ECLI:NL:RBNHO:2024:9546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10808820 \ CV EXPL 23-5053
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een overnamevergoeding na beëindiging van een uitzendovereenkomst

In deze zaak vorderde Rispens Uitzendbureau B.V. een overnamevergoeding van gedaagde, omdat een uitzendkracht na beëindiging van zijn overeenkomst met Rispens bleef werken voor een zusteronderneming van gedaagde. Rispens baseerde haar vordering op een beding in haar algemene voorwaarden en op onrechtmatige daad. Gedaagde betwistte de vordering en vernietigde het beding in de algemene voorwaarden, omdat Rispens geen redelijke mogelijkheid had geboden om daarvan kennis te nemen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde gelijk had en wees de vordering van Rispens af. De rechter concludeerde dat het beding in de algemene voorwaarden terecht was vernietigd, omdat Rispens niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:234 BW. Daarnaast was er geen sprake van onrechtmatige daad, omdat Rispens niet had aangetoond dat gedaagde met opzet had gehandeld om Rispens te benadelen. De vordering werd afgewezen en Rispens werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10808820 \ CV EXPL 23-5053 (BL)
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
RISPENS UITZENDBUREAU B.V.,
te Assen,
eisende partij,
hierna te noemen: Rispens,
gemachtigde: mr. J.C.F. Kooijmans,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.J. Mekkelholt.
De zaak in het kort
Tussen partijen bestond een overeenkomst op grond waarvan eiseres een uitzendkracht ter beschikking heeft gesteld van gedaagde. Eisers vordert een overnamevergoeding van gedaagde, omdat de uitzendkracht na beëindiging van zijn overeenkomst met eiseres is blijven werken voor (een zusteronderneming van) gedaagde. Eiseres baseert haar vordering in de eerste plaats op een beding in haar algemene voorwaarden, en anders op een onrechtmatige daad van gedaagde. Gedaagde vindt dat zij geen overnamevergoeding hoeft te betalen omdat een grondslag daarvoor ontbreekt. Gedaagde vernietigt het beding in de algemene voorwaarden omdat eiseres haar niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen. Verder betwist gedaagde dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter vindt dat gedaagde gelijk heeft en wijst de vordering van eiseres af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8
- het tussenvonnis van 14 februari 2024
- de brief van Rispens van 25 juni 2024 met aanvullende producties 10 en 11
- de brief van [gedaagde] van 27 juni 2024 met aanvullende producties 9 tot en met 12
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van Rispens.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rispens is een uitzendbureau. [gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met de verkoop en het plaatsen van keukens.
2.2.
Op 11 januari 2023 heeft [gedaagde] zich als opdrachtgever ingeschreven bij het uitzendbureau van Rispens.
2.3.
Op 12 januari 2023 heeft Rispens een plaatsingsbevestiging gestuurd aan [gedaagde] betreffende uitzendkracht [naam 1] (verder te noemen: [naam 1] ). Vervolgens is [naam 1] ter beschikking gesteld van [gedaagde] en heeft hij werkzaamheden, waarvoor [gedaagde] een inleenvergoeding heeft betaald aan Rispens.
2.4.
[naam 1] heeft per e-mail van 25 maart 2023 zijn overeenkomst met Rispens beëindigd en voor het laatst op 31 maart 2023 via Rispens voor [gedaagde] gewerkt.
2.5.
Op 17 mei 2023 heeft Rispens een ‘overnamevergoeding arbeidskracht [naam 1] ’ van (1538 uur à € 6,25 exclusief btw =) € 11.631,13 inclusief 21% btw aan [gedaagde] gefactureerd.

3.Het geschil

3.1.
Rispens vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 13.119,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.631,13 vanaf 8 november 2023, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van Rispens moet worden afgewezen en wil dat Rispens in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Rispens vordert betaling van een overnamevergoeding van € 11.631,13 en stelt daarvoor – kort gezegd – dat [naam 1] na beëindiging van zijn overeenkomst met Rispens is blijven werken voor (een zusteronderneming van) [gedaagde] . Rispens baseert deze vordering primair op artikel 16 lid 1 van haar algemene voorwaarden (versie 08-2021) [1] , of artikel 15 van een eerdere versie van door haar gebruikte algemene voorwaarden [2] . Subsidiair is volgens Rispens sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde] .
[gedaagde] heeft het beding in de algemene voorwaarden terecht vernietigd
4.2.
In artikel 16 lid 1 van de algemene voorwaarden van Rispens (versie 08-2021) is bepaald – samengevat – dat als de inlener rechtstreeks een arbeidsverhouding aangaat met een door Rispens ter beschikking gestelde arbeidskracht, de inlener een vergoeding verschuldigd is van 25% van het inlenerstarief voor 2000 uren, verminderd met de werkuren die de arbeidskracht al via Rispens voor de inlener heeft gewerkt.
4.3.
[gedaagde] beroept zich op de vernietigbaarheid van dit beding en stelt daarvoor dat Rispens haar niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. [3] De kantonrechter geeft [gedaagde] hierin gelijk en licht dit als volgt toe.
4.4.
De wettelijke bepaling dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien de gebruiker (in dit geval Rispens) aan de wederpartij (in dit geval [gedaagde] ) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen, is verder uitgewerkt in artikel 6:234 BW. De regeling komt erop neer dat als uitgangspunt geldt dat de gebruiker de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand of elektronisch ter beschikking moet stellen. De bewijslast daarvan rust op de gebruiker van de algemene voorwaarden.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat zij de overeenkomst waar het in deze zaak om gaat hebben gesloten op 11 januari 2023, door ondertekening van een inschrijfformulier. Op dit inschrijfformulier staat weliswaar dat de opdrachtgever ( [gedaagde] ) verklaart een exemplaar van ‘de Algemene Voorwaarden Rispens Uitzendbureau B.V.’ te hebben ontvangen en volledig akkoord te zijn met de inhoud daarvan, maar tussen partijen staat niet ter discussie dat Rispens op het moment dat de overeenkomt werd gesloten, of kort daarvoor, geen algemene voorwaarden aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Verder is niet in geschil dat Rispens versie 08-2021 van haar algemene voorwaarden, waarop in de dagvaarding een beroep wordt gedaan, voor het eerst op 30 maart 2023 aan [gedaagde] heeft verstrekt. De algemene voorwaarden zijn toen toegezonden als bijlage bij een e-mail waarin Rispens, in verband met de opzegging van de overeenkomst door [naam 1] , [gedaagde] wijst op de overnamevergoeding van artikel 16. Daarmee is voor wat betreft versie 08-2021 van de algemene voorwaarden voldoende komen vast te staan dat deze niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst door Rispens ter beschikking van [gedaagde] zijn gesteld.
4.6.
Ook wanneer vast staat dat de gebruiker voor of bij het sluiten van de overeenkomst geen algemene voorwaarden ter beschikking van de wederpartij heeft gesteld, kan het zo zijn dat die wederpartij toch gebonden is aan een beding in algemene voorwaarden. Volgens vaste rechtspraak brengt een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW namelijk mee, dat aan de strekking van die regeling ook recht wordt gedaan als de wederpartij zich niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij bij het sluiten van de overeenkomst bekend was met dat beding of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin regelmatig soortgelijke overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld.
4.7.
In dat kader beroept Rispens zich op een e-mail van 18 november 2020, waarin zij [naam 2] als kandidaat arbeidskracht heeft geïntroduceerd bij [gedaagde] . Vast staat dat bij die e-mail een eerdere versie van door Rispens gehanteerde algemene voorwaarden aan [gedaagde] is verstrekt. Artikel 15 lid 4 van die voorwaarden bevat een regeling ter zake de overnamevergoeding die wat de berekening betreft vergelijkbaar is met artikel 16.1 van versie 08-2021. Tussen partijen is echter ook niet in geschil dat dit voorstel van Rispens betreffende [naam 2] niet tot een overeenkomst met [gedaagde] heeft geleid. De overeenkomst van 11 januari 2023 aangaande [naam 1] is de eerste en enige overeenkomst die tussen partijen tot stand is gekomen. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de eenmalige toezending van een andere versie van algemene voorwaarden op 18 november 2020 bij een aanbod dat niet heeft geleid tot een overeenkomst tussen partijen, niet valt onder de hiervoor omschreven situatie waarin [gedaagde] geacht zou moeten worden op 11 januari 2023 bekend te zijn geweest met het beding waarop Rispens de gevorderde overnamevergoeding baseert.
