ECLI:NL:RBNHO:2024:9508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10427982 \ CV EXPL 23-1984
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door capaciteitsreductie op Schiphol

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Bos, een vordering ingesteld tegen de vervoerder Royal Air Maroc vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Les Angades Airport in Oujda, Marokko op 8 juli 2022. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder heeft de vertraging verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk congestie op Schiphol door personeelstekort, wat leidde tot annuleringen van andere vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben betwist dat de congestie invloed heeft gehad op hun specifieke vlucht, aangezien deze niet geannuleerd was maar alleen vertraagd. De rechter oordeelt dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten zijn controle lagen.

De vordering van de passagiers tot compensatie van € 5.200,00 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. S. Kleij op 24 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10427982 \ CV EXPL 23-1984
Uitspraakdatum: 24 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
4. [eiser 4], wonende te [plaats 3]
5. [eiser 5], wonende te [plaats 4]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Royal Air Maroc
gevestigd te Casablanca, Marokko en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. T. Teke (Warendorf Advocaten en Notarissen)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 maart 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens hebben de passagiers nog gereageerd op de daarbij overgelegde bijlagen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 8 juli 2022 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Les Angades Airport, Oujda, Marokko met vlucht AT1669 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 5.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen direct na de vertraging, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 635,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van in totaal € 5.200,00 (artikel 7 van de Verordening). Dit bedrag is inclusief de vermeende vorderingen van de minderjarige kinderen van de passagiers die zij aan zichzelf hebben overgedragen.
3.3.
De vervoerder heeft verweer gevoerd. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Deze konden ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening). Daarnaast stelt hij dat hij rauwelijks is gedagvaard.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
De vervoerder moet compenseren
4.2.
Vast staat dat de passagiers en hun minderjarige kinderen met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.3.
Volgens de vervoerder was de vertraging van de vlucht het gevolg van congestie op Schiphol. Als gevolg van een personeelstekort liep het vast op Schiphol. Vanwege deze congestie kreeg de vervoerder de opdracht van de luchtverkeersleiding om een aantal vluchten te annuleren. Ook ontstonden er wachtrijen op de luchthaven. Daardoor werd de vlucht in kwestie ook vertraagd uitgevoerd, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer verwijst hij onder meer naar nieuwsberichten, de website van Schiphol,
e-mailwisselingen tussen de vervoerder en de luchtverkeersleiding en instructies van de luchtverkeersleiding.
4.4.
De passagiers betwisten dit. Zij voeren daartoe aan dat uit de door de vervoerder overgelegde berichten weliswaar blijkt dat hij genoodzaakt was om een aantal vluchten te annuleren, maar niet dat deze beperkingen ook invloed hadden op de vlucht in kwestie. De vlucht was immers niet geannuleerd, maar vertraagd. De vervoerder heeft daartoe ook bijvoorbeeld geen vluchtrapport overgelegd, aldus de passagiers.
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat het betoog van de passagiers slaagt. Weliswaar heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat er sprake was van een capaciteitsreductie op Schiphol, maar, gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagiers, heeft hij onvoldoende aangetoond dat en in hoeverre deze beperkingen van invloed zijn geweest op de uitvoering van de vlucht. Hij heeft ook geen documenten overgelegd die betrekking hebben op de vlucht in kwestie. Daarom is niet vast komen te staan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vordering tot de hoofdsom zal worden toegewezen.
Ook de overige kosten komen voor rekening van de vervoerder
4.6.
De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf de datum van de vlucht. Het gaat daarbij om een vordering tot vergoeding van een forfaitair (vastgelegde) berekende schade, zodat deze direct opeisbaar is (artikel 6:83 sub b BW). Het verzuim treedt daarbij zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade wordt geleden. De gestelde werkwijze en proceshouding van de passagiers – waar hierna op in zal worden gegaan – doen hier niet aan af.
4.7.
Resteert de vraag of de vervoerder rauwelijks is gedagvaard. De vervoerder stelt dat de passagiers de procedure onnodig hebben opgestart omdat zij deze hadden kunnen voorkomen door de vordering op de juiste wijze in te dienen (via zijn website). De gemachtigde van de passagiers heeft echter vier aanmaningen per e-mail naar de vervoerder gestuurd. Deze bevatten ook het verkeerde postadres van de vervoerder. Ten slotte stelt de vervoerder bij conclusie van dupliek dat deze aanmaningen niet voorzien waren van de bijbehorende stukken, zodat hij onvoldoende in staat was om de vordering te beoordelen.
4.8.
De vervoerder heeft erkend dat de aanmaningen hem per e-mail hebben bereikt. De kantonrechter oordeelt dat de omstandigheid dat de aanmaningen het verkeerde postadres bevatten of dat de passagiers de vordering niet (ook) via de website van de vervoerder hebben ingediend, dit niet anders maakt. De vervoerder heeft zijn stelling dat de aanmaningen niet van stukken voorzien waren onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is immers dat hij daar om heeft gevraagd. Van rauwelijks dagvaarden is dan ook geen sprake.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering voor het overige niet betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, wordt dit toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 5.835,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.200,00 vanaf 8 juli 2022, en over € 635,00 vanaf 7 maart 2023, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 507,00;
salaris gemachtigde € 847,50;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter