden, geleden hebben en in de toekomst nog zullen lijden;
III. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 1.543.162,38 aan RM ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiairIV. voor recht verklaart dat [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst;
V. voor recht verklaart dat [eiser] gehouden is tot vergoeding van de schade die RM als gevolg van de onder IV. bedoelde tekortkoming lijdt, geleden heeft en in de toekomst nog zal lijden;
VI. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 1.543.162,38 aan RM ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
meer subsidiairVII. een wijziging van de koopovereenkomst uitspreekt op grond van artikel 6:230 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), opdat het nadeel van RM wordt opgeheven en [eiser]
- ter opheffing van het nadeel - veroordeelt tot betaling van € 1.543.162,38 aan RM ten titel van nadeelsopheffing, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(voorwaardelijk) meer meer subsidiairVIII. in het geval de rechtbank de vorderingen onder I. tot en met VII. afwijst dan wel toewijst tot een bedrag dat (exclusief de buitengerechtelijke kosten) lager ligt dan € 619.383,61, de koopovereenkomst vernietigt op grond van bedrog;
IX. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 176.666,65 op grond van artikel 6:203 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente;
X. voor recht verklaart dat [eiser] gehouden is tot vergoeding van de schade die [gedaagden] als gevolg van het onder VIII. bedoelde bedrog lijden, geleden hebben en in de toekomst nog zullen lijden, en bepaalt dat deze schade opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet;
XI. [eiser] veroordeelt tot betaling aan RM van € 619.383,61, zijnde een voorschot op de totale schade die RM als gevolg van het door [eiser] gepleegde bedrog ten minste lijdt;
(voorwaardelijk) meer meer meer subsidiairXII. in het geval de rechtbank de vorderingen onder I. tot en met VII. afwijst dan wel toewijst tot een bedrag dat (exclusief de buitengerechtelijke kosten) lager ligt dan € 619.383,61, de koopovereenkomst vernietigt op grond van dwaling;
XIII. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 176.666,65 op grond van artikel 6:203 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente;
in zowel het primaire, het subsidiaire, het meer subsidiaire, het meer meer subsidiaire, als het meer meer meer subsidiaire gevalXIV. voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagden] heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen ten laste van [gedaagden] , alsmede voor recht verklaart dat [eiser] aansprakelijk is voor de dientengevolge door [gedaagden] geleden en nog te lijden schade;
XV. [eiser] veroordeelt tot vergoeding van de onder XIV. bedoelde schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet;
XVI. [eiser] veroordeelt tot opheffing van alle ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen, te weten binnen 72 uur na dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom;
XVII. [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagden] van € 6.775,- (exclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
XVIII. [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagden] van € 26.170,22, te vermeerderen met de wettelijke rente;
XIV. [eiser] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagden] leggen aan hun vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.6.1.
[eiser] heeft een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW gepleegd jegens RM. [eiser] heeft RM namelijk bij het sluiten van de koopovereenkomst bedrogen, althans opzettelijk misleid. [eiser] heeft RM tijdens gesprekken vóór de koop een onjuiste omzet voorgespiegeld. De omzet werd door [eiser] opgeklopt. RM werd in de waan gebracht dat met de verkochte activa van STK in 2021 € 2.9 miljoen aan omzet werd gerealiseerd, terwijl in werkelijkheid een deel van deze omzet werd behaald met de bedrijfsactiviteiten van Turbo Total. Dat bleek enkele maanden na de overname, toen de omzet ver achterbleef, na grondig onderzoek van de gehele administratie. [eiser] heeft opzettelijk verzwegen dat de in de koopovereenkomst gegarandeerde omzet voor een groot deel was gerealiseerd met verkopen van Turbo Total. Daarmee heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld jegens RM. Het gevolg hiervan is dat RM een schadevergoeding van € 1.543.162,38 toekomt, bestaande uit een bedrag van € 1.9 miljoen (winstderving en de benodigde investeringen in RM om het door [eiser] gegarandeerde omzetpeil te halen) minus de openstaande lening van € 383.333,-.
3.6.2.
Subsidiair stellen [gedaagden] dat [eiser] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst en dat hij op die grond gehouden is RM schadeloos te stellen tot een bedrag van € 1.543.162,38. De tekortkoming bestaat eruit dat [eiser] de garantiebepaling van artikel 5.4 uit de koopovereenkomst heeft geschonden, omdat de gegarandeerde omzet in 2021 niet is gegenereerd met de aan RM verkochte activa. Om de omzet in de buurt te brengen van de gegarandeerde omzet zijn aanzienlijke investeringen nodig die als schade kwalificeren en RM derft ook aanzienlijke winst als gevolg van de tekortkoming.
3.6.3.
Meer subsidiair beroepen [gedaagden] zich op dwaling. Op grond van artikel 6:230 lid 2 BW verzoeken [gedaagden] de rechtbank om de koopovereenkomst zodanig aan te passen, dat het dwalingsnadeel daardoor wordt opgeheven. Het dwalingsnadeel bedraagt € 1.543.162,38, welk bedrag [eiser] gehouden is te betalen aan RM.
Meer meer (meer) subsidiair beroepen [gedaagden] zich (voorwaardelijk) op vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog dan wel dwaling en vorderen zij betaling van € 176.666,65 op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Daarnaast vorderen zij verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de totale schade als gevolg van bedrog en een voorschotbetaling van € 619.383,61.
3.6.4.
Verder stellen [gedaagden] dat [eiser] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door conservatoire beslagen te leggen op diverse vermogensbestanddelen. [eiser] is gehouden de daardoor ontstane schade te vergoeden en de beslagen op te heffen.
[eiser] is ook een bedrag van € 26.170,22 aan [gedaagden] verschuldigd, zijnde het door klanten van STK op de rekening van [eiser] gestorte bedrag aan facturen die toebehoren aan [gedaagden] Tot slot maken [gedaagden] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
3.7.
[eiser] voert het verweer. Volgens [eiser] is van een onrechtmatige daad of tekortkoming geen sprake. [eiser] betwist [gedaagden] bedrogen of misleid te hebben. Ook is niets verzwegen. [eiser] voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
3.7.1.
De aan [gedaagden] gepresenteerde omzetcijfers en jaarrekeningen van de accountant van [eiser] zijn juist. [eiser] heeft RM niet gegarandeerd dat met de verkochte activa een omzet van € 2.9 miljoen is behaald in 2021. Die omzet, die uiteindelijk met € 3.085.165,19 zelfs iets hoger was dan gegarandeerd, betrof de gehele onderneming STK die in 2021 nog volledig operationeel was, mét de inbreng van de ervaren [eiser] zelf, tien man personeel (commercieel en technisch) en een volledig ingerichte werkplaats waar werd geproduceerd en gerepareerd. Bij die omzet zit geen omzet van Turbo Total, die alleen een webshop voor turboladers en aanverwante artikelen exploiteerde en een separate boekhouding voerde. RM heeft STK niet overgenomen, maar slechts een zeer beperkt deel van de activa van STK gekocht (ongeveer 10% aan assets). [gedaagden] wisten dat de andere activa aan derden waren verkocht. RM biedt daardoor maar een fractie van de producten en diensten aan van wat STK aanbood in de tijd dat [eiser] het bedrijf nog runde en doet dat zonder werkplaats in Duitsland, technisch personeel, technische knowhow en adequate acquisitie. Dat verklaart waarom RM in 2022 de omzet van STK in 2021 niet kon halen, aldus [eiser] .
3.7.2.
[eiser] betwist ook dat [gedaagden] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben gedwaald. Volgens [eiser] hebben [gedaagden] in het kader van de due diligence niet tijdig geageerd, terwijl zij die gelegenheid wel hadden en begeleid werden door adviseurs. Pas achteraf is boekenonderzoek gedaan en komen zij met onterechte beschuldigingen. Bovendien kan het beroep op vernietiging van de koopovereenkomst (of opheffing van het door dwaling geleden nadeel) niet slagen, omdat RM en [eiser] dat contractueel hebben uitgesloten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat partijen gevestigd zijn in verschillende landen, te weten Portugal en Nederland, draagt de zaak een internationaal karakter. Partijen zijn het erover eens dat zij contractueel zijn overeengekomen dat de Nederlandse rechter - in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar - bevoegd is om van het geschil (uit hoofde van de koopovereenkomst, de overeenkomst van geldlening en de borgtochtovereenkomst) kennis te nemen. Met partijen gaat de rechtbank ook uit van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Opmerking over het proces-verbaal
4.2.
Op 29 maart 2024 is op verzoek van [gedaagden] het proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt. Bij brief van 16 april 2024 heeft (de advocaat van) [eiser] over het proces-verbaal een opmerking gemaakt. [eiser] stelt dat zijn verklaring op één punt niet correct is weergegeven. [eiser] verzoekt aan die passage (op pagina 2 van het proces-verbaal) de volgende vetgedrukte woorden toe te voegen:
“U vraagt of er een overlap is tussen beide ondernemingen. Het looptin die zineen beetje door elkaardatSTK producten produceerten verkooptterwijl Turbo Totaldieproducten ook verkoopt op haar website.”
4.3.
De rechtbank merkt hierover het volgende op. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling betreft de waarneming van de rechtbank van het ter zitting verhandelde. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is.
Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] wel degelijk heeft verklaard zoals in het proces-verbaal is opgenomen. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier blijkt van die verklaring, zonder de bewuste toevoegingen van [eiser] . Dit komt ook overeen met de herinnering van de rechter en de griffier. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de opmerking van [eiser] . Overigens komt in de processtukken van [eiser] meermaals naar voren dat door STK producten werden geproduceerd en verkocht, die ook door Turbo Total werden verkocht.
in conventie
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat RM de verplichting heeft om de nog openstaande geldlening van € 383.333,-, vermeerderd met de overeengekomen rente, aan [eiser] terug te betalen. [gedaagden] voeren niettemin aan dat niets hoeft te worden betaald, omdat zij tegenvorderingen op [eiser] hebben die groter zijn dan het bedrag van de geldlening en de rente. De rechtbank komt pas aan beoordeling van dit beroep op opschorting en verrekening toe, indien komt vast te staan dat [gedaagden] daadwerkelijk recht hebben op betaling van een (schade)vergoeding door [eiser] . Of daarvan sprake is, is de vraag die centraal staat in reconventie. De rechtbank zal daarom eerst de vorderingen in reconventie bespreken.
in reconventie
4.5.
De vorderingen van [gedaagden] zijn gebaseerd op verschillende juridische grondslagen: onrechtmatige daad door bedrog, tekortkoming in de nakoming en dwaling. In alle gevallen is het verwijt van [gedaagden] in essentie hetzelfde: [eiser] heeft opzettelijk een situatie gecreëerd waarin RM in de waan werd gebracht dat met de verkochte activa in 2021 een omzet van € 2.9 miljoen door STK was behaald, terwijl van die omzet circa € 1.6 miljoen toebehoort aan Turbo Total. [eiser] heeft met zijn wijze van factureren via STK voor door Turbo Total verkochte (tuning)producten actief gezorgd voor overheveling van omzet van Turbo Total naar STK, waardoor de omzet van STK kunstmatig werd verhoogd. Door deze cruciale informatie in het kader van de verkooponderhandelingen niet te delen, heeft [eiser] [gedaagden] misleid en heeft RM niet geleverd gekregen wat zij heeft gekocht.
4.6.
Bij de beoordeling van dit verwijt stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van [gedaagden] als eisende partij ligt om zodanige feiten te stellen en te onderbouwen dat hun beroep op onrechtmatige daad, non-conformiteit, bedrog en/of dwaling, ondanks het verweer van [eiser] , slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank schieten [gedaagden] in hun stelplicht tekort. Voor bewijslevering is onder de gegeven omstandigheden geen plaats.
In het navolgende zal de rechtbank dit toelichten, waarin zij achtereenvolgens de verschillende grondslagen zal bespreken.
Geen bedrog – onrechtmatig handelen
4.7.
[gedaagden] stellen primair dat [eiser] RM bij de kooptransactie heeft bedrogen en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld in de zin artikel 6:162 BW.
4.8.
Voor bedrog is vereist dat iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling of door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mee te delen, of door een andere kunstgreep (artikel 3:44 lid 3 BW). Bedrog is dus het opzettelijk in dwaling brengen van de wederpartij.
4.9.
[eiser] heeft zich volgens [gedaagden] aan bedrog schuldig gemaakt door - kort gezegd - een (voor de koop voor RM doorslaggevende) goodwillpositie mee te delen die (tuning)omzet betreft die STK zelf nooit heeft gerealiseerd maar die wel in de winst- en verliesrekening en later in de jaarrekening over 2021 als omzet van STK is opgenomen. Die mededeling betreft de garantie die [eiser] in de hiervoor onder 2.6 weergegeven bepaling in de koopovereenkomst (artikel 5.4) heeft gegeven, dat de jaaromzet over 2021 € 2.923.195,00 bedroeg.
4.10.
