ECLI:NL:RBNHO:2024:9551

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
10844927 \ CV EXPL 23-5507
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst en waardevergoeding bij niet-nakoming van betalingsverplichtingen in bouwcontract

In deze zaak hebben partijen een overeenkomst gesloten voor de bouw van een dakopbouw. De aannemer, eiser, heeft zijn werkzaamheden opgeschort omdat de opdrachtgever, gedaagde, de derde termijn van de betaling niet had voldaan. Gedaagde heeft de overeenkomst vervolgens ontbonden, stellende dat het werk niet wind- en waterdicht was. De kantonrechter oordeelt dat de opschorting door eiser onterecht was, omdat de derde termijn nog niet opeisbaar was. De rechter concludeert dat gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat eiser recht heeft op een waardevergoeding voor de geleverde prestaties. De kantonrechter stelt de waarde van het geleverde werk vast op basis van de objectieve waarde, en veroordeelt gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering van eiser tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van kosten voor langere huur van steigers wordt afgewezen, omdat deze het gevolg zijn van de onterecht opschorting door eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10844927 \ CV EXPL 23-5507
Uitspraakdatum: 25 september 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.E. Koster
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S.J. Bruins Slot
De zaak in het kort
Partijen hebben een overeenkomst betreffende een dakopbouw gesloten. De aannemer heeft zijn werkzaamheden onterecht opgeschort, omdat de betalingsverplichting van de opdrachtgever nog niet opeisbaar was. De opdrachtgever heeft daarom de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden. Omdat de geleverde prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt, moet de opdrachtgever de waarde daarvan aan de aannemer vergoeden. De opdrachtgever heeft onvoldoende onderbouwd dat de geleverde prestatie niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Daarom moet de waarde worden vergoed die in het economische leven normaliter aan de verrichte prestaties wordt toegekend (de objectieve waarde).

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 8 december 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 3 september 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 21 en 24 augustus 2024 nog stukken toegezonden en heeft [gedaagde] per e-mail van 28 augustus 2024 twee video’s toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 23 april 2022 een offerte uitgebracht voor het maken van een kapconstructie op het woonhuis van [gedaagde] voor een aanneemsom van € 73.554,09 inclusief btw en met toepassing van de algemene voorwaarden (AVA 2013). [gedaagde] heeft de offerte op 30 april 2022 aanvaard.
2.2.
In de offerte is een betalingsschema opgenomen van ‘30 % bij akkoord van de offerte;
30 % bij aanvang van de werkzaamheden; 30 % bij wind- en waterdicht en 10 % op de dag van oplevering’.
2.3.
[eiser] is op 5 september 2022 gestart met de overeengekomen werkzaamheden en [gedaagde] heeft de eerste en tweede termijnen (in totaal € 44.132,45) betaald aan [eiser] .
2.4.
In het weekeinde van 17 en 18 september 2022 is in de woning van [gedaagde] ernstige waterschade ontstaan tijdens (een) regenbui(en). De schade is vergoed door de opstalverzekeraar van [gedaagde] .
2.5.
[eiser] heeft per e-mail van 25 september 2022 een factuur voor de derde termijn van
€ 22.066,23 inclusief btw verstuurd aan [gedaagde] . In de factuur staat een betalingstermijn van 14 dagen vermeld.
2.6.
Op 29 september 2022 heeft de dakdekker werkzaamheden aan het dak verricht.
2.7.
Op zaterdag 1 oktober 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] laten weten
“Ik wilde je er nog even op attenderen dat de termijn voor de derde aanbetaling inmiddels is geweest, zoals in de offerte overeengekomen bij wind en waterdicht moet de derde termijn voldaan zijn. Voor het gemak heb ik de mail van afgelopen zondag, met de factuur in de bijlage doorgezonden in deze mail. Wil je deze aub overmaken voor maandag a.s.?”
2.8.