4.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] het beding in de algemene voorwaarden van Rispens ter zake de overnamevergoeding terecht heeft vernietigd met een beroep op artikel 6:233, aanhef en sub b, BW.
Er is geen sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover Rispens
4.9.
Op de zitting heeft Rispens nog aangevoerd dat subsidiair een verplichting van [gedaagde] tot (schade)vergoeding van € 11.631,13 zou bestaan op grond van onrechtmatige daad. Kennelijk doelt Rispens daarmee op haar stelling in de dagvaarding dat de wijze waarop een en ander is aangepakt door [gedaagde] en haar zusteronderneming doet vermoeden dat sprake is geweest van een zekere samenspanning die erop gericht is om onder de vergoedingsplicht van artikel 16 lid 1 van de toepasselijke algemene voorwaarden uit te komen. [4] Op de zitting heeft Rispens hieraan toegevoegd dat het erop neerkomt dat men via een trucje geen vergoeding aan Rispens wil betalen en dat sprake is van ordinaire broodroof. Rispens heeft alleen [gedaagde] gedagvaard. De zustervennootschap is geen partij in deze zaak. Beoordeeld moet dus worden of sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover Rispens. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd.
4.10.
De stelplicht en bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop het beroep op onrechtmatige daad is gebaseerd, rusten op Rispens. De gestelde grondslag en de daarvoor vereiste omstandigheden zijn door Rispens niet met de benodigde duidelijkheid toegelicht en onderbouwd. Een concrete en gestructureerde redenering ontbreekt.
4.11.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van Rispens zo, dat zij stelt dat [gedaagde] , samenspannend met haar zusteronderneming, heeft bewerkstelligd dat [naam 1] (via derden) is blijven werken voor de zusteronderneming waarmee [gedaagde] vereenzelvigd kan worden, om zo doende onder de overnamevergoeding uit te komen. Daarmee beroept Rispens zich op een vorm van crediteursbenadeling die gepaard gaat met misbruik van identiteitsverschil. De kern van de jurisprudentie omtrent dat leerstuk houdt in dat sprake moet zijn van een oogmerk tot benadeling van de schuldeiser. Ook de door Rispens gekozen bewoordingen ‘samenspanning’, ‘trucje’ en ‘broodroof’ bij de gestelde onrechtmatige daad veronderstellen een dergelijk oogmerk tot benadeling. Voor toewijzing van de vordering op deze grondslag moet dus komen vast te staan dat het gewraakte handelen of nalaten van [gedaagde] (overwegend) tot doel heeft gehad om met het inzetten van de zusteronderneming Rispens te benadelen, en dat Rispens daardoor daadwerkelijk schade heeft geleden.
4.12.
Zoals hiervoor is geoordeeld heeft [gedaagde] het beding in de algemene voorwaarden ter zake de overnamevergoeding met succes vernietigd omdat Rispens haar niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. In dat licht bezien heeft Rispens onvoldoende gemotiveerd gesteld waaruit haar benadeling en het oogmerk van [gedaagde] tot die benadeling zou bestaan. Door de rechtsgeldige vernietiging van het beding kan Rispens tegenover [gedaagde] immers geen aanspraak maken op de daarin geregelde overnamevergoeding. Waarom [gedaagde] desondanks een bedrag van € 11.631,13 als schadevergoeding zou moeten betalen heeft Rispens in het geheel niet toegelicht. Ook valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [gedaagde] haar toevlucht zou nemen tot een vorm van onrechtmatige samenspanning om onder de vergoedingsplicht van artikel 16 lid 1 van de toepasselijke algemene voorwaarden uit te komen, terwijl zij daarvoor de wettelijke vernietigingsmogelijkheid kon gebruiken en heeft gebruikt. Alleen al om deze redenen is er geen grond om te oordelen dat [gedaagde] de gevorderde overnamevergoeding verschuldigd is op grond van het door Rispens gestelde onrechtmatig handelen. Hetgeen partijen in het kader van de gestelde onrechtmatige daad verder hebben aangevoerd kan daarmee onbesproken blijven.
De conclusie
4.13.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de vordering van Rispens moet worden afgewezen, omdat een grondslag daarvoor ontbreekt.
De proceskosten
4.14.
Rispens is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
879,50

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Rispens af,
5.2.
veroordeelt Rispens in de proceskosten van € 879,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Rispens niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Voetnoten

1.Productie 2 bij de dagvaarding
2.Aanvullende productie 10
3.Artikel 6:233, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW)
4.Zie de dagvaarding onder het kopje ‘Rechtsgrond en vordering’, punt 8, laatste bulletpoint