De vraag is of deze garantiebepaling gerelateerd kan worden aan de aan RM verkochte activa. [gedaagden] stellen dat dit het geval is. [eiser] betwist daarentegen dat de bepaling betrekking heeft op de met de verkochte activa behaalde omzet/goodwill.
Wat zijn de verkochte activa?
4.11.
Voor beantwoording van voornoemde vraag is allereerst van belang wat RM van [eiser] heeft gekocht.
4.12.
[gedaagden] stellen dat RM en [eiser]
de factode bedrijfsovername van STK hebben afgesproken. [eiser] betwist dat. Volgens [eiser] wilde hij aanvankelijk zijn ondernemingen STK en Turbo Total verkopen aan één partij. Daarom had hij deze te koop aangeboden aan [naam 2] die zelf niet geïnteresseerd was, maar wel zijn kennis [gedaagde sub 2] op het aanbod wees. [gedaagde sub 2] /RM was echter te laat, aldus [eiser] , om de gehele onderneming STK over te nemen toen zij op 30 april 2022 de bedrijfsruimte van STK voor het eerst bezocht. Op dat moment moest de bedrijfsruimte na verkoop (aan een derde) namelijk op korte termijn worden ontruimd en waren al diverse activa aan derden verkocht, waaronder de turbo-werkplaats, de volledig uitgeruste autowerkplaats, de lakstraat, de machinebouwafdeling, de fijnmechanische werkplaats en de schoonmaakafdeling met diverse zandstraalapparaten en reinigingsbaden. Het was duidelijk, aldus nog steeds [eiser] , nu de activiteiten al waren afgebouwd met het oog op de beëindiging van de onderneming, machines deels al waren gedemonteerd en de schappen leeg waren, dat RM niet de gehele onderneming c.q. alle activa van de onderneming STK kon kopen, maar slechts hetgeen daarvan nog resteerde (een asset-deal van 10% van de totale activa).
4.13.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.1. van de koopovereenkomst is vastgelegd welke activa van STK tot de kooptransactie behoren. Dat zijn naast alle roerende zaken die zijn opgenomen op bijlage 1 bij de koopovereenkomst onder meer de goodwill/het klantenbestand, leverancierscontracten met bijbehorende overeenkomsten, alle rechten met betrekking tot de websites en de door [eiser] zelf ontworpen IT systemen (software/boekhoudprogramma Teamnet).
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit de opsomming in genoemde contractsbepaling duidelijk blijkt dat slechts een deel van de bedrijfsactiva van STK aan RM is verkocht. Het gaat dus niet om de overname van de onderneming als geheel, maar om de verkoop van bepaalde concreet aangeduide activa. Dat is duidelijk zo omschreven in de koopovereenkomst en in de bijlagen bij de koopovereenkomst. [gedaagden] erkennen ook dat een deel van de (activa van de) onderneming aan derden, zoals het bedrijf Beyer, is verkocht.
4.15.
De rechtbank vindt het, gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] , niet aannemelijk dat met (uitsluitend) de aan RM verkochte activa een onderneming gedreven had kunnen worden in de vorm waarin [eiser] dat 25 jaar lang met STK heeft gedaan. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat STK zich bezighield met de handel in auto-onderdelen en aanverwante artikelen. Daaronder vielen niet alleen (de productie en reparatie van) turboladers, die [eiser] zelf ook ontwierp via CAD-ontwerpsoftware en die door STK werden gefabriceerd en verkocht, maar ook, in algemene zin, allerlei andere auto-onderdelen en toebehoren, zoals onder meer producten op het gebied van tuning, upgrades en racerij. Bij de eerste bezichtiging van de bedrijfshal moet dit al voor RM kenbaar zijn geweest, althans had zij daarover opheldering kunnen vragen, toen haar alle activa werden getoond, waaronder al verkochte gereedschappen, machines, werkbanken en de autowerkplaats. Dat was immers het moment waarop [eiser] over de nog te koop aangeboden activa uitleg gaf. Dat [eiser] toen zou hebben aangegeven dat STK op het gebied van tuning, upgrades en racerij-artikelen niet actief was (maar Turbo Total wel) - wat [eiser] betwist - kan bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing door RM niet worden vastgesteld. Aangenomen moet worden (zie hieronder ook onder 4.24) dat geen sprake was van een strikte scheiding tussen de bedrijfsactiviteiten van beide ondernemingen van [eiser] : beide ondernemingen verkochten tuningartikelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat RM, die uitsluitend interesse had in de turboverkoop (turbospecifieke machines en meetapparatuur), STK in sterk afgeslankte vorm heeft gekocht.
Uitleg van de garantiebepaling
4.16.
Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk dat [eiser] aan RM een garantie zou hebben gegeven dat STK met de verkochte activa
alleen, in 2021 een omzet van € 2.9 miljoen, gebaseerd op de winst- en verliesrekening uit het boekhoudsysteem van STK, zou hebben behaald.
4.17.
Uit de algemene formulering van artikel 5.4 van de koopovereenkomst blijkt ook niet dat een garantie in die zin is gegeven. Aan de inhoud van de koopovereenkomst komt zwaar gewicht toe, zeker nu deze tot stand is gekomen na uitvoerige onderhandelingen waarbij [gedaagden] werden bijgestaan door diverse adviseurs en van hun kant ook de verschillende versies van de koopovereenkomst zijn opgesteld. Onweersproken is bovendien dat de garantie zoals [gedaagden] die nu voorstaan, in de eerste versie van de koopovereenkomst was voorzien (inclusief een garantie voor toekomstige omzetten), maar dat [eiser] die van het begin af aan heeft afgewezen, waarmee RM uiteindelijk heeft ingestemd.
4.18.
Dat de omzetgarantie over 2021 niet maatgevend is voor wat RM heeft overgenomen, is ook logisch. In 2021 waren alle activa van de onderneming nog compleet en was STK nog volledig operationeel, terwijl begin 2022 al diverse activa aan derden werden verkocht. Het is bovendien hoogst ongebruikelijk dat een winst- en verliesrekening wordt opgesteld voor een gedeelte van een onderneming of dat die slechts betrekking heeft op een beperkt aantal activa van een onderneming. Dat is voor 2021 ook niet tussen partijen overeengekomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat [gedaagden] volgens de overgelegde verklaring van [naam 2] bij het aangaan van de besprekingen wisten dat de omzet van de
geheleonderneming circa drie miljoen euro was. De later door het accountantskantoor van STK opgestelde jaarrekening over 2021 is in lijn met de voorlopige cijfers van de winst- en verliesrekening die in het kader van due diligence met RM zijn gedeeld en ook ten aanzien van die jaarrekening bestaat geen grond om aan te nemen dat deze alleen gebaseerd zou zijn op de verkochte activa. De rechtbank concludeert dan ook dat de omzetgarantie die [eiser] in de koopovereenkomst heeft gegeven niet zo moet worden gelezen dat de omzet in 2021 uitsluitend met de verkochte activa, inclusief de goodwill, zou zijn gerealiseerd.