In de avond van 2 oktober en de ochtend van 3 oktober 2022 hebben partijen via WhatsApp gecommuniceerd. [gedaagde] heeft geschreven dat er geen natte emmers of vloeren zijn geweest, maar ook dat het nog niet wind- en waterdicht is en dat zij last heeft van waterschade binnen. [eiser] heeft geschreven dat hij nogmaals de factuur heeft verstuurd voor de derde termijn met de vraag deze voor maandag te betalen, dat de kosten inmiddels ruim het al betaalde bedrag overschrijden en om verder te kunnen gaan het noodzakelijk is dat de factuur wordt betaald.
2.9.
Op 3 oktober 2022 heeft [eiser] een “Betalingsherinnering!” gestuurd aan [gedaagde] .
2.10.
[eiser] heeft op 4 oktober 2022 zijn werkzaamheden gestaakt. [gedaagde] heeft op 4 oktober 2022 aan [eiser] bevestigd dat hij met ingang van 3 oktober 2023 weigert de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren, terwijl in haar ogen het dak nog niet wind- en waterdicht is en de dakopbouw nog niet is opgeleverd. Zij heeft [eiser] een termijn gegeven van een week om de werkzaamheden te hervatten.
2.11.
Namens [eiser] heeft [Rechtsbijstand] op 7 oktober 2022 aan [gedaagde] bericht dat de dakopbouw wind- en waterdicht is en alleen de knieschotten nog moeten worden geplaatst. Daarbij is namens [eiser] een termijn van vijf dagen gegeven om de factuur met de derde termijn te betalen.
2.12.
[gedaagde] heeft op 14 oktober 2022 aan [eiser] laten weten dat sprake is van een tekortkoming aan zijn zijde en heeft hem een termijn gegeven voor het wind- en waterdicht maken van het dak.
2.13.
[gedaagde] heeft Keuringsburo Dekker (hierna: Dekker) als deskundige ingeschakeld. Dekker heeft op 20 oktober 2022 in het bijzijn van partijen onderzocht of de dakopbouw wind- en waterdicht is. In het rapport van Dekker van 20 oktober 2022 staan verschillende gebreken vermeld die volgens Dekker moeten worden opgelost voordat aan de omschrijving van wind- en waterdicht kan worden voldaan.
2.14.
[eiser] heeft de steigers bij de woning van [gedaagde] op 24 oktober 2022 opgehaald.
2.15.
[gedaagde] heeft de overeenkomst per brief van 21 november 2022 ontbonden.
2.16.
[eiser] heeft een contra-expertise laten uitvoeren door Top Expertise. Top Expertise heeft op basis van door [eiser] verstrekte stukken en foto’s de uitgevoerde werkzaamheden beoordeeld. In het rapport van 23 maart 2023 staat vermeld dat het werk zo ver gereed is dat met de afbouw kan worden begonnen en dat er geen norm is voor wanneer een werk wind- en waterdicht is en daarover geen eenduidigheid is. Verder staat in het rapport dat de prijs voor de nog uit te voeren overeengekomen werkzaamheden € 8.197,36 inclusief btw is. In het rapport staat verder een specificatie van de nog uit te voeren werkzaamheden en de daarvoor verschuldigde prijs, en dat dit is gebaseerd op de begroting van de werkzaamheden door [eiser] en de op 5 oktober 2022 nog uit te voeren werkzaamheden.
2.17.
