In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2024 een verzoek om een zorgmachtiging afgewezen. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) ten aanzien van betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een floride psychotisch beeld met sterke waanideeën in remissie. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag heeft de rechtbank betrokkene en haar advocaat gehoord, evenals de coördinerend behandelaar. De officier van justitie was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstig nadeel voor of van betrokkene of een ander kan zijn door de psychische stoornis, maar ook dat er voldoende mogelijkheden zijn om dit nadeel te voorkomen door middel van vrijwillige hulpverlening. Betrokkene heeft aangegeven bereid te zijn om hulp te accepteren en medicatie in te nemen, en heeft duidelijk gemaakt dat zij niet meer wil worden opgenomen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat betrokkene de noodzakelijke zorg binnen het vrijwillige kader zal accepteren en dat zij of haar naasten om hulp zullen vragen indien nodig.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geconcludeerd dat niet voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zoals bedoeld in de Wvggz, en heeft zij het verzoek om zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 september 2024. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.