Uitlatingen van [eiser] over de garantiebepaling
4.19.
Dat [gedaagden] dit wel zo hebben begrepen, kan hen niet baten. [gedaagden] stellen dat [eiser] gedurende het gehele onderhandelingstraject en de due diligence fase naar aanleiding van vragen van hun zijde heeft volgehouden dat de gegarandeerde omzet de omzet betrof die met de verkochte activa werd behaald. Gelet op de betwisting door [eiser] kan echter niet worden vastgesteld dat [eiser] daarover in de due diligence fase heeft gelogen en dat hij [gedaagden] heeft misleid. Het kan weliswaar zo zijn dat de uitlatingen van [eiser] niet duidelijk (genoeg) waren voor [gedaagden] , maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat daarbij opzet in het spel is geweest.
4.20.
Daarbij is ook van belang dat [gedaagden] de informatie die [eiser] heeft verstrekt konden verifiëren, zodat een mogelijk misverstand eenvoudig uit de weg geholpen had kunnen worden. [eiser] heeft namelijk in de due diligence fase [gedaagden] (onder meer) inzage gegeven in de jaarrekeningen 2015 t/m 2020 en de winst- en verliesrekening 2021 van STK. [gedaagden] hebben echter genoegen genomen met een due diligence die - los van enkele gesprekken tussen partijen - naar eigen zeggen maar weinig om het lijf had. Zij hebben afgezien van een boekenonderzoek, noch nader onderzoek gedaan naar het crediteuren/debiteurenoverzicht, de leverancierscontracten en de inkoop- en verkoopadministratie. De redenen hiervan waren gelegen in het feit dat [gedaagden] vertrouwden op (de goede reputatie van) [eiser] , die de vendor loan zelf verstrekte, en in het feit dat RM al veel tijd en geld had geïnvesteerd in het overnametraject (volgens de verklaring van [naam 1] ). De rechtbank overweegt in dit verband dat bij een transactie van deze omvang van een koper zoals RM mag worden verwacht dat deugdelijk en grondig vooronderzoek wordt gedaan, zeker nu er in dit geval zorgen waren bij RM over de opbouw van de omzet van STK (volgens de verklaring van bedrijfsovername adviseur [T.] ), het goodwill element doorslaggevend was voor RM om tot een koopovereenkomst te komen, [eiser] terughoudend was met (actieve) gegevensverstrekking en de eerder door RM voorgestelde garantiebepalingen door [eiser] uit de concept-overeenkomsten waren gehaald.
Bij het achterwege laten van een dergelijk (boeken)onderzoek kunnen [gedaagden] , anders dan zij stellen, zich niet beroepen op onbekendheid met de achterliggende feiten wat betreft de garantiebepaling.
Geen omleiding van de omzet
4.21.
Het verwijt van [gedaagden] dat [eiser] opzettelijk heeft verzwegen dat (tuning)omzet van Turbo Total is omgeleid via facturatie door STK, waardoor omzet van Turbo Total tot de gegarandeerde jaaromzet over 2021 is gaan behoren en van een kunstmatige omzetverhoging sprake is, slaagt evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.22.
[gedaagden] baseert dit verwijt op boekhoudkundig onderzoek dat zij na de koop hebben verricht. Zij stellen dat de omzet over 2021 is nagerekend aan de hand van verkoopfacturen, inkoopgegevens (van een aantal leveranciers) en banktransacties, die vóór de koop niet ter beschikking waren gesteld maar gevonden zijn op de door RM van [eiser] gekochte computersystemen. Daaruit is volgens [gedaagden] gebleken dat een bedrag van € 1.6 miljoen op jaarbasis via Turbo Total is gerealiseerd, doch via STK gefactureerd. De omzet had betrekking op verkopen van zowel tuning- als turboproducten.
4.22.1.
Volgens [gedaagden] hebben zij echter uit mededelingen van [eiser] begrepen dat STK en Turbo Total gescheiden kanalen waren, waarbij STK - anders dan Turbo Total - zich niet bezig hield met tuning turbo’s, maar slechts met de normale vervangingsmarkt.
Nooit is aan hen duidelijk gemaakt dat de inkoop- en verkoopstromen en de omzetten van STK en Turbo Total, zoals ter zitting door [eiser] gesteld, door elkaar liepen, terwijl in het bijzijn van financieel administrateur [B.] en bedrijfsovername adviseur [T.] tijdens besprekingen in het voorjaar van 2022 meermaals is gevraagd naar omzetconcentraties en de verhoudingen tussen (de omzet van) STK en Turbo Total. [eiser] heeft daarop geantwoord dat de twee bedrijven los van elkaar stonden en als zodanig ook opereerden in de markt, maar dit antwoord is gezien de klantvermenging en omzetcijfers onwaar gebleken, aldus [gedaagden]
4.22.2.
Volgens [gedaagden] heeft [eiser] zijn accountant opgedragen om op vragen over de omzet geen juiste mededelingen te doen tijdens de due diligence. In het hele proces is door [eiser] verder niet of nauwelijks input gegeven over de administratie en de leveranciers. Als [eiser] alle leveranciers ten tijde van de koop had benoemd, dan was zonder meer duidelijk geweest, aldus [gedaagden] , dat via STK tuningproducten werden ingekocht en verkocht en dat een omvangrijke tuningomzet, die thuis hoort bij Turbo Total, in de omzetcijfers van STK is meegenomen. In dit verband wijzen [gedaagden] erop dat na de overname van Turbo Total door Bar-Tek per 1 juni 2022 het tuningdeel van de omzet naar Turbo Total is gevloeid, waardoor de omzet van STK ernstig is gedaald.
4.23.
[eiser] heeft hiertegenover het volgende aangevoerd.
4.23.1.
[eiser] betwist ter zitting erkend te hebben dat de omzetten of omzetstromen van STK en Turbo Total door elkaar liepen. Juist is, aldus [eiser] , dat beide ondernemingen deels dezelfde producten verkochten: STK telefonisch, per e-mail en ter plaatse (fysiek) en Turbo Total middels een volautomatische webshop. STK was een full-service onderneming op het gebied van turbo-tuningproducten in het algemeen en richtte zich behalve op de verkoop ook op advies, reparatie en onderhoud. Turbo Total was uitsluitend een webshop voor turbo’s en tuningproducten. De ondernemingen STK en Turbo Total werden boekhoudkundig en fiscaal gescheiden gehouden.
