ECLI:NL:RBNHO:2024:9499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
15.087414.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met taakstraf en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vol opzet, en dat de omstandigheden niet wezenlijk duidden op voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft echter wel de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De verdachte had het slachtoffer op 12 maart 2023 in Haarlem met kracht geslagen en geschopt, wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 120 uur. Tevens is een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 500 euro, terwijl het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.087414.23
Uitspraakdatum: 5 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Swart, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- deze [slachtoffer] heeft meegevoerd naar een trapgat, en/of
- [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en/of de romp heeft geslagen, en/of
- [slachtoffer], die weerloos op de grond en/of tegen de muur lag, meermalen met
kracht met zijn geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 12 maart 2023 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- deze [slachtoffer] heeft meegevoerd naar een trapgat, en/of
- [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en/of de romp heeft geslagen, en/of
- [slachtoffer], die weerloos op de grond en/of tegen de muur lag, meermalen met
kracht met zijn geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank kan de poging tot doodslag (het primair tenlastegelegde feit) niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Geen vol opzet
Van vol opzet is sprake als de verdachte willens en wetens zou hebben gehandeld met de bedoeling om het slachtoffer te doden. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij met zijn aanval niet de bedoeling had het slachtoffer, [slachtoffer], van het leven te beroven. Op basis van de uiterlijke omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden, zoals die blijken uit het dossier, kan ook niet afgeleid worden dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Derhalve is niet bewezen dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van het slachtoffer.
Juridisch kader voorwaardelijk opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans, te weten een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, wordt aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Dit kan worden afgeleid uit de feitelijke omstandigheden van het geval waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het is algemeen bekend dat fors geweld tegen het hoofd, afhankelijk van de omstandigheden, een reëel risico op de dood kan opleveren. Voor de vraag of een kans op de dood aanmerkelijk is te achten, dient onder meer acht te worden geslagen op de plek op het hoofd waar het geweld wordt toegepast, de kracht van het geweld, het ontstane letsel (als indicatie voor die kracht), het voorwerp of lichaamsdeel waarmee dat geweld is gepleegd en de houding van het slachtoffer.
Vaststelling van feiten en omstandigheden
Uit de beschrijving van de videobeelden volgt dat sprake is geweest van diverse geweldshandelingen tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. De geweldshandelingen die volgens de beschrijving tegen zijn hoofd of gezicht zijn gericht, betreffen een vuistslag tegen het gezicht, een vuistslag tegen het hoofd, een knietje in het gezicht en twee trappen tegen het gezicht, waarbij de verdachte schoenen droeg. In hoeverre deze geweldshandelingen daadwerkelijk het gezicht of het hoofd van het slachtoffer hebben geraakt, kan de rechtbank – met uitzondering van de eerste vuistslag en de trap (stamp) op het achterhoofd van het slachtoffer – niet vaststellen, aangezien het slachtoffer na de eerste vuistslag met zijn armen zijn gezicht heeft afgeschermd en hij van achterop is gefilmd. Wel heeft het slachtoffer verklaard dat hij bij de eerste trap tegen zijn gezicht door het scheenbeen van de verdachte werd geraakt op zijn neus.
Ook kan de rechtbank niet goed vaststellen met welke kracht de geweldshandelingen zijn uitgevoerd die de verdachte daadwerkelijk op het hoofd of in het gezicht hebben geraakt. Daarbij is van belang dat niet is gebleken van ander letsel aan het hoofd van het slachtoffer dan – volgens de verklaring van het slachtoffer – een lichte hersenschudding, een dik en pijnlijk gezicht en een klein stukje afgebroken tand. Een geneeskundige letselverklaring ontbreekt.
