ECLI:NL:RBNHO:2024:9509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
15.146091.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne met een verborgen dubbele bodem

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 29 april 2024 op Schiphol een hoeveelheid van 2.848,5 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. N. Swart, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.B. Chylinska. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat hij de koffer met cocaïne van een vriend had ontvangen en dat hij niet op de hoogte was van de inhoud. Echter, de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder berichten tussen de verdachte en zijn vriend, geconcludeerd dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de cocaïne in zijn koffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/146091-24 (P)
Uitspraakdatum: 8 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Swart, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.B. Chylinska, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 29 april 2024 per vliegtuig vanuit Trinidad en Tobago is aangekomen op de luchthaven Schiphol. Na aankomst is zijn bagage nader onderzocht. In zijn koffer, waar een dubbele bodem in zat, is cocaïne aangetroffen. De vraag die voorligt is of kan worden vastgesteld dat de verdachte de cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is.
De verdachte heeft verklaard dat hij in Trinidad en Tobago, vlak voordat hij naar de luchthaven vertrok, een koffer heeft ontvangen van een vriend, [naam vriend] , terwijl hij zijn eigen koffer al ingepakt klaar had staan. Hij heeft zijn spullen in de koffer van [naam vriend] gedaan en die koffer ingecheckt. De verdachte heeft op de zitting niet uit kunnen leggen waarom hij dit heeft gedaan. Het viel de verdachte op dat de koffer zwaar was. Uit de gegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan de reis veelvuldig contact had met [naam vriend] . Uit de inhoud van de berichten leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van een onschuldig reis. De verdachte en [naam vriend] hebben onder andere de volgende berichten naar elkaar gestuurd. Van [naam vriend] : ‘scheer en zie er goed uit’, van de verdachte: ‘hoe staat het er voor met de datum’, ‘gaat het nog door’, ‘ik heb echt wat geld nodig’, ‘ga ik nog steeds’, ‘ik heb wat geld nodig om wat te eten en zo te kopen’ en ‘gaan we het nog steeds doen, ik wacht op een groene licht van jou’. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [naam vriend] een aansturende rol heeft en bepaalt wat de verdachte moet doen en wanneer de verdachte op reis gaat. Dit is in strijd met de verklaring van de verdachte zelf, die heeft verklaard dat hij degene is die de reis heeft geregeld. De verdachte heeft verder op verzoek van [naam vriend] een groot aantal berichten van en naar [naam vriend] verwijderd. De verdachte heeft op de zitting niet kunnen uitleggen waarom hij dit moest doen. De verdachte heeft over het doel van de reis verklaard dat hij naar Nederland kwam om opnames te maken voor een muziekvideo. Hij heeft verklaard dat hij de reis zelf gefinancierd heeft. Gelet op het inkomen van de verdachte en zijn verklaring dat hij geen spaargeld heeft acht de rechtbank het onaannemelijk dat hij de kosten van de reis kon dragen.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich voerde onaannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank zal deze verklaring daarom terzijde schuiven. Onder genoemde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt en hij dus vol opzet had op de invoer van de cocaïne.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in geval van bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen voor kortere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.848,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse gevangenisstraffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 12 juni 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 2.000 tot 3.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2024.
Mr. van Excel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.