4.23.2.
Er zijn volgens [eiser] geen onjuiste jaarrekeningen/omzetcijfers gepresenteerd. Van verschuiving van omzet - door omzet van Turbo Total in rekening te brengen via STK - is geen sprake geweest. Ook heeft [eiser] zijn accountant niet geïnstrueerd onjuiste mededelingen over de omzet te doen. Volgens [eiser] heeft hij in alle openheid en transparantie medewerking verleend. Het lag in zijn optiek op de weg van [gedaagden] in het kader van de due diligence vragen te stellen c.q. nadere stukken op te vragen over de in- en verkoopadministratie als een en ander niet helder was. Voorafgaand aan de kooptransactie is echter nooit om die gegevens gevraagd. Evenmin hebben [gedaagden] zich beklaagd over de Teamnet software die hen half augustus 2022 ter beschikking was gesteld en waarin alle bedrijfsgegevens, zoals de klantenlijst en leverancierslijst, te vinden waren, aldus [eiser] .
4.23.3.
[eiser] wijt de omzetdaling na de kooptransactie volledig aan RM zelf. RM heeft volgens [eiser] , zonder volledig operationele werkplaats in Duitsland, zonder gekwalificeerd vakpersoneel voor het exploiteren van zo’n werkplaats en zonder een fatsoenlijk werkende Duitse webshop, geen serieuze poging gedaan om met de gekochte activa een soortgelijke onderneming te exploiteren als [eiser] in het verleden heeft gedaan.
4.24.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Anders dan [gedaagden] stellen heeft [eiser] ter zitting niet erkend dat de omzetten van STK en Turbo Total door elkaar liepen. [eiser] heeft op de vraag van de rechtbank of er overlap was tussen beide ondernemingen verklaard dat ‘het een beetje door elkaar liep’ waarbij hij duidelijk doelde op de bedrijfsactiviteiten van de ondernemingen. Dit is ook in lijn met de eerder ingenomen stellingen van [eiser] . Onder verwijzing naar wat de rechtbank hierboven onder 4.15 heeft overwogen oordeelt de rechtbank dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat STK en Turbo Total zich ten tijde van de kooptransactie in dezelfde branche bewogen en deels dezelfde klantenkring hadden. Naast de productie en verkoop van turboproducten was STK - net als Turbo Total die enkel online opereerde - actief op het gebied van upgrades van turboladers en tuning en deed zij ook in- en verkopen van tuningproducten. Zoals uit het voorgaande volgt hebben [gedaagden] dat niet gemotiveerd weersproken. Het onderscheid tussen de activiteiten van beide ondernemingen was dus niet zo scherp, als waarvan [gedaagden] kennelijk bij de onderhandelingen zijn uitgegaan.
4.25.
[gedaagden] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat omzet van Turbo Total werd omgeleid, verwezen naar een groot aantal overgelegde stukken. Daaronder vallen (verkoop)facturen, e-mailcorrespondentie met klanten (bestellingen) en voorbeelden van leveranciers, waaruit blijkt dat tuningproducten door STK werden ingekocht en verkocht. Volgens [gedaagden] behoort die omzet niet aan STK toe, maar aan Turbo Total.
4.26.
[eiser] heeft dat gemotiveerd betwist. Volgens [eiser] gaat het om STK-klanten die per e-mail of telefonisch bestelden. Dat zijn volgens [eiser] geen transacties die via Turbo Total zijn verricht en via STK zijn afgerekend. [eiser] voert in dat verband aan dat Turbo Total een pure webshop was, zonder werkplaats, zonder laboratorium en zonder personeel (alleen [eiser] stond op de loonlijst). Volgens [eiser] zijn de bestellingen die via de webshop van Turbo Total werden gedaan, daar geheel automatisch via een daartoe ingericht shopsysteem ‘Shopware’ verwerkt, gefactureerd, betaald en uitgeleverd.
4.27.
Dat alle bedrijfsprocessen van Turbo Total volledig waren geautomatiseerd via een e-commerceplatform dat in allerlei functionaliteiten voorziet, waaronder facturatie, hebben [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd weersproken. Als geen sprake is van een automatisch verwerkte webshopbestelling, maar bijvoorbeeld van een bestelling per mail, moet er dan ook van worden uitgegaan dat Turbo Total daar niets mee van doen had en dat deze door STK werd afgewikkeld. Zoals hiervoor overwogen verkocht STK deels soortgelijke producten als Turbo Total - zo ook tuningproducten - maar via een andere werkwijze (ter plaatse, telefonisch of per e-mail).
4.28.
Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] over de volledig geautomatiseerde bedrijfsvoering van Turbo Total en over de klantenkring van STK, geeft hetgeen [gedaagden] hebben aangevoerd naar het oordeel van de rechtbank te weinig steun aan hun standpunt dat sprake is van omzet van Turbo Total die in rekening is gebracht via STK. Dat sprake is van een boekhoudkundige truc en dat [eiser] de omzet van STK over 2021 kunstmatig hoger heeft voorspiegeld dan die in werkelijkheid was en dat hij daarover opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan of relevante zaken heeft verzwegen teneinde RM tot de koop te bewegen , kan in het licht van wat [gedaagden] in dat verband hebben gesteld en het daartegen door [eiser] gevoerde verweer, niet worden vastgesteld.
De stelling van [gedaagden] dat de omzetten van STK in de administratie door [eiser] zijn opgeklopt en dat de jaarrekening over 2021 niet juist is, ontbeert dan ook een deugdelijke feitelijke grondslag.
4.29.
Voor zover [gedaagden] facturen en andere bewijsstukken over 2022 hebben overgelegd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Niet valt namelijk in te zien welke betekenis daaraan verbonden kan worden, in aanmerking genomen dat de vorderingen van [gedaagden] gegrond zijn op het verstrekken van misleidende informatie over de omzetgarantie in 2021. De omzet van (de eerste helft) 2022 vormt geen onderdeel van de kooptransactie.
4.30.