Uit de beschrijving van de videobeelden door de verbalisant, blijkt niet dat het slachtoffer op enig moment tijdens de geweldshandelingen weerloos op de grond lag. Dit blijkt ook niet uit de verklaring van het slachtoffer.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat de geweldshandelingen zodanig waren dat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van de poging zware mishandeling
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde feit) op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering ten aanzien van de poging zware mishandeling
Geen vol opzet
Gelet op de verklaring van de verdachte – te weten dat hij van plan was het slachtoffer één klap te geven, maar hij daarna de controle is verloren – en de overige stukken in het dossier gaat de rechtbank niet uit van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Op basis van het hiervoor geschetste toetsingskader voor voorwaardelijk opzet is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot het toebrengen van zware mishandeling. De verdachte heeft, zoals hiervoor vastgesteld, diverse geweldshandelingen verricht – of geprobeerd te verrichten – die tegen het hoofd of het gezicht van het slachtoffer waren gericht, te weten een vuistslag tegen het gezicht, een vuistslag tegen het hoofd, een knietje in het gezicht en twee trappen tegen het gezicht. Als uitgangspunt kan worden genomen dat forse geweldshandelingen tegen het hoofd en het gezicht een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren, bijvoorbeeld in de vorm van breuken in het gezicht die een lange hersteltijd vergen. De uitgevoerde handelingen door de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 maart 2023 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- deze [slachtoffer] heeft meegevoerd naar een trapgat;
- [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en de romp heeft geslagen;
- [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uur.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hoewel de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, zijn er volgens haar indicaties in de handelingsvaardigheden, de licht verstandelijke beperking en het daaruit voortvloeiende gedrag bij de verdachte om toch tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan. De verdachte woont nog bij zijn moeder en zij beheert ook zijn financiën. Tevens waren de behandelingen die de verdachte tijdens zijn schorsing bij de Waag met goed gevolg heeft doorlopen, bestemd voor minderjarigen en/of adolescenten.
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijk deel, al dan niet aangevuld met een taakstraf. Een taakstraf zou echter, gelet op de fulltime en fysiek zware baan van de verdachte en het feit dat hij binnenkort vader wordt, niet de voorkeur hebben.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de verdachte, ten tijde van het bewezen verklaarde feit meerderjarig, als volwassene dient te worden berecht. Daarbij betrekt de rechtbank zowel de persoonlijkheid van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit als ten tijde van de behandeling ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank is het (aangevulde) advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen voldoende onderbouwd. Ook ziet de huidige toezichthouder van de verdachte (die de verdachte de afgelopen zestien maanden heeft begeleid) geen aanleiding voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De argumenten die de raadsvrouw daar tegenover heeft gezet, wegen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaar om tot toepassing van het jeugdstrafrecht te komen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar te mishandelen door hem te slaan en te schoppen tegen het hoofd en zijn gezicht. De mishandeling vond overdag plaats op een trap naar een parkeergarage tegenover het station van Haarlem. De verdachte heeft hiermee forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever die zich heel angstig en onveilig heeft gevoeld.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat het geweld zich heeft afgespeeld op de openbare weg.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte (justitiële documentatie) van 11 juli 2024 blijkt dat hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Omdat dit langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden, zal dit niet worden meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de strafmaat.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten van Reclassering Nederland van 11 april 2023 (inclusief aanvulling op basis van het verzoek van de raadsvrouw van 12 juli 2023) en van 5 augustus 2024. Daaruit volgt onder meer dat de meldplicht en de behandeling van de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis positief zijn verlopen. De reclassering adviseert bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, aangezien de meldplicht en behandeling inmiddels positief zijn afgerond. Eventueel kan de behandeling in een vrijwillig kader worden voortgezet.
Ter zitting heeft de verdachte inzicht getoond in zijn kwalijke handelen. Hij heeft aangegeven dat hij bij het zien van de camerabeelden geschrokken is van zijn impulsieve en agressieve gedrag. Verder is gebleken dat de verdachte beschikt over een baan, dat hij een relatie heeft en dat hij binnenkort vader wordt.
Straf
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen tegen het hoofd is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. In deze zaak is sprake van een poging zware mishandeling en is het letsel bij het slachtoffer gelukkig relatief beperkt.
Alles afwegende ziet de rechtbank, in het bijzonder gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, geen aanleiding om de verdachte te veroordelen voor een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest. De rechtbank zal de verdachte daarom een gevangenisstraf van 120 dagen opleggen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen. Gelet op het positieve verloop van de schorsingsperiode en de houding van de verdachte ter zitting ziet de rechtbank geen aanleiding bijzondere voorwaarden (waaronder een contactverbod met het slachtoffer) op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zijn advocaat, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, een vordering tot schadevergoeding van € 1.250 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel toewijsbaar is, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van onderbouwing van de gestelde schade. Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering tot schadevergoeding te matigen tot een bedrag van maximaal € 500,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij enig lichamelijk letsel heeft opgelopen als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde strafbare handelen door de verdachte. Dit betekent dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. De rechtbank begroot die schade, gelet op de onderbouwing van de vordering, naar billijkheid op een bedrag van € 500,-. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
HONDERDTWINTIG (120) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
honderdvier (104) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
HONDERDTWINTIG (120) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
zestig (60) dagenhechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,-,en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
10 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers B.H.E. Zuidam en S. Bronstring,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2024.
Mr. Lommen en de griffier, S. Bronstring, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.