[gedaagde] heeft de verbouwing door een andere aannemer laten afmaken.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 24.524,89, met rente en kosten. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 22.066,23, buitengerechtelijke incassokosten van € 958,66 en meerkosten voor langere huur van de steigers van € 1.500,00. Ook vordert [eiser] een verklaring voor recht dat de overeenkomst op het moment van betekening van de dagvaarding is ontbonden.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichting heeft voldaan door de derde factuur van € 22.066,23 onbetaald te laten. Partijen hadden een aanvullende afspraak gemaakt dat deze termijn opeisbaar zou zijn bij levering van de materialen. Ook was de derde termijn verschuldigd op het moment dat het werk wind- en waterdicht was. Van beide was sprake. [eiser] betwist de inhoud van het rapport van Dekker: het rapport geeft alleen de visie van [gedaagde] weer, [eiser] is niet in de gelegenheid gesteld zijn visie te geven en voor zover hij dat wel deed is dat niet vermeld in het rapport. Verder is de gehanteerde definitie van wind- en waterdicht onjuist. Uit de in opdracht van [eiser] uitgevoerde contra-expertise door Top Expertise volgt dat het werk wel wind- en waterdicht was. [gedaagde] is dan ook de derde termijn aan [eiser] verschuldigd. Voor zover wordt uitgegaan van ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] , geldt dat het verschuldigde op basis van de stand van het werk op dat moment € 21.224,28 bedroeg.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en voert – samengevat – het volgende aan. In de eerste plaats is de factuur voor de derde termijn prematuur verzonden, omdat het werk niet wind- en waterdicht was. Dat een van de offerte afwijkende betalingsafspraak is gemaakt op het moment dat de materialen zijn geleverd, wordt betwist. Ook als de derde termijn wel was verschuldigd, was deze verbintenis op 3 oktober 2022 nog niet opeisbaar gelet op de betalingstermijn in de factuur van 14 dagen. [eiser] heeft dan ook onterecht zijn verplichtingen uit de overeenkomst opgeschort en is daarom zonder ingebrekestelling in verzuim komen te verkeren. [gedaagde] heeft terecht de overeenkomst ontbonden en is niets meer verschuldigd aan [eiser] . Het rapport van Top Expertise is gebaseerd op partijstandpunten en is niet nader onderbouwd. Dat rapport gaat ten onrechte uit van werkzaamheden die in de offerte zijn uitgesloten. Verder gaat het om de subjectieve waarde die [gedaagde] heeft gehad van de door [eiser] verrichte prestatie. Zij heeft lange tijd in een niet voltooide verbouwing gezeten zonder verwarming, en met waterschade, bouwtijdoverschrijding en ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. Met betaling van 60 % van de aanneemsom heeft [gedaagde] ruimschoots meer betaald dan de subjectieve waarde. Voor zover [gedaagde] hier niet in wordt gevolgd, biedt zij bewijs aan van de gestelde tekortkomingen en de omvang van de daardoor geleden schade.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is nog een bedrag aan [eiser] te betalen. [gedaagde] heeft de overeenkomst ontbonden. [gedaagde] kan in beginsel bij een tekortschieten van [eiser] tot ontbinding overgaan, als [eiser] in verzuim is. [1] Daarvan is echter geen sprake, als [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst mocht opschorten vanwege het onbetaald blijven van de factuur. In dat geval is [gedaagde] namelijk zelf in (zoals dat heet) schuldeisersverzuim geraakt en kan [eiser] niet in verzuim komen. [2] De vraag is dus of [eiser] zijn prestatie terecht heeft opgeschort. De kantonrechter overweegt dat dit niet zo is en legt dat hierna uit.
4.2.
[eiser] beroept zich op een nadere afspraak dat betaling zou plaatsvinden zodra ‘de materialen’ bij [gedaagde] zouden zijn geleverd. Deze nadere afspraak is gemotiveerd weersproken en blijkt nergens uit. Bovendien heeft [eiser] op 25 september 2022 een factuur verstuurd naar [gedaagde] met daarin een betalingstermijn van 14 dagen. Deze termijn was nog niet verstreken op het moment dat [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst opschortte. Verder erkent [eiser] dat hij de factuur heeft verstuurd vijf dagen voordat hij daartoe volgens zijn eigen stellingen gerechtigd was. Tijdens de zitting heeft [eiser] immers gezegd dat het werk pas op 29 september 2022 wind- en waterdicht was, toen de dakdekker was geweest. Toen hij de factuur verstuurde, was het werk dus ook volgens [eiser] nog niet wind- en waterdicht. Daarbij geldt verder dat [gedaagde] als consument niet hoeft te weten welke definitie van wind- en waterdicht [eiser] hanteert. Het had minstens van [eiser] mogen worden verwacht dat hij na de WhatsApp communicatie van 2 en 3 oktober 2022 ter plaatse was gegaan om met zijn opdrachtgever [gedaagde] te bespreken waaruit haar twijfels ter zake bestonden. [eiser] heeft echter zijn werkzaamheden meteen opgeschort en [gedaagde] achtergelaten met niet afgeronde werkzaamheden en een woning die niet kon worden verwarmd. Of [eiser] op dat moment terecht twijfels koesterde over de vraag of [gedaagde] überhaupt ooit nog wat zou betalen – zoals [eiser] ter zitting betoogde, is onvoldoende gebleken.
