In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 29 april 2024 op Schiphol een hoeveelheid van 2.848,5 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. N. Swart, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.B. Chylinska. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat hij de koffer met cocaïne van een vriend had ontvangen en dat hij niet op de hoogte was van de inhoud. Echter, de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder berichten tussen de verdachte en zijn vriend, geconcludeerd dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de cocaïne in zijn koffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.