De rechtbank maakt uit het betoog van [gedaagden] op dat zij kennelijk niet (goed) hebben begrepen hoe de ondernemingsactiviteiten van STK zich verhielden tot die van Turbo Total en welke bedrijfsvoering door beide bedrijven werd gehanteerd. Naar eigen zeggen hebben [gedaagden] daarover in de due diligence fase wel vragen aan [eiser] gesteld, maar gebleken is dat zij, zoals hiervoor al is overwogen, een en ander niet hebben geverifieerd aan de hand van eigen onderzoek naar bijvoorbeeld verkoopfacturen of leverancierslijsten, terwijl dat gelet op hun onderzoeksplicht wel op hun weg lag. Dit geldt te meer nu [gedaagden] werden bijgestaan door professionele adviseurs bij wie in het voortraject van de koopovereenkomst, zoals gezegd, zorgen bestonden over de opbouw van de omzet van STK en de mogelijke vermenging en concurrentie tussen de twee bedrijfsactiviteiten op één locatie. Uit niets blijkt dat [eiser] zijn accountant heeft opgedragen om op vragen over de omzet onjuiste mededelingen te doen tijdens de due diligence.
Overige verwijten van bedrog
4.31.
Dat [eiser] de inzage in de administratie heeft getraineerd (waardoor [gedaagden] de verkoopfacturatie niet in konden zien), hebben [gedaagden] voorts onvoldoende onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] . Op basis daarvan gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagden] in de loop van augustus 2022 al toegang hadden tot de bedrijfsgegevens binnen het boekhoudsysteem/softwarepakket Teamnet, waaronder klantgegevens, leveranciersgegevens en omzetconcentraties. Niet is gebleken dat [gedaagden] [eiser] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst hebben laten weten dat de aangeleverde informatie c.q. de informatie in Teamnet niet voldoende zou zijn, dan wel dat zij hulp nodig hadden bij raadpleging van Teamnet. [gedaagden] zijn pas in een later stadium actief geworden.
4.32.
Ook de stelling van [gedaagden] dat [eiser] opzettelijk leverancierslijsten heeft bewerkt c.q. achtergehouden is onvoldoende onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat op de bij de koopovereenkomst verstrekte leverancierslijst ook tuningleveranciers stonden (verklaring [naam 1] ). Dat had een aanwijzing voor [gedaagden] geweest kunnen zijn dat STK ook op dat gebied actief was, maar een en ander heeft [gedaagden] kennelijk niet tot het stellen van nadere vragen bewogen. Dat [gedaagden] achteraf bezien van een onjuiste voorstelling van zaken zijn uitgegaan komt gegeven de omstandigheden voor hun eigen rekening en risico.
4.33.
Ten aanzien van de stelling van [gedaagden] dat [eiser] een factuur voor Beyer handmatig op € 0,00 heeft gezet (in plaats van op € 317.816,75), overweegt de rechtbank dat [eiser] gemotiveerd uiteen heeft gezet dat deze factuur daadwerkelijk sluit op het bedrag van € 317.816,75 (ook al staat er door computerproblemen € 0,00) en dat dit bedrag ook aan STK is betaald. [gedaagden] hebben dit niet gemotiveerd weersproken, zodat niet is komen vast te staan dat [eiser] in zoverre onjuiste informatie heeft verstrekt over de omzet.
4.34.
Voor zover [gedaagden] wijzen op (ongeoorloofde) handelingen van voormalig medewerkers van STK - [voormalig medewerker 1] die na de transactie voor Turbo Total is gaan werken en [voormalig medewerker 2] - dateren deze van na het sluiten van de koopovereenkomst. Die handelingen kunnen dus, wat daar verder ook van zij, niet bijdragen aan het vermeend bedrog door [eiser] . [eiser] is daarvoor, zoals hij terecht aanvoert, niet aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
Dat [eiser] na de verkoop van Turbo Total actief heeft gezorgd voor overheveling van omzet, leverancierscontracten en activiteiten naar Turbo Total, wordt door hem betwist en is bij gebrek aan een voldoende onderbouwing door [gedaagden] niet komen vast te staan.
4.35.
[gedaagden] stellen verder dat [eiser] bij de activa-transactie aan RM een (uitbalanceer)machine van het Poolse bedrijf Cimat heeft verkocht en geleverd, terwijl [eiser] die machine niet in bezit had. Die handeling kwalificeert volgens [gedaagden] als een kunstgreep in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW.
[eiser] betwist dat de machine niet zijn eigendom was.
[gedaagden] beroepen zich ter staving van hun stelling op overgelegde e-mailcorrespondentie met Cimat. [eiser] voert echter terecht aan dat daaruit slechts blijkt dat Cimat van mening is dat de machine haar eigendom is. Of dat daadwerkelijk het geval is, hebben [gedaagden] niet aan de hand van (andere) stukken onderbouwd. De stelling van [gedaagden] dat sprake is van een kunstgreep, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.36.
[gedaagden] verwijten [eiser] verder dat hij bij de koop niet heeft meegedeeld dat hij het distributeurschap van IHI heeft overgedragen aan Turbo Total. [eiser] betwist dat STK distributeur was van IHI, zodat volgens hem van een ongeoorloofde overdracht geen sprake is. In het licht van deze betwisting kan het verwijt van [gedaagden] niet slagen, omdat het onvoldoende is onderbouwd.
Slotsom bedrog – onrechtmatig handelen
4.37.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat [gedaagden] niet voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat RM door opzettelijk gedane onjuiste mededelingen, opzettelijk verzwegen feiten of andere kunstgrepen van [eiser] tot de aankoop van de activa is bewogen. Van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW door [eiser] is geen sprake.
Geen wanprestatie
4.38.
[gedaagden] stellen
subsidiairdat [eiser] tekort geschoten is in de nakoming van zijn garantieverbintenis, althans dat sprake is van non-conformiteit, en dat hij daarom schadeplichtig is op grond van artikel 6:74 lid 1 BW. [eiser] heeft immers gegarandeerd dat hij eigenaar is van alle activa en dat de goodwill die wordt overgenomen goed is voor een omzet van € 2.9 miljoen. Het is duidelijk dat van een dergelijke omzet geen sprake is geweest door de vermenging van tuning- en turboverkoop, aldus [gedaagden]
4.39.
De rechtbank acht ook deze subsidiaire grondslag ondeugdelijk. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar wat zij hiervoor onder 4.16 tot en met 4.18 heeft overwogen, dat [eiser] niet heeft gegarandeerd dat met de verkochte activa in 2021 een omzet van € 2.9 miljoen is behaald. Hij heeft alleen gegarandeerd dat de (hele) onderneming STK die omzet heeft behaald. Verder is voldoende komen vast te staan dat STK zich (ook) bezig hield - net als Turbo Total - met tuningverkoop. Zoals hiervoor overwogen is er, gelet op de klantenkring van STK en de bedrijfsvoering van Turbo Total, onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van omgeleide omzet. Op basis van wat partijen over en weer hebben aangevoerd kan de rechtbank niet vaststellen dat [eiser] over de omzet onjuiste mededelingen heeft gedaan en dat hij daarmee zijn mededelingsplicht heeft geschonden. Van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst is dus geen sprake.