4.3.
Dit betekent dat [eiser] geen opeisbare vordering had op [gedaagde] op het moment dat hij op 4 oktober 2022 zijn prestatie heeft opgeschort. De opschorting is dus onterecht, waardoor [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren. [3] [gedaagde] heeft de overeenkomst daarom terecht op 21 november 2022 ontbonden. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst op het moment van betekening van de dagvaarding is ontbonden. In het lichaam van de dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat hij de overeenkomst met ingang van de dagvaarding ontbindt. De overeenkomst is echter al rechtsgeldig ontbonden door [gedaagde] , zodat deze vordering en de subsidiair gevorderde ontbinding zullen worden afgewezen.
4.4.
De ontbinding leidt ertoe dat partijen van hun verbintenissen zijn bevrijd en voor ontvangen prestaties een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaat. [4] Aangezien de aard van de prestatie van [eiser] uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, treedt daarvoor in de plaats een waardevergoeding. [5] De primaire stelling van [gedaagde] is dat de geleverde prestatie van [eiser] niet heeft beantwoord aan de overeenkomst en dat de waardevergoeding daarom moet worden beperkt tot de waarde die de verrichte prestatie voor haar had (de subjectieve waarde). [6] Volgens [gedaagde] heeft zij met 60 % van de aanneemsom al meer betaald dan de waarde die de geleverde prestatie voor haar werkelijk heeft gehad, omdat zij is geconfronteerd met een niet afgeronde verbouwing, een natte woning die niet wind- en regendicht was en geen aangesloten centrale verwarming had in een regenachtig najaar. [eiser] betwist dat het geleverde werk niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.
4.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat de geleverde prestatie niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, heeft [gedaagde] gesteld dat het werk niet wind- en waterdicht was, zij waterschade heeft gehad, er sprake was bouwtijdoverschrijding en van ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden (de gebruikte vloerplaten zijn te dun en de vloer is niet waterpas). Uit de stukken kan niet worden vastgesteld dat de waterschade is ontstaan door ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. Dat is gemotiveerd betwist door [eiser] en vervolgens onvoldoende onderbouwd door [gedaagde] . Datzelfde geld voor de vloerplaten die onjuist zouden zijn. Dat het werk nog niet wind- en waterdicht was, betekent dat het werk nog niet is afgerond, maar niet dat het geleverde werk ondeugdelijk is. Voor zover juist is dat de vloer niet waterpas was, kan dat zonder nadere onderbouwing evenmin leiden tot de conclusie dat sprake was van ondeugdelijk werk. De stelling van [gedaagde] dat het geleverde werk niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, is als onvoldoende onderbouwd niet komen vast te staan. Het bewijsaanbod van [gedaagde] wordt daarom gepasseerd.
4.6.
Omdat niet is gebleken van ondeugdelijke prestaties, geldt als uitgangspunt dat de waarde moet worden vergoed die in het economische leven normaliter aan de verrichte prestaties wordt toegekend (de objectieve waarde). [7] Bij het vaststellen van die waarde komt aan de rechter een hoge mate van vrijheid toe. [8]
4.7.