Verkoop machines
4.40.
Omdat, zoals hiervoor onder 4.35 is overwogen, een onderbouwing ontbreekt voor de stelling van [gedaagden] dat [eiser] een (uitbalanceer)machine van Cimat heeft verkocht die niet zijn eigendom was, levert die verkoop ook geen tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst op. Evenmin slaagt het verwijt van [gedaagden] dat [eiser] niet werkende machine(s) heeft geleverd, omdat dit volstrekt onvoldoende is onderbouwd.
Eerste recht van koop turbo’s
4.41.
[gedaagden] stellen verder dat [eiser] de tussen hem en RM tot stand gebrachte side letter bij de koopovereenkomst (zie 2.8) niet is nagekomen. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] 3000 turbo’s verkocht aan derden, zonder overleg en zonder RM eerst in staat te stellen te kiezen welke turbo’s zij voor € 25,- per stuk wilde overnemen. Deze tekortkoming leidt tot blijvende onmogelijkheid tot nakoming waardoor RM schade lijdt.
4.42.
[eiser] betwist het eerste recht van koop niet te hebben gerespecteerd. Volgens [eiser] was de voorraad turbo’s vanaf 11 oktober 2022 in de ruimte van STK uitgestald en heeft RM deze van 27 tot 29 november 2022 bekeken en 31 stuks uitgezocht voor € 25,- per stuk. De resterende voorraad is aan derden verkocht.
4.43.
De rechtbank stelt vast dat RM van [eiser] de gelegenheid heeft gehad om turbo’s uit te kiezen en dat RM daarvan ook gebruik heeft gemaakt. RM heeft een aantal turbo’s
– naar eigen zeggen achttien – meegenomen. Niet is gebleken dat RM meer turbo’s wenste en dat aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt. Dat RM het uitzoeken in alle haast heeft moeten doen, waardoor nader onderzoek naar de bruikbaarheid van turbo’s voor revisie niet mogelijk was, en dat er vóór de keuzegelegenheid al turbo’s van de hand waren gedaan door [eiser] , hebben [gedaagden] niet onderbouwd. Anders dan [gedaagden] oordeelt de rechtbank dan ook dat het handelen van [eiser] niet kwalificeert als een tekortkoming in de nakoming van (artikel 14 van) de side letter bij de koopovereenkomst.
Geen dwaling – opheffing dwalingsnadeel
4.44.
[gedaagden] stellen
meer subsidiairdat [eiser] hen op een dwaalspoor hebben gezet. Nu deze dwaling het gevolg is van de wijze waarop [eiser] zich heeft gemanifesteerd – hij zweeg waar spreken verplicht was - kan deze dwaling volgens [gedaagden] niet voor hun rekening blijven. Zij vorderen daarom via de route van artikel 6:228 BW in samenhang met artikel 6:230 lid 2 BW, die RM en [eiser] contractueel niet hebben uitgesloten, aanpassing van de koopovereenkomst zodanig dat het dwalingsnadeel daardoor wordt opgeheven. Dit betekent dat het geleden nadeel, zijnde een bedrag van € 1.543.162,38, moet worden gecompenseerd, aldus [gedaagden]
4.45.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] ook deze vordering baseren op schending van de mededelingsplicht door [eiser] . De feitelijke grondslag van de vordering is dezelfde als die van de vorderingen op grond van onrechtmatige daad en wanprestatie, welke grondslagen de rechtbank, zoals hiervoor geoordeeld, niet deugdelijk acht. [gedaagden] hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd voor een geslaagd beroep op dwaling. Los daarvan kan de vordering wegens dwaling ook om een andere reden niet slagen. Dit licht de rechtbank hierna toe.
4.46.
In artikel 11.1 van de koopovereenkomst zijn ontbindings- en vernietigingsmogelijkheden expliciet uitgesloten. Het is duidelijk dat RM en [eiser] hier wat betreft de vernietiging onder meer doelen op een situatie waarin sprake is van dwaling. Nu partijen de vernietigingsbevoegdheid hebben uitgesloten, zijn zij daardoor ook niet meer bevoegd om een aanpassing van de overeenkomst als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW te vorderen. Deze sanctie is immers afgeleid van en hangt onlosmakelijk samen met de verdergaande algehele vernietigbaarheid. Uit de wet, de wetssystematiek en jurisprudentie volgt dat een contractuele uitsluiting van de mogelijkheid van vernietiging wegens dwaling ook de uitsluiting van een beroep op de wijzigingsremedie van artikel 6:230 lid 2 BW met zich brengt, zodat deze vordering van [gedaagden] ook om deze reden moet stranden.
Geen vernietiging koopovereenkomst wegens bedrog
4.47.
Nu de vorderingen van [gedaagden] op de hierboven vermelde juridische grondslagen niet toewijsbaar zijn, is de voorwaarde waaronder de
meer meersubsidiaire vordering is ingesteld, vervuld en komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering. Die beoordeling leidt er echter toe dat ook deze
meer meersubsidiaire vordering moet worden afgewezen. Van bedrog is, gelet op het voorgaande, namelijk geen sprake, zodat het beroep op vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog niet kan slagen.
Geen vernietiging koopovereenkomst wegens dwaling
4.48.
Ook voor de
meer meer meersubsidiaire vordering geldt dat de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, is vervuld, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt de uitsluitingsbepaling in artikel 11.1 van de koopovereenkomst er toe dat het beroep van [gedaagden] op vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling faalt. Artikel 6:228 BW is immers van regelend recht, zodat partijen de vrijheid hebben om daarvan bij overeenkomst af te wijken. De stelling van [gedaagden] dat een dergelijke uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, geen grond voor de stelling van [gedaagden] dat zij in de precontractuele fase hun wil niet correct hebben kunnen vormen door de wijze waarop [eiser] zich heeft opgesteld. Beide partijen zijn ondernemers en met name [gedaagden] lieten zich bijstaan door professionele adviseurs die de koopovereenkomst hebben uitonderhandeld. Onder deze omstandigheden moet, zoals [eiser] terecht aanvoert, een uitsluiting als deze overeind blijven.
Bovendien hebben [gedaagden] , zoals eerder overwogen, niet voldoende feiten of omstandigheden aangevoerd voor een geslaagd beroep op dwaling.
Vordering tot betaling van € 26.170,22
4.49.
[gedaagden] vorderen betaling door [eiser] van een bedrag van € 26.170,22.
Volgens [gedaagden] zijn klanten van STK die door RM bediend zijn op de rekening van [eiser] gaan betalen en dienen die bedragen (totaal € 26.170,22) te worden gerestitueerd aan RM. [gedaagden] verwijzen naar een als productie 76 overgelegd overzicht van door klanten van RM aan [eiser] betaalde bedragen.
4.50.
[eiser] betwist de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag. Volgens [eiser] was het de uitdrukkelijke wens van [gedaagden] dat [eiser] de oude bankrekening nog enige tijd zou aanhouden, wat [eiser] heeft gedaan. [eiser] stelt dat binnenkomende betalingen zijn doorbetaald of verrekend.
4.51.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vordering, gelet op het verweer daartegen, wegens het ontbreken van een deugdelijke juridische grondslag en een voldoende feitelijke onderbouwing niet worden toegewezen.
Geen opheffing beslagen
4.52.
[gedaagden] vorderen, tot slot, opheffing van alle ten laste van hen gelegde conservatoire beslagen. Zij voeren daartoe aan dat uit hetgeen in deze procedure is gesteld voortvloeit dat [eiser] op onrechtmatige wijze beslag heeft gelegd. Op het moment dat de beslagen gelegd werden, was namelijk al sprake van een rechtsgeldige opschorting en van (een bevoegdheid tot) verrekening, aldus [gedaagden]
4.53.
Gezien het oordeel van de rechtbank in conventie zal deze vordering worden afgewezen. Immers, de vorderingen van [eiser] zijn niet ondeugdelijk en voor het oordeel dat een afweging van de wederzijdse belangen zou nopen tot een opheffing van de beslagen, hebben [gedaagden] onvoldoende aangevoerd.
4.54.
Ook de daarnaast gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] met de beslagleggingen onrechtmatig heeft gehandeld én de vorderingen voor schadevergoeding vanwege de gelegde beslagen worden afgewezen, omdat de beslagen niet ten onrechte zijn gelegd.
Conclusie tegenvorderingen
4.55.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op grond van de aangevoerde juridische grondslagen geen van de door [gedaagden] in reconventie ingestelde hoofdvorderingen toewijsbaar is. Ook de nevenvorderingen tot betaling van (schade)bedragen en de buitengerechtelijke kosten, die afhankelijk zijn van het welslagen van de hoofdvorderingen, falen. Voor [eiser] bestaat dus geen verplichting tot betaling van enig geldbedrag aan RM in verband met de verkoop van de activa van STK.
in conventie
Geen opschorting en verrekening
4.56.
In conventie slaagt het beroep van [gedaagden] op opschorting en op verrekening met de tegenvorderingen dus niet. Dit betekent dat sprake is van verzuim en dat het restant van de vendor loan terecht door [eiser] wordt opgeëist. De vordering van [eiser] om RM te veroordelen tot terugbetaling van € 383.333,- zal worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde contractuele rente van 6% per jaar vanaf 1 april 2023 is door [gedaagden] uitsluitend betwist met een beroep op de gestelde tegenvorderingen. Nu dit beroep ongegrond wordt geacht is ook deze nevenvordering van [eiser] voor toewijzing vatbaar.
Borgstelling
4.57.
Omdat RM in verzuim is met het terugbetalen van de geldlening en [gedaagde sub 2] zich in de borgtochtovereenkomst als borg voor RM heeft gesteld, is [gedaagde sub 2] naast RM hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van RM uit de overeenkomst van geldlening. Op borgtocht zijn namelijk de bepalingen van hoofdelijkheid van toepassing (artikel 7:850 lid 3 BW). De rechtbank zal [gedaagde sub 2] dan ook hoofdelijk, naast RM, veroordelen tot betaling van € 383.333,-, vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 1 april 2023.
4.58.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de stelling van [gedaagde sub 2] dat hij de borgtochtovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden middels de conclusie van antwoord in conventie geen doel treft. [gedaagde sub 2] heeft aan die vernietiging ten grondslag gelegd dat hij (net als RM) is bedrogen en heeft gedwaald, maar daarvoor is gezien het vorenoverwogene in reconventie geen deugdelijke grondslag aanwezig.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.59.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 2] en RM hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.691,67 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagden] betwisten de verschuldigdheid van deze kosten.
4.60.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat hij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank wijst daarom het bedrag van € 3.691,67 toe.
Wat betreft de gevorderde hoofdelijkheid met betrekking tot de toe te wijzen buitengerechtelijke incassokosten is niets gesteld en daarvoor is geen grond aanwezig. De vordering wordt op dit punt daarom afgewezen.
Beslagkosten
4.61.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 2] en RM hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, met uitzondering van de gevorderde hoofdelijkheid. Ook hier geldt dat voor hoofdelijkheid met betrekking tot de toe te wijzen beslagkosten niets is gesteld en geen grond aanwezig is.
[eiser] heeft naast het beslagrekest geen andere beslagstukken in het geding gebracht. De beslagkosten worden daarom vastgesteld op € 314,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (beslagrekest 1 punt × € 2.714,00), totaal € 3.028,00.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
in conventie en in reconventie
4.62.
[gedaagden] krijgen in conventie geen gelijk en zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in conventie (exclusief nakosten) worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 112,63
- griffierecht € 1.963,00 (het betaalde griffierecht voor het
beslagrekest is in mindering gebracht )
- salaris advocaat
€ 5.428,00(2 punten × € 2.714,00)
Totaal € 7.503,63
4.63.
[gedaagden] is in reconventie ook de partij die ongelijk krijgt. Dat betekent dat zij ook de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) moeten betalen. Omdat sprake is van zelfstandige tegenvorderingen, waardeert de rechtbank bij de begroting van het salaris van de advocaat de punten op gelijke voet als in de conventie. De rechtbank rekent daarbij één punt voor de conclusie van antwoord in reconventie, een half punt voor de zitting en één punt voor de conclusie in dupliek in reconventie.
De proceskosten van [eiser] in reconventie (exclusief nakosten) worden begroot op een bedrag van € 6.785,00 voor salaris advocaat (2,5 punten × € 2.714,00).
4.64.
De nakosten (voor conventie en reconventie samen) worden begroot op € 278,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.65. In totaal moeten [gedaagden] dus aan proceskosten aan [eiser] betalen een bedrag van (€ 7.503,63 + € 6.785,00 + € 278,00=) € 14.566,63, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.66.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.67.
Voor de gevorderde hoofdelijkheid over de toe te wijzen proceskosten is niets gesteld en geen grond aanwezig, zodat de vordering op dat punt wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, aldus dat bij betaling door de één de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 383.333,00, te vermeerderen met de contractuele rente over dit bedrag van 6% per jaar vanaf 1 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 3.691,67 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.028,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 14.566,63, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als RM en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt RM en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
ST/ACH