Volgens [eiser] is 90 % van het overeengekomen werk uitgevoerd en waren alle materialen al geleverd. [eiser] heeft met het rapport van Top Expertise onderbouwd welke werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd en wat daarvan de waarde is. Dit is door [gedaagde] weersproken, maar zij heeft nagelaten enige onderbouwing te geven van de kosten die zij nog heeft moeten maken om het werk af te ronden en dit te staven met facturen. Ook heeft [gedaagde] geen onderbouwing gegeven van de uren en kosten die haar echtgenoot heeft moeten maken om het werk af te ronden. Met [eiser] gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] vermoedelijk wel bewijs had overgelegd als de na het vertrek van [eiser] uitgevoerde werkzaamheden een hoger bedrag vertegenwoordigd hadden dan de begroting van Top Expertise van € 8.197,36 inclusief btw, wat net hoger is dan 10 % van de aanneemsom. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Weliswaar was [gedaagde] bij de totstandkoming van het rapport niet betrokken, maar in deze procedure heeft zij de gelegenheid gehad op de inhoud van het rapport te reageren en dit met inhoudelijke argumenten te bestrijden. [gedaagde] is echter niet ingegaan op de door Top Expertise opgesomde posten en heeft evenmin een opsomming van posten gegeven die op grond van de overeenkomst nog hadden moeten gebeuren en wat de waarde daarvan was. In het midden kan dan ook blijven het standpunt van [gedaagde] dat het rapport ten onrechte uitgaat van werkzaamheden die in de offerte zijn uitgesloten. Ook wordt daarom niet toegekomen aan bewijslevering door [gedaagde] .
4.8.
Dit betekent dat de kantonrechter zal uitgaan van de juistheid van het rapport van Top Expertise op dit punt. De waarde van het opgeleverde werk wordt daarom vastgesteld op de aanneemsom van € 73.554,09 verminderd met de waarde van het nog niet uitgevoerde werk van € 8.197,36. Daarvan heeft [gedaagde] € 44.132,45 betaald, zodat zij nog € 21.224,28 is verschuldigd aan [eiser] . Tot betaling van dat bedrag zal [gedaagde] worden veroordeeld.
4.9.
[eiser] vordert betaling van contractuele rente en verwijst daartoe naar artikel 11 lid 1 van de AVA 2013. Op grond van deze bepaling is de wettelijke rente en na 14 dagen de wettelijke rente vermeerderd met 2 % verschuldigd vanaf de vervaldag, als de opdrachtgever met betaling van wat hij op grond van de overeenkomst is verschuldigd aan de aannemer in gebreke blijkt. De overeenkomst is echter ontbonden en daarvoor in de plaats is een verbintenis tot waardevergoeding ontstaan. [gedaagde] is dan ook niet in gebreke met betaling van wat zij op grond van de overeenkomst is verschuldigd. Dit leidt tot afwijzing van de gevorderde contractuele rente. In plaats daarvan zal de wettelijke rente worden toegewezen, vanaf de dag van dagvaarding. Een eerdere verzuimdatum van de verbintenis tot waardevergoeding heeft [eiser] namelijk niet gesteld en is ook niet gebleken.
4.10.
Op grond van de overeenkomst maakt [eiser] verder aanspraak op kosten van het langere gebruik van de steigers dan de overeengekomen bouwtijd. De langere huurperiode is echter het gevolg van de onbevoegde opschorting door [eiser] , zoals [gedaagde] terecht heeft betoogd, en al daarom zal dit deel van de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding van € 958,66 is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 987,24 bij een hoofdsom van € 21.224,28. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag toe.
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten zoals vermeld in de beslissing. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.034,32

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 22.182,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 21.224,28 vanaf 8 december 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 2.034,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikelen 6:52, 6:59 BW en 6:61 lid 2 BW.
3.Artikel 6:83, aanhef en onder c BW en ECLI:NL:HR:2007:BA9610).
4.Artikel 6:271 BW.
5.Artikel 6:272 BW.
6.Artikel 6:272 lid 2 BW.
7.Artikel 6:272 lid 1 BW.
8.Zie ECLI:NL:HR: 2002:AD8175.